< Terug naar de zoekresultaten

Opties voor deze uitspraak



Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Van Lanschot wordt veroordeeld om de betaalrekening met coffeshophouder voort te zetten. De opzegging van die overeenkomst door Van Lanschot is onterecht, omdat er geen sprake is van meewerken aan witwassen en/of andere illegale praktijken.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 204857 / KG ZA 09-930

Vonnis in kort geding van 8 februari 2010

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

JEM HORECA B.V.,

gevestigd te Berg en Terblijt ,

eiseres,

advocaat mr. M.C.J. Schoenmakers te Maastricht,

tegen

de naamloze vennootschap

F. VAN LANSCHOT BANKIERS,

gevestigd te 's-Hertogenbosch,

gedaagde,

advocaat mr. G.T.J. Hoff te Amsterdam.

Partijen zullen hierna JEM Horeca en Van Lanschot genoemd worden.

1. De procedure

Na dagvaarding heeft behandeling ter terechtzitting plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten doen toelichten door hun raadslieden, die het woord hebben gevoerd aan de hand van pleitnota's, die zich onder de stukken bevinden. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. JEM Horeca exploiteert een coffeeshop, genaamd Cool Running, te Maastricht. Zij heeft sinds (mei 2006, doch in ieder geval) juli 2007 een betaalrekening bij Van Lanschot. Alle verkopen in de coffeeshop vinden plaats op basis van contante betaling. Maandelijks stort JEM Horeca een groot bedrag op haar betaalrekening bij Van Lanschot. Vanaf die rekening betaalt JEM Horeca enkele crediteuren, waaronder de fiscus. De maandelijkse storting geschiedt geheel in biljetten van € 50,00, waarbij meestal een totaal bedrag is gemoeid van tussen de € 50.000,00 en €70.000,00.

2.2. In verband met de sluiting van de kas in de vestiging van Van Lanschot te Maastricht, heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Van Lanschot en JEM Horeca. Alstoen is door de directeur van de vestiging te Maastricht de toezegging gedaan dat JEM Horeca de contanten zou kunnen blijven storten bij de vestiging te 's-Hertogenbosch. Tijdens een gesprek dat korte tijd later plaatsvond is zijdens Van Lanschot meegedeeld dat zij de relatie met JEM Horeca wil beëindigen.

2.3. Bij brief van 2 november 2009 heeft Van Lanschot de relatie met JEM Horeca opgezegd tegen 2 januari 2010. Als reden voor de opzegging werd – zakelijk weergegeven - aangegeven dat Van Lanschot onvoldoende inzicht van JEM Horeca heeft verkregen omtrent de ongebruikelijke stortingen in coupures van € 50,00. Die brengen voor Van Lanschot risico’s met zich mee, omdat zij, Van Lanschot, nu niet in staat is om vast te stellen dat zij niet meewerkt aan onoorbare praktijken c.q. geen strafbare handelingen faciliteert, zoals witwassen. Dit is een onaanvaardbaar risico omdat daardoor “onze integriteit en reputatie mogelijkerwijs op het spel staat”, aldus Van Lanschot.

2.4. Naar aanleiding van die opzegging heeft JEM Horeca een andere bank gezocht om een betaalrekening te openen, doch daarin is zij niet geslaagd; geen enkele andere bank is bereid een rekening voor JEM Horeca te openen.

2.5. Later heeft Van Lanschot de opzegtermijn verlengd tot 1 februari 2010. Zij heeft ter terechtzitting toegezegd de daadwerkelijke beëindiging uit te stellen tot de datum van dit vonnis.

2.6. Bij Van Lanschot is in oktober 2006 het Customer Due Diligence (verder: CDD) Beleid van kracht geworden, dat geënt is op de “Regeling CDD kredietinstellingen en verzekeraars” van 1 november 2003.

3. Het geschil

3.1. JEM Horeca vordert dat Van Lanschot wordt veroordeeld om – op straffe van verbeurte van een dwangsom - de bestaande bancaire relatie met haar, JEM Horeca, onverkort en ongewijzigd voort te zetten en het gebruik van de betaalrekening op de gebruikelijke wijze voort te zetten.

3.2. Zij baseert die vordering op de bestaande contractuele relatie met betrekking tot de betaalrekening, de gedane opzegging en de stelling dat Van Lanschot daarmee in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid handelt, Het is voor JEM Horeca van groot belang om over een betaalrekening te kunnen beschikken, omdat op manier te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en zij een groot veiligheidsrisico loopt (kennelijk vanwege het voorhanden hebben van een steeds groter wordende voorraad contant geld ) terwijl geen enkele andere bank daartoe de mogelijkheid verschaft.

3.3. Gelet op het naderende tijdstip waarop Van Lanschot de rekening dreigt op te heffen, heeft zij, JEM Horeca, bij de gevraagde voorziening een groot spoedeisend belang.

3.4. Van Lanschot heeft het bestaan van een spoedeisend belang niet betwist en voert verweer, dat hieronder nader aan de orde zal komen.

4. De beoordeling

4.1. Wellicht ten overvloede merkt de voorzieningenrechter voor een goed begrip van deze uitspraak op dat dit vonnis is gewezen in een kort geding, zodat het slechts gaat om een voorlopige voorziening zoals bedoeld in artikel 254 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

4.2. Bij de beoordeling van de gedane opzegging geldt als uitgangspunt dat het – gelet op hetgeen aan de voorzieningenrechter bekend is gemaakt - gaat om een overeenkomst voor onbepaalde tijd, waarbij omtrent het einde ervan onder normale omstandigheden geen afspraken zijn gemaakt. In een dergelijke situatie is het uitgangspunt dat ieder van partijen de overeenkomst eenzijdig kan beëindigen door mededeling aan de wederpartij (opzeggen). Daarbij geldt dat die opzegging niet in strijd mag komen met wettelijke bepalingen en/of de eisen van redelijkheid en billijkheid.

4.3. Er zijn geen wettelijke bepalingen die op de hier aan de orde zijnde situatie betrekking hebben, zodat de beoordeling uitsluitend naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dient te geschieden.

4.4. Bij de toetsing aan de eisen van redelijkheid dient in beginsel rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Als reden voor de beëindiging heeft Van Lanschot opgegeven zoals hierboven onder r.o. 2.3. vermeld. Deze grond overtuigt niet. De rol van de bank is in dit geval slechts zeer bescheiden; Van Lanschot is geheel passief in het aannemen van het contante geld en haar rol bestaat verder slechts uit het administreren van de rekening. Van Lanschot biedt geen kredietfaciliteit of andere bankfaciliteit; laat staan een faciliteit waarbij een grote vertrouwensband vereist is. Van Van Lanschot wordt geen advisering gevraagd noch ook een verdere inspanning waarbij Van Lanschot dient te streven naar een bepaald resultaat ten gunste van JEM Horeca, zoals bijvoorbeeld vermogensbeheer. Bovendien lijkt de vergoeding die Van Lanschot aan het onderhouden van een betaalrekening verdient, bezwaarlijk te kunnen worden beschouwd als het opstrijken van een winst die – indirect- met of ten gevolge van criminele handelingen is verdiend.

4.5. Wanneer daarvoor termen aanwezig lijken te zijn, ligt het op de weg van Van Lanschot daarvan een mededeling te doen in het kader van de wet Melding Ongebruikelijke Transacties (MOT). Het bestaan van een betaalrekening brengt vanuit het perspectief van die wet juist het voordeel mee dat de betrokken geldstroom meer aan het daglicht treedt dan wanneer die uitsluitend in contanten zou plaatsvinden. Dat het (telkens moeten) doen van een degelijke melding voor haar een (onevenredig zware) belasting zou vormen heeft Van Lanschot niet aangevoerd. (In het CDD Beleidsdocument staat te lezen dat Van Lanschot voor de Mot-mededelingen een transactiemonitoringsysteem heeft dat dagelijks de inkomende en uitgaande transacties bewaakt en dat dagelijks een opsomming genereert dat alle als “vreemd” beoordeelde c.q. niet in het normale patroon passende transacties.) Dat Van Lanschot serieus in haar integriteit dreigt te worden aangetast komt de voorzieningenrechter derhalve niet aannemelijk voor.

4.6. Verder verdient aandacht dat de banken een belangrijke maatschappelijke functie vervullen en een daarmee corresponderende verantwoordelijkheid hebben. De omstandigheid dat een betrokken rekeninghouder niet bij een andere bank voor de betrokken faciliteit terecht kan, brengt mee dat Van Lanschot in verdergaande mate met de belangen van haar wederpartij rekening moet houden dan een willekeurige andere dienstverlener in een contractuele relatie.

4.7. Bij de beperkte publicitaire implicaties van de situatie (de huidige procedure weggedacht) zal van reputatieschade niet gauw sprake zijn. Bijzonderheden dienaangaande zijn niet gesteld. Wanneer Van Lanschot zich houdt aan de verplichtingen die de Wet MOT haar oplegt (waarvan de voorzieningenrechter vanzelfsprekend uitgaat) dan lijkt het risico vooralsnog verwaarloosbaar.

4.8. Later, te weten pas in deze procedure, is door van Van Lanschot aangegeven dat het feit waarop haar wens tot beëindiging – bovendien - stoelt is gelegen in het feit dat JEM Horeca bij de aanvraag van de betaalrekening heeft opgegeven als bedrijfsactiviteit: “ horeca”. Daardoor heeft zij onjuiste misleidende mededelingen gedaan. Als Van Lanschot had geweten dat die activiteit betond uit het exploiteren van een coffeeshop, dan had zij de betaalrekeningsovereenkomst nooit gesloten, aldus Van Lanschot.

4.9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van een onjuiste opgave niet gebleken. JEM Horeca heeft immers opgegeven dat die activiteit was horeca, hetgeen in overeenstemming is met de statutaire doelomschrijving en de vermelding in het Handelsregister. Onder de term "horeca" kan een coffeeshop worden begrepen. Het is in elk geval niet zo dat een coffeeshop daaronder in redelijkheid niet kan worden begrepen. Dat de aanduiding horeca als onjuist moet worden beschouwd, kan daarom niet worden gezegd. Resteert de vraag of JEM Horeca, gelet op de omstandigheden van het geval, bij die opgave had behoren te vermelden dat die horecadoelstelling werd ingevuld door een coffeeshop. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag vooralsnog ontkennend. Horeca is een dermate breed begrip dat het op de weg van Van Lanschot had gelegen om bij het lezen van die opgave, indien haar dat te vaag voorkwam, nadere vragen te stellen. (In het CDD Beleid vormt de branche horeca als zodanig al een risico met de classificatie “Hoog”, zodat oplettendheid van Van Lanschot voor de hand ligt.) Dat JEM Horeca in de persoon van haar directeur heeft gezegd dat hij niet heeft vermeld dat het om een coffeeshop ging, was ingegeven door de vrees dat hij bij de vermelding coffeeshop geen betaalrekening zou krijgen, maakt dat niet anders.

4.10. De conclusie van het voorgaande is dat Van Lanschot met de opzegging in strijd handelt met de eisen van redelijkheid en billijkheid en dat het gevolg moet zijn dat zij gehouden is de relatie vooralsnog voort te zetten en de betaalrekeningsfaciliteit aan JEM Horeca te verschaffen (en wel op de voorwaarden zoals die voor de opzegging golden c.q. de gebruikelijke voorwaarden voor betaalrekeninghouders).

4.11. Een afweging van belangen brengt geen andere conclusie mee; ook niet als het CDD Beleid daarin wordt betrokken. Dat beleid ziet blijkens de tekst voornamelijk op de krediet- en verzekeringsfunctie. Hoewel de loutere betaalrekeningsactiviteit niet wordt uitgezonderd, geldt daarvoor in het bijzonder hetgeen hierboven is overwogen.

4.12. De slotsom is dat de gevraagde voorziening moet worden gegeven. Gelet op de ongewisheid van de toekomstige ontwikkelingen zal aan de voorziening een uiterste termijn worden verbonden. Zo nodig kan ieder van partijen zich opnieuw tot de rechter wenden.

4.13. Van Lanschot zal als de in het ongelijk te stellen partij de kosten hebben te dragen. Deze koste worden begroot op

73,89 aan explootkosten

262,00 aan griffierecht

816,00 aan salaris advocaat

1.151,89 totaal

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. veroordeelt Van Lanschot om de bestaande bancaire relatie met JEM Horeca, bestaande uit het onderhouden van een betaalrekening, onverkort op de tot op heden gebruikelijke wijze voort te zetten;

5.2. bepaalt dat deze veroordeling zich niet verzet tegen het voor JEM Horeca van toepassing dien zijn van algemene wijzigingen in de voorwaarden voor betaalrekeningen, die voor alle rekeninghouders gelden;

5.3. bepaalt dat deze voorziening uiterlijk twee jaren na heden haar kracht verliest;

5.4. bepaalt dat Van Lanschot een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per dag dat zij in strijd handelt met de hierboven gegeven voorziening;

5.5. bepaalt dat deze dwangsomsanctie van kracht wordt op de derde dag na betekening van dit vonnis;

5.6. veroordeelt Van Lanschot in de kosten van deze procedure, aan de zijde van JEM Horeca begroot op € 1.151,89;

5.7. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.8. wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2010.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature