Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/5396 VPB
Uitspraakdatum: 4 februari 2010
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[X] Beheer BV, gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
IPROCESVERLOOP
1.1.Verweerder heeft bij beschikking van 3 november 2007 het verlies van het jaar 2004 vastgesteld op € 1.903.236 (hierna: de verliesbeschikking).
1.2.Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 juni 2008 de verliesbeschikking gehandhaafd.
1.3.Eiseres heeft daartegen bij brief van 16 juli 2008, ontvangen bij de rechtbank op 21 juli 2008, beroep ingesteld. Bij brieven van 14 en 21 augustus 2008 heeft eiseres haar beroep nader gemotiveerd. Bij beschikking van 16 augustus 2008 heeft verweerder het verlies over het onderhavige jaar nader vastgesteld op € 1.965.707.
1.4.Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft een reactie op het verweerschrift aan de rechtbank gezonden. Een afschrift hiervan is aan verweerder verzonden.
1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 augustus 2009. Namens eiseres is verschenen [A]. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].
1.6.Ter zitting heeft verweerder eiseres een compromisaanbod gedaan. De rechtbank heeft eiseres de gelegenheid geboden om zich na de zitting schriftelijk over het aanbod uit te laten. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij, indien eiseres het aanbod van verweerder afwijst, erin toestemmen dat de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak doet. Bij brief van 20 augustus 2009 heeft eiseres te kennen gegeven dat zij het compromisaanbod van verweerder niet aanvaardt.
IIOVERWEGINGEN
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1.Eiseres is op 29 maart 2000 opgericht en vormt met ingang van 1 januari 2002 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met haar dochtermaatschappij [Y] B.V.. Eiseres houdt zich bezig met de verhuur van onroerend goed en exploiteert een tuinbouwbedrijf waarin tomaten worden geteeld.
2.2.Op 22 juli 2002 heeft [Y] een koop-aanneemovereenkomst met een projectontwikkelaar gesloten inzake een tuinbouwproject. Hierbij heeft zij de projectontwikkelaar de opdracht gegeven tot de bouw van groenlabelkassen ter grootte van 120.736 m2 en het leveren en installeren van scherminstallaties, een verwarmingsinstallatie, een elektrotechnische installatie, een watertechnische installatie en vier warmtekrachtinstallaties (hierna: WKK's) van het type JMS 620 GS-N-L of gelijkwaardig met een elektrisch vermogen van 2.734 kW.
2.3.[Y] heeft de in 2.2 vermelde investeringsverplichtingen gemeld bij het Bureau investeringsregelingen en willekeurige afschrijving (hierna: Biwa). [Y] heeft in verband met de investering in de in 2.2 vermelde vier WKK's op 5 augustus 2002 voor de energie -investeringsaftrek (hierna: EIA) een melding gedaan tot een totaal bedrag van € 4.100.000.
2.4.Voor de milieu-investeringsaftrek (hierna: MIA) heeft eiseres verplichtingen tot een bedrag van € 12.645.300 (eerste melding: € 12.048.300, tweede melding: € 597.000) gemeld. SenterNovem heeft de verplichtingen voor de MIA bepaald op € 11.992.158 respectievelijk € 448.914, in totaal € 12.441.072, en deze bedragen aan verweerder gerenseigneerd.
2.5. In maart 2004 heeft de leverancier van de WKK's de projectontwikkelaar met betrekking tot het leveren en monteren van WKK's een opdrachtbevestiging gezonden, die inhield dat niet de in 2.2 vermelde vier WKK's zouden worden geleverd, maar volgens afspraak twee WKK's type JMS 616 GS-N-L met een elektrisch vermogen van 2.420 kW en één WKK type JMS 620 GS-N-L met een elektrisch vermogen van 3.029 kW. Eind april 2004 is deze opdrachtbevestiging gewijzigd in die zin dat er twee WKK's type JMS 620 GS-N-L met een elektrisch vermogen van 3.029 kW en één WKK type JMS 616 GS-N-L met een elektrisch vermogen van 2.420 kW zouden worden geleverd. De totale kostprijs van de in de gewijzigde opdrachtbevestiging genoemde WKK's bedroeg € 3.294.570. Vervolgens heeft eiseres SenterNovum op de hoogte gesteld van de gewijzigde investeringen in WKK's.
2.6.In de aangifte van eiseres van 2004 wordt met betrekking tot de WKK's als datum van investeren 22 juli 2002 genoemd en als maand en jaar van ingebruikname augustus 2004.
2.7.Bij brief van 11 april 2005 schrijft de gemachtigde van eiseres aan SenterNovem onder meer het volgende:
"(...)
Melding code 131002 EUR 4.100.000, - E0209427
U vraagt om een opbouw van het bedrag dat volgens ons onder deze melding valt.
tabel 1
2.8.Bij brief van 16 juni 2005, kenmerk E0209427/(...), heeft SenterNovem het volgende verklaard:
"U heeft in het kader van de Uitvoeringsregeling Energie-investeringsaftrek bij het Biwa het volgende bedrijfsmiddel gemeld:
Warmtekrachtinstallatie>2MWas (code 131002 op energielijst 2002). Hierbij deel ik u mee dat ik met inachtneming van de bepalingen van de Uitvoeringsregeling Energie-investeringsaftrek en op grond van de door u verstrekte gegevens heb besloten voor het door u gemelde bedrijfsmiddel een verklaring af te geven.
Het bedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt wijkt daarbij af van het door u op het meldingsformulier opgegeven investeringsbedrag.
(...)
Het relevante bedrag dat voor EIA in aanmerking komt bedraagt daarom (...) EUR 3.682.409.".
2.9.Met betrekking tot de investeringen in WKK's heeft eiseres over 2003 een EIA van € 1.008.800 in haar aangifte vennootschapsbelasting in aftrek gebracht. In haar aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2004 heeft eiseres ter zake hiervan een EIA van € 1.016.525 in aftrek gebracht.
2.10.Eiseres heeft voor het boekjaar 2004 aangifte vennootschapsbelasting gedaan van een verlies van € 2.159.782.
2.11.Op 4 oktober 2005 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld bij eiseres en haar gevoegde dochtervennootschappen. In het rapport van het boekenonderzoek, gedateerd op 3 oktober 2007, staat, voor zover hier van belang, vermeld:
"1Reikwijdte van het onderzoek
De controle is beperkt gebleven tot de investeringen waarvoor energie-investeringsaftrek, milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving is geclaimd over de jaren 2003 en 2004.
(...)
4.2Correctie door Senter voor de EIA
Omdat in de aangiften Vennootschapsbelasting over 2003 en 2004 al rekening is gehouden met dit gecorrigeerde bedrag leidt dit verder niet tot correcties.".
2.12.Verweerder heeft het verlies vastgesteld op € 1.903.236 welk bedrag als volgt is berekend:
tabel 2
Bij beschikking van 16 augustus 2008 heeft verweerder het verlies over het onderhavige jaar nader vastgesteld op € 1.965.707.
2.13.Op 24 september 2008 heeft eiseres verzocht om additionele bedragen van € 20.193 en € 83.980, in totaal € 104.173 als MIA en EIA in aftrek toe te laten in verband met niet in de aangifte vermelde voor de MIA en EIA kwalificerende investeringen.
Geschil
3.1.In geschil is de vraag of verweerder het verlies van het jaar 2004 op een te laag bedrag heeft vastgesteld, welke vraag eiseres bevestigend en verweerder ontkennend beantwoordt.
3.2.Het geschil spitste zich aanvankelijk toe op de vraag of verweerder met betrekking tot het door eiseres betwiste gedeelte van de correctie "Correctie MIA (GLK transformers)", groot € 188.033, alsmede de onder 2.13 genoemde door eiseres geclaimde additionele aftrek van € 104.173 met vrucht een beroep kan doen op het leerstuk van de interne compensatie. Verweerder voert ter onderbouwing van dit beroep aan dat eiseres, door uiteindelijk niet de vier aangemelde WKK's af te nemen, maar te volstaan met de afname van drie WKK's, waarbij ook de technische specificaties van de WKK's in vergelijking met de aangemelde WKK's substantieel zijn gewijzigd, een desinvestering heeft gedaan van ten minste één WKK. Verweerder becijfert de minimaal in aanmerking te nemen desinvesteringsbijtelling op € 334.074, hetgeen meer is dan het bedrag waarmee volgens eiseres het vastgestelde verlies van het boekjaar 2004 moet worden verhoogd. Eiseres betwist dat interne compensatie van het bedrag, waarmee volgens haar het vastgestelde verlies van het boekjaar 2004 moet worden verhoogd, met de door verweerder voorgestane desinvesteringsbijtelling mogelijk is. Zij beroept zich daartoe op het vertrouwensbeginsel.
3.3.Partijen hebben eenparig verklaard dat, indien de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een desinvestering op grond waarvan een desinvesteringsbijtelling in aanmerking moet worden genomen, het verlies van het jaar 2004 nader dient te worden vastgesteld op € 2.163.897.
Verder hebben partijen eenparig verklaard dat, indien de rechtbank oordeelt dat er wel grond is voor deze desinvesteringsbijtelling en interne compensatie van het bedrag waarmee het vastgestelde verlies van het jaar 2004 volgens eiseres moet worden verhoogd met de desinvesteringsbijtelling niet mogelijk is, het verlies van het jaar 2004 eveneens nader dient te worden vastgesteld op € 2.163.897.
Ten slotte hebben partijen eenparig verklaard dat, indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een desinvestering, leidende tot een desinvesteringsbijtelling, en interne compensatie van het bedrag waarmee het vastgestelde verlies van het jaar 2004 volgens eiseres moet worden verhoogd met deze desinvesteringsbijtelling mogelijk is, verweerder het verlies van het boekjaar 2004 niet op een te laag bedrag heeft vastgesteld.
3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, herroeping van de verliesbeschikking en vaststelling van het verlies op € 2.163.897.
3.5. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en handhaving van de verliesbeschikking, zoals deze luidt na de wijziging daarvan bij de beschikking van 16 augustus 2008.
3.6.Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
IIIBEOORDELING
4.1.Artikel 3:42 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) luidt, voor zover van belang:
"1. Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe op een door de ondernemer gedaan verzoek door Onze Minister van Economische Zaken is verklaard dat sprake is van energie-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan energie-investeringen ten laste gebracht van de winst over dat jaar (energie-investeringsaftrek).
(...)
6. De energie-investeringsaftrek is van toepassing indien de energie-investering is aangemeld bij Onze Minister.
7. Bij ministeriële regeling kunnen:
a. in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde verklaring en
b. regels worden gesteld met betrekking tot het zesde lid.".
Artikel 3 van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 luidt, voor zover van belang:
"1. De aanmelding bedoeld in artikel 3.42, zesde lid, van de wet van de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van een investering als bedoeld in artikel 2 moet binnen een termijn van drie maanden plaats vinden. Deze termijn vangt aan:
a. met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichtingen;
b. met betrekking tot voortbrengingskosten: bij de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt of, indien het bedrijfsmiddel of onderdeel ter zake waarvan de kosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel respectievelijk het onderdeel.".
Artikel 3.47, eerste lid, van de Wet luidt, voor zover van belang:
"1. Indien in een kalenderjaar tegen overdrachtsprijzen voor een bedrag van meer dan € 1800 aan goederen wordt vervreemd, wordt van de overdrachtsprijzen een gelijk percentage als ter zake van de investering in die goederen als investeringsaftrek in aanmerking is genomen, ten bate van de winst over dat jaar gebracht (desinvesteringsbijtelling).
(...)
5. Indien een investering ongedaan wordt gemaakt, of voor een investering een vermindering, teruggaaf of vergoeding wordt genoten, geldt dat als vervreemding van een goed en geldt het bedrag van die investering, vermindering, teruggaaf of vergoeding als overdrachtsprijs.".
4.2.Naar het oordeel van de rechtbank kan in 2004 geen desinvesteringsbijtelling in aanmerking worden genomen. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
4.3.Gesteld noch gebleken is dat in 2004 een vervreemding van goederen als bedoeld in artikel 3.47, eerste lid, van de Wet, dan wel een daarmee op de voet van artikel 3.47, derde lid, van de Wet gelijk te stellen onttrekking of bestemmingswijziging heeft plaatsgehad. Alsdan biedt de Wet slechts ruimte voor een desinvesteringsbijtelling indien er sprake is van het ongedaan maken van een investering of het genieten van een vermindering, teruggaaf of vergoeding voor een investering als bedoeld in artikel 3.47, vijfde lid, van de Wet, gelezen in samenhang met artikel 3.47, zesde lid, van de Wet. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of eiseres, door uiteindelijk niet vier WKK's maar drie WKK's af te nemen, waarbij ook de technische specificaties van de WKK's in vergelijking met de aanmelding substantieel zijn gewijzigd, als het ongedaan maken van een investering als bedoeld in artikel 3.47, vijfde en zesde lid, van de Wet moet worden aangemerkt. Het ongedaan maken van een investering alleen is immers onvoldoende om op grond daarvan een desinvesteringsbijtelling in aanmerking te nemen. Tevens is vereist dat ter zake van de (ongedaan gemaakte) investering investeringsaftrek in aanmerking is genomen. Aan dit vereiste voldoet naar het oordeel van de rechtbank slechts de investering in de drie WKK's, waarvoor SenterNovem de onder 2.8 vermelde verklaring heeft gegeven. Hieraan doet niet af dat eiseres aanvankelijk voornemens was vier WKK's van een ander type aan te schaffen en deze voorgenomen investering heeft gemeld bij het Biwa. Niet de voorgenomen investering komt in aanmerking voor investeringsaftrek, maar uitsluitend de investering waarvoor de in artikel 3:42, eerste lid, van de Wet bedoelde verklaring is gegeven. Gesteld noch gebleken is dat eiseres de investering in de drie WKK's waarvoor SenterNovem de onder 2.8. vermelde verklaring heeft gegeven geheel of gedeeltelijk ongedaan heeft gemaakt.
4.4.Naar het oordeel van de rechtbank is de in 2.9 vermelde investeringsaftrek terecht aan eiseres toegekend. De met eiseres fiscaal gevoegde dochtermaatschappij heeft ter zake van het door eiseres in aftrek gebrachte bedrag immers een verklaring als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van de Wet verkregen. De omstandigheid dat de melding van de uiteindelijk aangeschafte drie WKK's te laat zou zijn gedaan, doet, mede gelet op het feit dat SenterNovem deze melding niet buiten behandeling heeft gelaten, daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Uit de toelichting op het vereiste van het doen van een tijdige aanmelding van investeringen volgt dat een melding noodzakelijk is in verband met de bewaking van het budget van de overheid (zie de Wet van 20 december 1996 tot wijziging van enkele belastingwetten c.a., Belastingplan 1997, Stb. 2000, 654, Kamerstukken II 1996/97, 25 052, nr. 3, blz. 17.) Nu de dochtermaatschappij van eiseres reeds op 5 augustus 2002 een tijdige melding had gedaan van een investering in WKK's tot een bedrag van € 4.100.000 (zie 2.3), SenterNovem een verklaring met betrekking tot de uiteindelijk aangeschafte drie WKK's heeft afgegeven voor een bedrag van € 3.682.409 (zie 2.8) en eiseres een energie-investeringsaftrek naar laatstgenoemd bedrag heeft genoten, komt het budgettaire belang van de overheid niet in het gedrang.
4.5.Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen en mede in aanmerking nemend hetgeen partijen eenparig hebben verklaard (zie 3.3 hiervoor) dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient het verlies van het onderhavige jaar te worden vastgesteld op € 2.163.897.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding een vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar toe te kennen, nu gesteld noch gebleken is dat eiser hierom heeft verzocht vóórdat verweerder op het bezwaar had beslist.
IIIBESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- herroept de verliesbeschikking;
- stelt het verlies van het jaar vast op € 2.163.897;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644; en
- gelast verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 288 te vergoeden;
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten en het griffierecht moet vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. van Kempen, voorzitter, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. J.W. van der Voort, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.R.M. Dekker.
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2010
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.