Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De Staat handelt niet onrechtmatig jegens eiser door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Vorderingen afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht - voorzieningenrechter

Vonnis in kort geding van 6 januari 2010,

gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 353805 / KG ZA 09-1659 van:

[eiser],

wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in [verblijfplaats]

eiser,

advocaat mr. T. Kemper te Oss,

tegen:

de Staat der Nederlanden, (Ministerie van Justitie),

zetelende te 's-Gravenhage,

gedaagde,

advocaat mr. R.W. Veldhuis te 's-Gravenhage.

1. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 december 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1. Bij vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 maart 2008 is aan eiser een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van in totaal € 13.662,99, te vervangen voor 272 dagen hechtenis, wegens het (meermalen) plegen van diefstal in vereniging door middel van braak en/of inklimming. Daarnaast is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar waarvan één jaar voorwaardelijk. Dit vonnis is op 26 maart 2008 onherroepelijk geworden.

1.2. Drie mededaders, waaronder de heer [A], zijn eveneens veroordeeld tot betaling van voormelde schadevergoedingsmaatregel die hoofdelijk is opgelegd, met dien verstande dat eiser niet tot betaling van dit bedrag gehouden is voor zover dat al door één van de drie mededaders is voldaan.

1.3. Eiser heeft de onder 1.1 vermelde gevangenisstraf uitgezeten in de periode van mei 2007 tot en met september 2008.

1.4. De inning van de schadevergoedingsmaatregelen is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (verder CJIB). Eiser is bij brief van 20 juni 2008 door middel van toezending van een acceptgiro aangeschreven voor de voldoening van de schadevergoedingsmaatregel. Eiser heeft daarop niet tijdig betaald. Bij brief van 26 juli 2008 heeft het CJIB eiser opnieuw aangeschreven.

1.5. Bij brief van 31 juli 2008 heeft eiser om een betalingsregeling van € 50,- per maand verzocht en gevraagd of er over zes maanden kan worden bezien of er meer aflossingscapaciteit is.

1.6. Naar aanleiding van voormeld verzoek heeft het CJIB bij brief van 5 augustus 2008 geantwoord bereid te zijn het afbetalingsvoorstel in overweging te nemen. Daarbij heeft het CJIB eiser in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen alle informatie over de inkomsten en uitgaven over te leggen, alsmede medegedeeld dat op grond van voormelde stukken zal worden beoordeeld of het voorgestelde termijnbedrag van € 50,- redelijk is.

1.7. Nadat een reactie op laatstvermelde brief uitbleef, heeft het CJIB bij brieven van 12 september 2008 en 25 september 2008 eiser nogmaals aangeschreven de aan hem opgelegde schadevergoedingsmaatregel (inclusief de wettelijke verhogingen) te voldoen. Bij brief van 7 oktober 2008 heeft eiser opnieuw om een tijdelijke betalingsregeling van € 50,- per maand verzocht. Bij brief van 10 oktober 2008 heeft het CJIB eiser bericht bereid te zijn een voorlopige betalingsregeling van vier maandelijkse termijn van € 50,- toe te staan, waarna eiser vóór 10 februari 2009 met een hernieuwd verzoek diende te komen, aangepast aan zijn financiële situatie. Eiser verrichtte geen betalingen.

1.8. Bij brief van 5 februari 2009 heeft het CJIB eiser nogmaals aangeschreven en hem opnieuw een termijn geboden de schadevergoedingsmaatregel te voldoen. Eiser heeft vervolgens bij brief van 18 februari 2009 via de schuldhulpverlening om uitstel van betaling gevraagd. Het CJIB heeft dit verzoek bij brief van 19 februari 2009 afgewezen.

1.9. Ook na de laatste aanmaning van 5 februari 2009 zijn door eiser geen betalingen verricht. Het CJIB heeft de inningsfase afgesloten en bezien of verdere incasso zinvol zou zijn. Uit een onderzoek van het CJIB bleek dat dit niet het geval was, zodat bij brief van 2 april 2009 aan eiser is bericht dat jegens hem een arrestatiebevel zal worden uitgevaardigd, tenzij hij de schadevergoedingsmaatregel binnen veertien dagen zou voldoen. Hierop heeft eiser bij brief van 9 april 2009 het CJIB (nogmaals) verzocht om een zesmaandelijkse betalingsregeling van € 50,- per maand. Bij brief van 15 april 2009 heeft het CJIB dit verzoek afgewezen, omdat er al een waarschuwing arrestatiebevel was afgegeven. In laatstgenoemde brief heeft het CJIB nog aan eiser geschreven dat hij een arrestatie kan voorkomen door binnen drie weken de schadevergoedingsmaatregel te voldoen.

1.10. Eiser heeft geen betalingen verricht naar aanleiding van laatstvermelde brief. Op 12 juni 2009 is een arrestatiebevel jegens eiser uitgevaardigd.

1.11. Bij brieven van 21 juli 2009, één brief gericht aan de Officier van Justitie van het arrondissementsparket 's-Hertogenbosch en één brief gericht aan het CJIB, heeft eiser wederom om een betalingsregeling verzocht. Bij brief van 23 juli 2009 heeft het CJIB dit verzoek afgewezen omdat de zaak inmiddels uit handen is gegeven aan de politie.

1.12. Eiser is op 5 november 2009 gearresteerd en ondergaat sindsdien de vervangende hechtenis.

1.13. Het verzoek van eiser van 13 november 2009 om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te staken heeft het CJIB bij brief van 19 november 2009 van de hand gewezen.

1.14. Vanaf mei 2009 tot november 2009 heeft eiser een bedrag van € 240,- op de schadevergoedingsmaatregel afgelost, zonder dat er sprake is van een tussen hem en het CJIB overeengekomen betalingsregeling.

2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer

2.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - te bepalen dat eiser onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld en gedaagde te veroordelen om aan eiser te voldoen een voorlopige schadevergoeding ten bedrage van € 2.500,-, althans een bedrag in goede justitie te bepalen.

2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.

Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Gedaagde schendt het gelijkheidsbeginsel en handelt willekeurig. Gedaagde heeft wel een betalingsregeling met een mededader, de heer [A], afgesloten, maar is niet bereid een betalingsregeling met eiser af te sluiten. Gedaagde schendt hiermee artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de artikelen 3 juncto 9 van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens en artikel 9 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). Gedaagde komt de onder 3.3 te vermelden Aanwijzing niet na. Eiser dient onmiddellijk in vrijheid gesteld te worden. Eiser lijdt (psychische) schade die voorlopig wordt begroot op € 2.500,-.

2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3. De beoordeling van het geschil

3.1. Kern van het geschil betreft de vraag of gedaagde onrechtmatig handelt jegens eiser door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen.

3.2. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van onder meer schadevergoedingsmaatregelen.

3.3. Uit artikel 561 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) volgt dat een vonnis zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. Uit artikel 561 lid 4 Sv volgt verder dat een schadevergoedingsmaatregel in ieder geval binnen twee jaar en drie maanden na de dag waarop het vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, moet zijn voldaan. De wijze waarop het CJIB deze maatregelen ten uitvoer legt, is neergelegd in de 'Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassing voorwaardelijke invrijheidsstelling' (Staatscourant 23 juni 2008, nr. 118, pagina 12) (hierna: de Aanwijzing). In de Aanwijzing is ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan hiervan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen betalingsregelingen treft, tenzij een verzoek om een betalingsregeling op grond van bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden. Het CJIB heeft in deze een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding deze beslissingen in beginsel slechts marginaal kan toetsen.

3.4. In de Aanwijzing (onder 4.2.2) is neergelegd dat een veroordeelde eerst door middel van een acceptgiro en daaropvolgende aanmaningen in de gelegenheid wordt gesteld de schadevergoedingsmaatregel te voldoen, de zogenaamde inningsfase. Eiser heeft aangevoerd dat gedaagde deze inningsfase niet volledig heeft doorgelopen. Eiser is voor het eerst bij brief van 20 juni 2008 door middel van toezending van een acceptgiro aangeschreven voor de voldoening van de schadevergoedingsmaatregel. Gedaagde heeft gesteld dat eiser daarop niet tijdig heeft gereageerd, zodat het CJIB bij brief van 26 juli 2008 een eerste aanmaning verzond. Eiser betwist niet tijdig te hebben gereageerd. Hij heeft ter zitting verklaard dat zijn toenmalige advocaat schriftelijk heeft gereageerd, maar dat hij niet beschikt over een kopie van deze brief. De voorzieningenrechter oordeelt dat nu eiser niet kan aantonen dat hij schriftelijk heeft gereageerd op voormelde acceptgiro, hij pas bij brief van 31 juli 2008 en daarmee na het verstrijken van de uiterste responsdatum een (eerste schriftelijke) reactie aan het CJIB heeft doen toekomen. Het CJIB heeft derhalve niet in strijd met zijn eigen beleid gehandeld.

3.5. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij na de eerste aanschrijving niet in staat was de schadevergoedingsmaatregel te voldoen, omdat hij in die periode (mei 2007 tot en met september 2008) vanwege zijn detentie geen inkomen had. Dit is volgens eiser ook de reden dat hij niet heeft gereageerd op het verzoek van het CJIB van 5 augustus 2008 om informatie over zijn inkomsten en uitgaven over te leggen (zie onder 1.6). Het hiervoor genoemde in artikel 561 Sv vastgelegde uitgangspunt geldt onverminderd bij tenuitvoerlegging van een schadevergoedingsmaatregel. De schadevergoedingsmaatregel beoogt herstel van de rechtmatige toestand. Om die reden is het draagkrachtbeginsel niet van toepassing. Voorts is de regeling omtrent de schadevergoedingsmaatregel neergelegd in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Deze regeling behelst dat vervangende hechtenis wordt bepaald voor het geval geen of onvolledige betaling of verhaal plaatsvindt. Hieruit volgt reeds dat de hechtenis ten uitvoer gelegd wordt in situaties waarin de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet kan voldoen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 juni 2000 (NJ 2000, 634) ook geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat zulks door de wetgever onder ogen is gezien.

3.6. Bij brief van 10 oktober 2008 heeft het CJIB eiser bericht bereid te zijn een voorlopige betalingsregeling van vier maandelijkse termijn van € 50,- toe te staan. Vaststaat dat eiser deze betalingsregeling niet is nagekomen, zodat hij wist dat alsdan de incassoprocedure zou volgen. Eiser heeft aangevoerd deze betalingsregeling niet te kunnen betalen vanwege de nasleep van zijn detentie. De financiële middelen ontbraken: hij had geen werk. Er was wederom geen sprake van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht, aldus eiser. Dit gestelde onvermogen van eiser kan op zichzelf geen aanleiding zijn om zijn invrijheidstelling te bevelen. Voor zover er al bij oplegging van schadevergoedingsmaatregelen rekening kan worden gehouden met het onvermogen van betrokkene, moet de strafrechter geacht worden hier oog voor te hebben gehad en past hier terughoudendheid van de civiele rechter. Eiser heeft nog aangevoerd dat gedaagde in zijn brief van 10 oktober 2008 geen waarde hecht aan de termijn van artikel 561 lid 4 Sv . De voorzieningenrechter is het met gedaagde eens dat het in deze zaak ging om een voorlopige betalingsregeling van vier maanden en eiser bovendien in de brief van 10 oktober 2008 is gewezen dat het gehele bedrag op grond van 561 lid 4 Sv binnen twee jaar en drie maanden moet zijn voldaan.

3.7. Vervolgens heeft eiser aangevoerd dat zowel tijdens als na zijn detentie het CJIB onvoldoende pogingen heeft gedaan om de schadevergoedingsmaatregel op een andere wijze te incasseren, bijvoorbeeld door het uitvaardigen van een dwangbevel. Eiser doelt daarmee op de op de inningsfase volgende incassofase. Met gedaagde is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen gronden bestaan om gedaagde te verplichten dwangbevelen uit te vaardigen. Daartoe is het volgende van belang. Op grond van artikel 573 lid 2 Sv kan van verhaal worden afgezien. Dat zal onder meer het geval zijn indien er aanwijzingen zijn waaruit moet/kan worden afgeleid dat niet succesvol geïncasseerd zal kunnen worden. Eiser heeft niet betwist dat pogingen om verhaal te nemen op aan eiser toebehorende goederen niet succesvol zouden zijn verlopen. Gedaagde heeft geen misbruik van zijn bevoegdheid gemaakt door het uitbrengen van dwangbevelen achterwege te laten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft gedaagde in redelijkheid kunnen oordelen dat ten aanzien van eiser voldoende aanwijzingen bestonden dat het doorlopen van de incassofase niet tot het gewenste resultaat zou leiden. Immers, eiser heeft niet gereageerd op de brief van het CJIB van 5 augustus 2008 waarin hem werd verzocht alle informatie over zijn inkomsten en uitgaven over te leggen, zodat beoordeeld kon worden of het door hem voorgestelde termijnbedrag van € 50,- redelijk was. De betalingsregeling van oktober 2008 van € 50,- per maand werd niet nagekomen en hij had tot eind april 2009 geen enkele betaling verricht. Bovendien was van eiser geen enkel voor verhaal vatbaar vermogensbestanddeel bekend. Een en ander leidt daarom tot de conclusie dat gedaagde heeft kunnen afzien van de incassofase en dat eiser de gelegenheid die hij heeft gehad om de schadevergoedingsmaatregel te voldoen, niet (tijdig) heeft benut.

3.8. Met betrekking tot het verzoek van eiser van 9 april 2009 om zesmaandelijks een bedrag van € 50,- per maand af te lossen (zie onder 1.9), heeft gedaagde aangevoerd dat het CJIB niet op dat verzoek is ingegaan gelet op het door hem gevoerde beleid dat geen betalingsregelingen meer worden getroffen indien een arrestatiebevel of een waarschuwing daartoe is uitgevaardigd. Niet kan worden gezegd dat het CJIB onrechtmatig handelt door te oordelen dat het in de door eiser aangevoerde argumenten geen aanleiding ziet om van dit beleid af te wijken. Bovendien heeft gedaagde terecht aangevoerd dat de betalingsregeling van € 50,-- per maand niet in verhouding staat tot de hoogte van de openstaande vordering. Een en ander leidt tot een zeer langdurige betalingsregeling en verhoudt zich mitsdien in het geheel niet tot het bepaalde in artikel 561 lid 4 Sv .

3.9. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat het CJIB met een mededader, de heer [A], wel een betalingsregeling heeft getroffen. Eiser miskent hiermee echter dat zijn situatie op essentiële punten verschilt met die van de heer [A]. Allereerst is er met de heer [A] op 7 augustus 2008 een voorlopige betalingsregeling van zes maandelijkse termijnen van € 100,- afgesproken die correct wordt nagekomen. Ten tweede, deze regeling is op 11 mei 2009 verlengd met nog twaalf maandelijkse termijnen van € 100,-. Ook deze regeling komt de heer [A] correct na. Eiser heeft verder betoogd dat het CJIB in de zaak van de heer [A] geen waarde hecht aan de termijn van artikel 561 lid 4 Sv . Gedaagde heeft zich hiertegenover op het standpunt gesteld dat nog steeds geldt dat de heer [A] het gehele bedrag op grond van 561 lid 4 Sv binnen twee jaar en drie maanden moet hebben voldaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat nu eiser niet het tegendeel heeft aangetoond ervan uit wordt gegaan dat het CJIB de heer [A] in principe zal houden aan de termijn van artikel 561 lid 4 Sv .

3.10. Dat de huidige detentie van eiser aan de voldoening van de schadevergoedingsmaatregelen in de weg staat, komt voor eigen rekening en risico van eiser.

3.11. Een en ander leidt tot het oordeel dat voorshands niet gebleken is dat gedaagde in strijd handelt met de door eiser genoemde verdragen, althans onrechtmatig handelt jegens eiser door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. De vordering om zijn invrijheidstelling te bevelen, zal daarom worden afgewezen. De voorzieningenrechter komt niet toe aan de beoordeling van de vraag of gedaagde gehouden is een voorlopige schadevergoeding van € 2.500,- aan eiser te voldoen.

3.12. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4. De beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het gevorderde af;

- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.078,--, waarvan

€ 816,-- aan salaris advocaat en € 262,-- aan griffierecht;

- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2010.

mb


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature