Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/992622-08
verkort vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 16 februari 2010
in de strafzaak tegen
[rechtspersoon],
gevestigd te [adres en plaats],
ter zitting vertegenwoordigd door [bestuurder], bestuurder.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 19 januari 2010.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3 Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 10.000.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is van een strafbaar feit. De verdediging heeft tevens een strafmaatverweer gevoerd.
4 De bewijsbeslissing
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007
te Gorinchem,
als degene die krachtens een vergunning ingevolge hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer (op 21 april 1998 verleend door of namens de Provincie Zuid-Holland, met kenmerk DWM 153780) bevoegd was bedrijfsafvalstoffen nuttig toe te passen en/of te verwijderen, zijnde een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder b van de Wet milieubeheer ,
aan wie (circa) 3628, vrachten bedrijfsafvalstoffen, waaronder bouw- en sloopafval, werden afgegeven,
telkens opzettelijk,
met betrekking tot voornoemde afgiftes niet aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen, zijnde de daartoe door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen instantie, heeft gemeld:
- de datum van afgifte en/of
- de naam en/of het adres van degene van wie die afvalstoffen afkomstig waren en/of
- de gebruikelijke benaming en/of de hoeveelheid van die afvalstoffen en/of
- de plaats waar en/of de wijze waarop die afvalstoffen werden afgegeven en/of
- de wijze waarop die afvalstoffen nuttig werden toegepast en/of werden verwijderd en/of
- ingeval de afgifte geschiedde door tussenkomst van een ander die opdracht had de afvalstoffen naar haar te vervoeren: diens naam en/of adres en/of de naam en/of het adres van degene in wiens opdracht het vervoer geschiedde.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging heeft - naar de rechtbank heeft begrepen - betoogd dat de bewezen verklaarde feiten niet strafbaar zijn. De verdediging wijst daartoe op de omstandigheid dat de wettelijk vereiste meldingen aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (hierna: LMA) inmiddels wel zijn gedaan en heeft daartoe een uitdraai van LMA meldingen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009 overgelegd, alsmede een uitdraai uit het weegbrugsysteem van verdachte.
De verdediging heeft in dit kader voorts gewezen op de uitvoeringsproblemen waar het meldsysteem van de LMA vanaf het begin mee te kampen heeft en de omstandigheid dat de problemen voor verdachte voortkomen uit de omstandigheid dat zij voorheen niet meldingsplichtig was.
De rechtbank overweegt het volgende.
Artikel 10.40, eerste lid van de Wet Milieubeheer luidt als volgt:
1. Een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, aan wie bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden afgegeven, meldt met betrekking tot een zodanige afgifte, aan een door Onze Minister aan te wijzen instantie:
a. de datum van afgifte;
b. de naam en het adres van degene van wie de afvalstoffen afkomstig zijn;
c. (....)
Artikel 3, vijfde lid, van het - ingevolge artikel 10.41 Wet milieubeheer - ingestelde
Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen, luidt:
De melding, bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, van de wet geschiedt:
a. binnen twee weken na afloop van de maand waarin een afgifte heeft plaatsgevonden (...).
Uit het proces-verbaal van bevindingen inzake het niet melden van inkomende vrachten bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen, d.d. 10 april 2008 en de daarbij behorende bijlage B14 leidt de rechtbank af dat verdachte in de periode van 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 3688 vrachten afvalstoffen heeft afgewogen en dat daarvan, gemeten op 15 november 2007, 60 juiste meldingen bij het LMA zijn gedaan.
Uit de bijlage U6 in het dossier volgt dat de meldingen die verdachte aan het LMA heeft gedaan met betrekking tot de ontvangen vrachten in de periode februari 2005 tot september 2007, eerst op 22 oktober 2007 hebben plaatsgevonden. Uit de door de verdediging ter terechtzitting overgelegde stukken blijkt niet dat de bedoelde meldingen op een eerder tijdstip zijn gedaan.
Nu aldus niet aannemelijk is geworden dat verdachte de meldingen aan het LMA heeft gedaan binnen twee weken na afloop van de maand waarin de afgifte van afvalstoffen heeft plaatsgevonden, verwerpt de rechtbank het verweer. De gestelde feiten kunnen niet leiden tot de conclusie dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar is.
De overige omstandigheden zoals door de verdediging in dit kader gesteld kunnen evenmin leiden tot de conclusie dat de gedragingen van verdachte niet strafbaar zouden zijn. Immers, uit het dossier is geenszins aannemelijk geworden dat deze omstandigheden tot 22 oktober 2007 voor verdachte een absoluut beletsel vormden de verplichte meldingen aan het LMA te doen. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat het meldsysteem op dat moment al ruim 2,5 jaar in werking was zodat enerzijds niet kan worden volgehouden dat verdachte onbekend was met het systeem, en het anderzijds na een dergelijke periode aan verdachte is om te beschikken over de juiste software om te kunnen communiceren met de meldinstantie. De rechtbank verwerpt het verweer.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
OVERTREDING VAN HET VOORSCHRIFT, GESTELD BIJ ARTIKEL 10.40, EERSTE LID VAN DE WET MILIEUBEHEER , OPZETTELIJK BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON, MEERMALEN GEPLEEGD.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een langere periode verzuimd de ingevolge de Wet Milieubeheer verplichte meldingen te doen van de door haar ontvangen vrachten afvalstoffen bij de door de Minister van VROM aangewezen landelijke meldinstantie LMA. Aldus handelend heeft verdachte het zicht en de controle op grote hoeveelheden afvalstoffen ernstig bemoeilijkt, zo niet onmogelijk gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dit een zeer ernstig feit is, temeer gelet op de grote hoeveelheid niet gemelde vrachten en de stelselmatigheid waarmee verdachte het melden heeft verzuimd. De rechtbank gaat in dit kader voorbij aan de stelling van de raadsman dat in strafverlagende zin moet worden meegewogen dat verdachte geen materieel milieubelang heeft geschonden, nu de herhaaldelijk geschonden rechtsnorm juist het toezicht van de overheid op verschillende milieubelastende activiteiten beoogt te beschermen en niet de daadwerkelijke aantasting van het milieu.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging in het nadeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder terzake van overtreding van voorschriften van de Wet Milieubeheer is veroordeeld.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de op te leggen straf te matigen en heeft daarbij een beroep gedaan op een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM .
De rechtbank stelt vast dat [bestuurder], als bestuurder van verdachte, op 7 februari 2008 en 21 februari 2008 is verhoord in het kader van de ten laste gelegde feiten. Het proces-verbaal is op 16 mei 2008 gesloten. De inleidende dagvaarding in onderhavige zaak is eind maart 2009 uitgebracht en de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op respectievelijk 19 januari 2010 en 2 februari 2010. De rechtbank is van oordeel dat deze periode weliswaar onwenselijk lang is geweest, maar niet dermate lang dat het recht van verdachte op een berechting binnen een redelijke termijn is geschonden. De rechtbank verwerpt het verweer.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op artikel 10.40 Wet Milieubeheer , de artikelen 1a aanhef en onder 2 º, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9
De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.1 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5 vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 10.000,=;
Dit vonnis is gewezen door
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. E.H. van der Steeg en mr. J.J. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 februari 2010.
Mr. E.H. van der Steeg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
zij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 te Gorinchem, althans in Nederland,
als degene die krachtens een vergunning ingevolge hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer (op 21 april 1998 verleend door of namens de Provincie Zuid-Holland, met kenmerk DWM 153780) bevoegd was bedrijfsafvalstoffen nuttig toe te passen en/of te verwijderen, zijnde een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder b van de Wet milieubeheer ,
aan wie (circa) 3628, althans meerdere, vrachten bedrijfsafvalstoffen, waaronder bouw- en sloopafval, werden afgegeven,
(telkens) al dan niet opzettelijk,
met betrekking tot voornoemde afgifte(s) niet aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen, zijnde de daartoe door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen instantie, heeft gemeld:
- de datum van afgifte en/of
- de naam en/of het adres van degene van wie die afvalstoffen afkomstig waren en/of
- de gebruikelijke benaming en/of de hoeveelheid van die afvalstoffen en/of
- de plaats waar en/of de wijze waarop die afvalstoffen werden afgegeven en/of
- de wijze waarop die afvalstoffen nuttig werden toegepast en/of werden verwijderd en/of
- ingeval de afgifte geschiedde door tussenkomst van een ander die opdracht had de afvalstoffen naar haar te vervoeren: diens naam en/of adres en/of de naam en/of het adres van degene in wiens opdracht het vervoer geschiedde;
art 1a Wet op de economische delicten
Parketnummer: 11/992622-08
Vonnis d.d. 16 februari 2010