Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/465 WMO
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiseres],
wonende te [plaats], eiseres,
gemachtigde: mr. M.H. de Bruin, CNV Vakcentrale te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2008 heeft verweerder de namens eiseres ingediende aanvraag voor een vervoersvoorziening in de vorm van een aangepaste fiets op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Tegen dit besluit is op 2 december 2008 bezwaar aangetekend.
Bij besluit van 12 februari 2009 is dit bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is op 23 maart 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 9 juni 2009 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 18 augustus 2009 ter zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd ter zitting door haar vader [vader] en door P.J. Smink, vervanger van de gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door H.W. Hoekstra.
2. Overwegingen
Tussen partijen is in geschil of verweerders besluit om de aanvraag voor een driewielfiets met hulpmotor op grond van de Wmo af te wijzen de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres, geboren op [...] maart 2002 (thans zeven jaar oud), is meervoudig gehandicapt. Op 19 augustus 2008 is een aanvraag ingediend voor een zogenoemde driewielfiets, waar aan de voorkant een rolstoel op gezet kan worden en welke is voorzien van een hulpmotor. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich daarbij, onder verwijzing naar een rapportage van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 8 september 2008, op het standpunt gesteld dat de Wmo niet voorziet in compensatie in verband met recreatieve doeleinden. In de vervoersbehoeften van eiseres kan worden voorzien door de aangepaste auto.
Namens eiseres is aangevoerd, dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de compensatieplicht op grond van artikel 4 van de Wmo . De gemeente heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van het feit dat het hier een meisje van zeven jaar oud betreft. Buiten zijn hoort bij haar ontwikkeling en is therapeutisch. Dit is ook vastgesteld door de ergotherapeute. Ten onrechte heeft de gemeente zich op het standpunt gesteld dat een nieuwe fietsvoorziening hoe dan ook niet meer uit de Wmo wordt vergoed, omdat sprake is van een recreatieve behoefte. Ter zitting is nog verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2009 (LJN: BH6259).
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
Artikel 1 van de Wmo bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
g.
maatschappelijke ondersteuning:
(…)
5.
het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;
6.
het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer; (…).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Wmo -voor zover hier van belang- treft het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5o en 6o, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Ingevolge het tweede artikellid houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wmo vermeldt de motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
Ingevolge het tweede artikellid is het in het eerste lid gestelde van overeenkomstige toepassing op een besluit op bezwaar.
De raad van de gemeente Lelystad heeft op grond van artikel 5 van de Wmo de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad (hierna: de Verordening) vastgesteld.
De rechtbank overweegt het volgende.
Artikel 4 van de Wmo verplicht verweerder om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
De aanvraag voor een fietsvoorziening in de vorm van een driewielfiets is een aanvraag voor met name recreatiedoeleinden, zoals ook overigens tussen partijen niet in geschil is. Verweerder is, anders dan eiseres, van oordeel dat de Verordening niet voorziet in vergoeding voor recreatieve doeleinden en heeft de aanvraag afgewezen.
De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt.
Op grond van artikel 3:2 van de Awb dient een besluit zorgvuldig te worden voorbereid. De wijze waarop aan deze onderzoeksverplichting vorm moet worden gegeven wordt in gevallen als deze bepaald door artikel 4, tweede lid, van de Wmo . Uit deze bepaling vloeit voort, dat zorgvuldig onderzoek dient te worden gedaan naar de beperkingen van de aanvrager in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, de gelet op de individuele omstandigheden van de aanvrager bestaande behoefte en de (omvang van de) voorzieningen die getroffen moeten worden.
De huidige tekst van artikel 4 van de Wmo is tot stand gekomen via een amendement, het zogenoemde amendement Van Miltenburg (Kamerstuk 2005-2006, 30131, nr. 65). In de toelichting op het amendement is door de staatsecretaris uitdrukkelijk aangegeven dat wordt afgezien van het opleggen van een verplichting om gedurende drie jaar te voorzien in met name genoemde diensten en producten, maar is gekozen voor een algemene verplichting aan de gemeenten om beperkingen in de zelfredzaamheid op een aantal gebieden weg te nemen. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF Classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. Dit amendement is met algemene stemmen aangenomen op 7 februari 2006 (Handelingen 2005-2006, nr. 46, 30131, Tweede Kamer, pag. 3053-3056).
Een van de levensgebieden waar de ICF-classificatie betrekking op heeft is recreatie.
Uit het antwoord op vragen van kamerleden naar aanleiding van voornoemd amendement en de reikwijdte van artikel 4 van de Wmo , heeft de Staatssecretaris uitdrukkelijk aangegeven dat recreatie binnen de omschrijving van sociaal contact in de zin van artikel 4 van de Wmo valt en een aparte bepaling derhalve niet noodzakelijk is (Handelingen 2005-2006, nr. 45, 30131, Tweede Kamer pagina 2993-3013).
De rechtbank constateert, dat verweerder zijn besluit heeft gebaseerd op het advies van het CIZ. In het advies van 8 september 2008 is overwogen, dat de doeleinden voor het gebruik van de driewielfiets recreatief zijn en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten behoeve van eiseres zijn autoaanpassingen vergoed, waarmee het gezin zich binnen en buiten de regio kan verplaatsen.
In het licht van het bovenstaande stelt de rechtbank vast, dat het in dit advies gehanteerde uitgangspunt niet juist is. Het enkele feit dat de driewielfiets voor recreatief gebruik is bedoeld, maakt niet dat vergoeding in het kader van de Wmo niet mogelijk is.
Ter zitting heeft verweerder overigens ook bevestigd dat niet alle recreatiebehoeftes zonder meer tot afwijzing van een aanvraag in het kader van de Wmo zouden behoren te leiden. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat er grenzen zijn aan de compensatieplicht op grond van artikel 4 van de Wmo en dat gelet op de aanwezigheid van een aangepaste auto in dit geval aan de compensatieplicht is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank echter, voorziet de aangepaste auto alleen in de verplaatsingsbehoefte van eiseres, en niet in de gewenste maatschappelijke participatie. In het kader van de voorliggende aanvraag had verweerder dan ook dienen te onderzoeken of de activiteiten waarvoor eiseres de voorziening heeft aangevraagd van dien aard zijn dat zij als onderdeel van het maatschappelijk leven van eiseres dienen te worden aangemerkt. In dat verband dient verweerder zich ook rekenschap te geven van de bij eiseres haar leeftijd (ze is zeven jaar oud) en omstandigheden passende behoeften.
Nu verweerder heeft nagelaten een deugdelijk onderzoek in te stellen naar de noodzaak van de voorziening, is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid in de zin van artikel 3:2 van de Awb als ook onvoldoende gemotiveerd gelet op het bepaalde in artikel 26 van de Wmo .
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wegens schending van voornoemde artikelen zal worden vernietigd.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 644, - voor in beroep verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 644,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 41,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Vijftigschild en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van W. Veldman als griffier, op
Afschrift verzonden op:
<small><i>Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.</i></small>