Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De NMa heeft niet ingestemd met het door het loodswezen vastgestelde kostentoerekeningssysteem Loodswezen 2009-2013. De indexeringsmethodiek voor de arbeidsvergoeding van de directe uren (de uren op de brug van het schip) zou niet in overeenstemming zijn met het in artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, en derde lid, van de Regeling markttoezicht registerloodsen voorgeschreven landelijke gemiddelde van € 91,14 per uur (prijspeil 2003). Als het tarief per scheepsklasse niet jaarlijks opnieuw wordt berekend op basis van de verwachte aantallen directe uren per scheepsklasse en met inachtneming van het voorgeschreven landelijke gemiddelde, dan kan de door het loodswezen voorgestane indexeringswijze er toe leiden dat de gemiddelde arbeidsvergoeding gaat afwijken van het voorgeschreven landelijke gemiddelde, omdat de relatieve aandelen van het aantal reizen per scheepsklasse jaarlijks kunnen wijzigen.

In het toerekeningssysteem is voor de jaarlijks vast te stellen uurtarieven voor directe loodsuren uitgegaan van de in artikel 6, vierde lid, van de Regeling markttoezicht registerloodsen per scheepsklasse gegeven kosten per direct loodsuur (prijspeil 2003), geïndexeerd op grond van artikel VII van de Wet markttoezicht registerloodsen tot en met het jaar van inwerkingtreding van deze wet en vervolgens jaarlijks geïndexeerd op grond van artikel 27d, tweede lid, van de Loodsenwet .

Volgens verweerder moet jaarlijks eerst de uurvergoeding van € 91,14 worden geïndexeerd. Dit moet vervolgens uitgangspunt zijn voor de weging van de kosten als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Regeling. Op deze wijze wordt rekening gehouden met het verwachte aantal scheepsreizen per scheepsklasse.

De rechtbank volgt verweerder niet, omdat artikel 27d, tweede lid, van de Loodsenwet een jaarlijkse indexering van de uurtarieven van de arbeidsvergoeding voorschrijft en uit de Wet markttoezicht registerloodsen, de Loodsenwet, het Besluit, de Regeling noch uit de toelichtingen hierop, zoals in de uitspraak zijn aangehaald, volgt dat deze indexering slechts beperkt is tot de in artikel 6, tweede lid, van de Regeling genoemde bedragen en niet van toepassing is op artikel 6, vierde lid, van de Regeling. Verweerder had de instemming niet mogen onthouden.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Sector Bestuursrecht

Meervoudige kamer

Reg.nrs: AWB 08/4096 BC-T1

AWB 08/4182 BC-T1

Uitspraak in het geding tussen

de Nederlandse loodsencorporatie, gevestigd te Rotterdam,

de ledenvergadering van de Nederlandse loodsencorporatie,

de regionale loodsencorporatie Noord, gevestigd te Delfzijl,

de regionale loodsencorporatie Amsterdam-IJmond, gevestigd te IJmuiden,

de regionale loodsencorporatie Rotterdam-Rijnmond, gevestigd te Rotterdam,

de regionale loodsencorporatie Scheldemonden, gevestigd te Vlissingen, en

het Nederlands Loodswezen B.V., gevestigd te Pernis Rotterdam, eisers,

gemachtigden mr. J.K. de Pree en mr. A.A. Kleinhout, advocaten te Amsterdam, eisers,

en

de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, verweerder,

gemachtigde mr. B.J. Drijber, advocaat te Den Haag.

1 Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 16 juli 2008 heeft verweerder niet ingestemd met het door de ledenvergadering van de Nederlandse loodsencorporatie op 10 juni 2008 vastgestelde kostentoerekeningssysteem Loodswezen 2009-2013 en een last onder dwangsom opgelegd tot het wijzigen van het kostentoerekeningssysteem.

Op 9 september 2008 heeft de ledenvergadering van de Nederlandse loodsencorporatie het kostentoerekeningssysteem aangepast. Bij besluit van 24 september 2008 heeft verweerder alsnog ingestemd met het aangepaste kostentoerekeningssysteem.

Tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten) hebben eisers bij brieven van 26 augustus 2006 en 8 oktober 2008 bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft ingestemd met eisers verzoeken tot rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de bezwaarschriften als beroepschriften doorgestuurd naar de rechtbank.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2009. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, bijgestaan door drs. R.V. van Hout, senior adviseur bij Bureau JBR organisatieadviseurs en W.N. Dorst, financieel directeur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. M.W.J. Jongmans, eveneens advocaat te Den Haag, bijgestaan door R.T. van der Zanden en R.J. Maaskant, beiden werkzaam bij de verweerder.

2 Overwegingen

2.1.1 Bij het eerste bestreden besluit heeft verweerder niet ingestemd met het door de ledenvergadering van de Nederlandse loodsencorporatie op 10 juni 2008 vastgestelde kostentoerekeningssysteem Loodswezen 2009-2013 en, onder het opleggen van een dwangsom, gelast het kostentoerekeningssysteem wat betreft de arbeidsvergoeding van de directe uren, als bedoeld in de paragrafen 6.2.1.4 en 6.2.1.5 van het toerekeningssysteem, in overeenstemming te brengen met artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, en derde lid, van de Regeling markttoezicht registerloodsen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat in het toerekeningssysteem moet worden vermeld dat de te hanteren gedifferentieerde uurtarieven per scheepsklasse jaarlijks opnieuw worden bepaald op landelijk niveau uitgaande van het gemiddelde uurtarief van € 91,14 (prijspeil 2003) en daarnaast de begrote uren per scheepsklasse, waarbij een weging van 1:6 wordt toegepast lineair verdeeld over de in het eerste lid van artikel 6 bedoelde scheepsklassen.

2.1.2 De ledenvergadering van de Nederlandse loodsencorporatie heeft vervolgens het kostentoerekeningssysteem op 9 september 2008 gewijzigd vastgesteld en dit onder protest ter instemming aan verweerder voorgelegd. Met dit aangepaste toerekeningssysteem heeft verweerder bij het tweede bestreden besluit ingestemd.

2.2 Eisers hebben tegen de bestreden besluiten aangevoerd dat verweerder

a. ten onrechte de instemming met de restpostbenadering in het kader van de kosten van de Scheldevaart afhankelijk heeft gemaakt van de huidige omstandigheden,

b. ten onrechte instemming aan het kostentoerekeningssysteem heeft onthouden in verband met de indexering van de arbeidsvergoeding van directe uren,

c. ten onrechte een last onder dwangsom heeft opgelegd en

d. ten onrechte heeft overwogen dat (de instemming met) het kostentoerekeningssysteem van rechtswege vervalt.

2.3 Ten aanzien van de onder a en d aangevoerde gronden overweegt de rechtbank dat deze gronden niet gericht zijn tegen besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb , maar tegen niet op rechtsgevolg gerichte mededelingen.

2.3.1 De onder a genoemde grond is gericht tegen de overweging onder randnummer 91 van het eerste bestreden besluit. Hierin heeft verweerder – na daarvoor te hebben overwogen dat hij geen aanleiding ziet om instemming te onthouden aan de restpostbenadering met betrekking tot de kosten van de Scheldevaart – overwogen dat als de omstandigheden wijzigen – door bijvoorbeeld wijziging van de aan de restpostbenadering ten grondslag liggende afspraken tussen de Nederlandse en Vlaamse overheid – en de toepassing ervan zou leiden tot ongeoorloofde kruisfinanciering, verweerder in het kader van de jaarlijkse vaststelling van de loodsgeldtarieven mogelijk gebruik zou kunnen maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 27b, zesde lid, van de Loodsenwet tot het geven van opdrachten tot wijzigen van het vastgestelde toerekeningssysteem.

2.3.2 De rechtbank constateert dat verweerder onder randnummer 91 van het eerste bestreden besluit slechts heeft gewezen op het bestaan van deze bevoegdheid en daaraan geen rechtsgevolgen heeft verbonden. Het gaat dus niet om een rechtshandeling, zodat er geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb .

2.3.3 Dit geldt ook voor de onder d genoemde grond, aangezien de hier bestreden overweging niets anders inhoudt dan de in artikel 27b, zevende lid, van de Loodsenwet opgenomen bepaling dat het toerekeningssysteem uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding wordt herzien.

2.3.4 Gelet op het voorgaande zijn de beroepen, voor zover het betreft de onder a en de aangevoerd gronden, niet-ontvankelijk.

2.4 De onder b en c aangevoerde gronden betreffen verweerders besluit om instemming te onthouden aan de vaststelling van de arbeidsvergoeding van directe uren en het in verband hiermee opleggen van een last onder dwangsom. Met betrekking tot deze gronden neemt de rechtbank het hierna gegeven wettelijke kader in aanmerking.

2.5.1 De Wet marktoezicht registerloodsen is per 1 januari 2008 in werking getreden. Door deze wet is onder meer de Loodsenwet gewijzigd en is het markttoezicht op de registerloodsen en de regulering van de loodsgeldtarieven opgedragen aan verweerder. In een nieuw ingevoegd hoofdstuk VIA in de Loodsenwet zijn bepalingen opgenomen over tarieven en markttoezicht.

2.5.2 Ingevolge artikel 27b, eerste lid, van de Loodsenwet moet de ledenvergadering van de Nederlandse loodsencorporatie in het belang van een op de kosten gebaseerde tariefstelling een toerekeningssysteem vaststellen voor de kosten van diensten en taken, bedoeld in artikel 27a en de verplichtingen bedoeld in artikel 26, tweede lid, aanhef en onder a, van de Loodsenwet . Dit betreffen onder meer de loodsdiensten en andere diensten die bij of krachtens de wet bij uitsluiting aan registerloodsen zijn opgedragen en taken die bij of krachtens de wet aan de algemene raad of regionale loodsencorporatie zijn opgedragen. Op grond van artikel 27b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Loodsenwet moet het toerekeningssysteem een omschrijving bevatten van de wijze waarop de kosten van deze diensten en taken in de tarieven worden doorberekend.

2.5.3 In artikel 27b, vierde lid, van de Loodsenwet is bepaald dat het toerekeningssysteem de instemming behoeft van verweerder en dat Afdeling 10.2.1 van de Awb van overeenkomstige toepassing is op de instemming. Afdeling 10.2.1 van de Awb betreft de goedkeuring, waaronder volgens artikel 10.25 van de Awb wordt verstaan de voor de inwerkingtreding van een besluit van een bestuurorgaan vereiste toestemming van een ander bestuursorgaan. In artikel 10.27 van de Awb is bepaald dat de goedkeuring slechts kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op een grond, neergelegd in de wet waarin of krachtens welke de goedkeuring is voorgeschreven.

2.5.4 Op grond van artikel 27l, eerste lid, aanhef en onder a, van de Loodsenwet worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld omtrent de inrichting en de mate van detaillering van het kostentoerekeningssysteem. Deze regels zijn gesteld in het Besluit markttoezicht registerloodsen (hierna: het Besluit). Verder zijn regels gesteld in de Regeling markttoezicht registerloodsen (hierna: de Regeling).

2.5.5 In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder k, van de Loodsenwet wordt onder arbeidsvergoeding verstaan de arbeidsvergoeding voor registerloodsen, bestaande uit de uurtarieven voor de directe loodsuren, vermeerderd met een opslag voor de indirecte uren, bestaande uit indirecte taken, reisuren, wachturen en beschikbaarheidsuren, gedifferentieerd naar scheepsklassen.

2.5.6 Onder paragraaf 3 van de Loodsenwet, betreffende het voorstel tot vaststelling van tarieven, is in artikel 27c, zesde lid, aanhef en onder c, bepaald dat het voorstel met betrekking tot de tarieven ten minste bevat een raming van de arbeidsvergoeding die is gebaseerd op de daadwerkelijk ontvangen vergoeding in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin het voorstel wordt gedaan.

2.5.7 In artikel VII, eerste lid, van de Wet markttoezicht registerloodsen is bepaald dat als voor de eerste keer een voorstel met betrekking tot de loodsgeldtarieven wordt gedaan de raming als bedoeld in artikel 27c, zesde lid, aanhef en onder c, van de Loodsenwet gebaseerd moet zijn op de voor het jaar 2003 geldende hoogte, vermeerderd met de indexering, vastgesteld krachtens artikel 27d, tweede lid, van de Loodsenwet . In artikel VII, tweede lid, van de Wet markttoezicht registerloodsen is bepaald dat de voor het jaar 2003 geldende hoogte wordt vastgesteld bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat. Dit is gedaan in artikel 6 van de Regeling.

2.5.8 In paragraaf 4.2.5.2 van de Memorie van Toelichting van de Wet markttoezicht registerloodsen (Tweede Kamer, 30 913, nr. 3) is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“ (…) Tegenover de omzet staat de vergoeding voor arbeid die door registerloodsen moet worden geleverd. De arbeidsvergoeding (…) wordt genormeerd in verschillende tarieven: een tarief voor bruguren (uren daadwerkelijk doorgebracht aan boord van een te beloodsen schip), een tarief voor wacht- en reisuren (…) en een tarief voor beschikbaarheidsuren (…).

Voor de uurtarieven is een wettelijke basis gecreëerd door de arbeidsvergoeding voor loodsen expliciet in de wet te definiëren. Over de hoogte van de uurtarieven is in 2004 informeel overeenstemming bereikt in een werkgroep bestaande uit overheid, havens en Loodswezen. De aldus berekende uurtarieven worden gefixeerd op een bedrag gerelateerd aan het kalenderjaar 2003. Deze tarieven maken geen onderdeel uit van de toetsing door de NMa en worden geïndexeerd tot en met het jaar van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel (artikel VII van het wetsvoorstel ). In de daarop volgende jaarlijkse tariefvoorstellen worden de uurtarieven geïndexeerd volgens een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen index (…).

De formele fixatie van de uurtarieven voor 2003 vindt plaats nadat dit voorstel kracht van wet heeft verkregen bij besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat. (…) De ondubbelzinnige vaststelling van dit uurtarief is van belang met het oog op het verkrijgen van een goede nulmeting en het geven van een helder inzicht in de omvang van deze kostenpost. Het onderscheid in drie soorten uren is van groot belang bij de beoordeling van de efficiency van het Loodswezen. Het Loodswezen zal moeten streven naar een zo groot mogelijk aantal bruguren en een zo gering mogelijk aantal wachturen en beschikbaarheids¬uren.

Het geraamde aantal brug-, wacht- en beschikbaarheidsuren vermenigvuldigd met het bij de uursoort behorende tarieven levert een totaalraming van de omzet van de loodsdienstverlening.”

2.5.9 Artikel 6 van de Regeling luidt als volgt:

“Arbeidsvergoeding 2003

1. Voor de berekening van de arbeidsvergoeding voor het jaar 2003 als bedoeld in artikel VII van de Wet markttoezicht registerloodsen , wordt uitgegaan van de volgende 9 scheepsklassen waarbij, uitgedrukt in meters, L staat voor lengte over alles, B staat voor maximale breedte en Tz staat voor maximale diepgang volgens zomerlastlijn:

Scheepsklasse Havens van Delfzijl, Eemshaven,

Harlingen, Terschelling en

Den Helder Overige havens

L x B x Tz

van L x B x Tz

tot en met L x B x Tz

van L x B x Tz

tot en met

Klasse 1 6.600 9.000

Klasse 2 6.601 10.500 9.001 15.000

Klasse 3 10.501 16.800 15.001 25.000

Klasse 4 16.801 26.800 25.001 42.000

Klasse 5 26.801 43.000 42.001 70.000

Klasse 6 43.001 69.000 70.001 117.000

Klasse 7 69.001 110.700 177.001 195.000

Klasse 8 110.701 177.600 195.001 325.000

Klasse 9 vanaf 177.601 vanaf 325.001

2. in verband met de toepassing van artikel VII van de Wet markttoezicht registerloodsen wordt de hoogte van de arbeidsvergoeding voor het jaar 2003 met betrekking tot:

a. directe loodsuren vastgesteld op gemiddeld € 91,14;

b. reis- en wachturen vastgesteld op gemiddeld € 60,76 zijnde 66,7% van de vergoeding voor directe loodsuren;

c. beschikbaarheidsuren vastgesteld op gemiddeld € 30,38 zijnde 33% van de vergoeding voor directe loodsuren;

d. indirecte taakuren vastgesteld op de hoogte van de vergoeding voor directe loodsuren.

3. De in het tweede lid genoemde bedragen worden gedifferentieerd naar de in het eerste lid genoemde scheepsklassen waarbij een weging van 1:6 wordt toegepast lineair verdeeld over de genoemde scheepsklassen.

4. Uitgaande van de in het eerste lid vastgestelde klassen, de in het tweede en derde lid genoemde uitgangspunten voor de arbeidsvergoeding en het in 2003 gemaakte aantal uren per scheepsklasse en aantal per scheepsklasse beloodste schepen, bedroegen de toegerekende kosten in 2003:

Kosten per direct loodsuur Kosten indirecte loodsuren per scheepsreis

Klasse 1 € 40,40 € 167,23

Klasse 2 € 65,70 € 269,43

Klasse 3 € 90,80 € 379,64

Klasse 4 € 115,85 € 494,92

Klasse 5 € 140,66 € 621,06

Klasse 6 € 165,61 € 748,79

Klasse 7 € 191,99 € 789,65

Klasse 8 € 218,56 € 849,09

Klasse 9 € 244,33 € 930,65

2.5.10 In de toelichting bij dit artikel is, voor zover relevan t, het volgende vermeld:

“In artikel VII van de Wet markttoezicht registerloodsen is een invoeringsbepaling opgenomen die in acht moet worden genomen bij de eerste maal dat een voorstel met betrekking tot de loodsgeldtarieven op grond van die wet wordt gedaan. Voor een meer uitgebreide toelichting op dit punt wordt verwezen naar paragraaf 4.2.5.2 van de al eerder aangehaalde memorie van toelichting bij de Wet markttoezicht registerloodsen. Uitgangspunt is dat de uurtarieven per scheepsklasse en voor de indirecte uren worden gefixeerd op een bedrag gerelateerd aan het kalenderjaar 2003 en worden geïndexeerd tot en met het jaar van inwerkingtreding van de Wet markttoezicht registerloodsen. In artikel VII van de Wet markttoezicht registerloodsen is vastgelegd dat de voor het jaar 2003 geldende hoogte, na een daartoe strekkend voorstel van de algemene raad van de Nlc, door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, bij ministeriële regeling zal worden vastgesteld. Bij schrijven van 23 mei 2007 (NLC/RvG/CvdB/1927) is door de algemene raad van de Nlc, een voorstel gedaan. In dit voorstel van de Nlc zijn, uitgaande van de in het eerste lid opgenomen scheepsklassen, het aantal door de loodsen in 2003 gemaakte uren per scheepsklasse en het aantal beloodste schepen per scheepsklasse (aantal reizen) de kosten per loodsuur opgenomen en de kosten van indirecte uren per scheepsreis (vierde lid). Onder indirecte loodsuren wordt verstaan de optelsom van de reis- en wachturen, de beschikbaarheidsuren en de zogenaamde indirecte taakuren. Uitgaande van de uitgangspunten zoals geformuleerd in 2003, is in het tweede lid de gemiddelde arbeidsvergoeding over 2003 vastgesteld. Op grond van de in het derde lid vastgestelde weging wordt deze verdeeld over de verschillende scheepsklassen.

In reactie op de door de NHR terzake gemaakte opmerkingen bij de ontwerpregeling die ter consultatie was voorgelegd, wordt opgemerkt dat is uitgegaan van scenario 4 genoemd in het unanieme advies van de NHR van 12 september 2005. Na invoering van deze regeling en het toezicht van de NMa, zal eerst de komende jaren blijken of de door het Lw aangeleverde gegevens juist blijken te zijn. Na de voor 2009 voorziene evaluatie zal een meer transparant zicht bestaan op de in dit artikel opgenomen uitgangspunten. Zo nodig zal de regeling na deze evaluatie op dit punt kunnen worden aangepast. Overigens horen de door de NHR gemaakte opmerkingen met betrekking tot de afbouw van kruissubsidies, meer thuis in de zogenaamde fase 2 vanaf 1 januari 2011. (…).”

2.5.11 In paragraaf 4 van de Loodsenwet, betreffende enige bij de vaststelling van de tarieven in aanmerking te nemen bijzondere factoren, is in artikel 27d, tweede lid, bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur een jaarlijkse indexering van de uurtarieven van de arbeidsvergoeding wordt vastgesteld. Dit is gedaan in artikel 3.1 van het Besluit.

2.6 In het toerekeningssysteem van 10 juni 2008 is voor de te hanteren uurtarieven voor directe loodsuren uitgegaan van de in de eerste kolom van de tabel bij artikel 6, vierde lid, van de Regeling per scheepsklasse gegeven kosten per direct loodsuur. In het oorspronkelijke toerekeningssysteem is bepaald dat deze bedragen op grond van artikel VII van de Wet markttoezicht registerloodsen worden ge ïndexeerd tot en met het jaar van inwerkingtreding van het wetsvoorstel en vervolgens in de daarop volgende jaarlijkse tariefvoorstellen op grond van artikel 27d, tweede lid, van de Loodsenwet worden ge ïndexeerd volgens de bij artikel 3.1 van het Besluit voorgeschreven index.

2.7.1 Verweerder heeft, niet wat betreft de gebruikte index, maar wat betreft de volgorde van indexeren niet ingestemd met het kostentoerekeningssysteem. Volgens verweerder moet jaarlijks eerst de in artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling vastgestelde gemiddelde uurvergoeding van € 91,14 worden geïndexeerd en vervolgens moet dit geïndexeerde bedrag uitgangspunt zijn voor de weging van de kosten over de negen scheepsklassen volgens de wegingsfactor 1:6. In deze berekening wordt rekening gehouden met het verwachte aantal scheepsreizen per scheepsklasse.

2.7.2 Verweerder is van mening dat als de in de tabel van artikel 6, vierde lid, van de Regeling op het niveau van 2003 gefixeerde tarieven per scheepsklasse jaarlijks worden ge ïndexeerd, zoals in het in eerste instantie voorgelegde kostentoerekeningssysteem is gedaan, de gemiddelde arbeidsvergoeding zou kunnen gaan afwijken van het voorgeschreven landelijke gemiddelde van € 91,14 per uur (prijspeil 2003), omdat de relatieve aandelen van het aantal reizen per scheepsklasse jaarlijks kunnen wijzigen. De in het oorspronkelijke kostentoerekeningssysteem opgenomen methodiek voor de berekening van de arbeidskosten van directe uren betekent dat het tarief per scheepsklasse niet jaarlijks opnieuw wordt berekend op basis van de verwachte aantallen directe uren per scheepsklassen en met in achtneming van de onder artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling genoemde bedrag. Verweerder stelt dat artikel 6, tweede lid, van de Regeling normatief is. Volgens verweerder komt aan artikel 6, vierde lid, van de Regeling geen normatieve betekenis toe en illustreert de daarin opgenomen tabel slechts hoe de vastgestelde gemiddelde arbeidsvergoeding voor directe loodsuren anno 2003 zou hebben doorgewerkt. Deze tabel had volgens verweerder ook in de toelichting bij de Regeling opgenomen kunnen zijn. Verweerder acht daarom het oorspronkelijke kostentoerekeningssysteem in strijd met artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, en derde lid, van de Regeling en heeft daarom zijn instemming met het kostentoerekeningssysteem op dit punt onthouden.

2.8.1 De rechtbank overweegt dat artikel 27d, tweede lid, van de Loodsenwet een jaarlijkse indexering van de uurtarieven van de arbeidsvergoeding voorschrijft. Uit de Wet markttoezicht registerloodsen, de Loodsenwet, het Besluit, de Regeling noch uit de toelichting zoals hiervoor is aangehaald, blijkt dat deze indexering slechts beperkt is tot de in artikel 6, tweede lid, van de Regeling genoemde bedragen en niet van toepassing is op artikel 6, vierde lid, van de Regeling. Evenmin blijkt dat de in artikel 6, vierde lid, van de Regeling opgenomen bedragen geen normerende werking toekomt. Gelet hierop is het oorspronkelijk op 10 juni 2008 vastgestelde toerekeningssysteem wat betreft het in de beroepen aan de orde gestelde punt van de arbeidsvergoeding niet in strijd met de Loodsenwet en de krachtens deze wet gestelde regelingen. Verweerder was daarom niet bevoegd om daaraan instemming te onthouden en daarmee evenmin bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen. De beroepen zijn gegrond wat betreft de onder b en c aangevoerde gronden.

2.8.2 De bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal zelf voorzien en doen wat verweerder had behoren te doen en alsnog instemmen met het kostentoerekeningssysteem Loodswezen 2009-2013 zoals dat op 10 juni 2008 is vastgesteld.

2.8.3 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen tot aan deze uitspraak redelijkerwijs hebben moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten, uitgaande van het gewicht ‘zeer zwaar’, op € 1.288,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand .

3 Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

verklaart de beroepen wat betreft de onder a en d aangevoerde gronden niet-ontvankelijk,

verklaart de beroepen wat betreft de onder b en c aangevoerde gronden gegrond,

vernietigt de bestreden besluiten,

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten, hetgeen in dit geval inhoudt dat wordt ingestemd met het kostentoerekeningssysteem Loodswezen 2009-2013 zoals dat op 10 juni 2008 is vastgesteld,

bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 576,-- vergoedt,

veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen aan eisers.

Aldus gedaan door mr. J.H. de Wildt, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en mr. M. de Rooij, leden, in tegenwoordigheid van M.B. van Zantvoort, griffier.

De griffier: De voorzitter:

Uitgesproken in het openbaar op: 25 januari 2010.

Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature