Uitspraak
2 oktober 2009
Eerste kamer
08/04515
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
In de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 maart 2006 is [verzoeker] in staat van faillissement verklaard met benoeming van een rechter-commissaris en met aanstelling van een curator.
Bij beschikking van 28 juli 2008 heeft de rechter-commissaris beslist dat een levensverzekering van [verzoeker] door de curator mag worden afgekocht.
Tegen deze beschikking is [verzoeker] in beroep gekomen.
Bij beschikking van 12 september 2008 heeft de rechter-commissaris wederom een beslissing genomen met betrekking tot de levensverzekeringen van [verzoeker].
[Verzoeker] heeft ook tegen de beschikking van 12 september 2008 hoger beroep ingesteld.
Na mondelinge behandeling van de zaak heeft de rechtbank bij beschikking van 22 oktober 2008 [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen beide beschikkingen.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking op de wijze als vermeld onder 2.10 van de conclusie en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verzoeker] is bij vonnis van 15 maart 2006 in staat van faillissement verklaard.
(ii) Bij beschikking van 28 juli 2008 heeft de rechter-commissaris beslist dat een levensverzekering van [verzoeker] door de curator mocht worden afgekocht.
(iii) [Verzoeker] is van deze beschikking bij brief van 31 juli 2008 in beroep gekomen. Hij heeft vervolgens in een aan de rechtbank gerichte brief van 1 augustus 2008 vermeld dat hij "weet dat dit beroep gedaan moet worden door een procureur en dat de termijn 5 dagen is" en verzocht "akkoord te gaan dat het door de procureur opgestelde beroep in de loop van de volgende week wordt ingediend."
(iv) Op 19 augustus 2008 is ter griffie van de rechtbank een beroepschrift ingekomen van een procureur die namens [verzoeker] beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van 28 juli 2008.
(v) Bij beschikking van 12 september 2008 heeft de rechter-commissaris bepaald dat van het met de afkoop van de levensverzekering te ontvangen bedrag een gedeelte (€ 3.536,--) aan [verzoeker] zal worden gelaten ter investering in enige vorm van oudedagsvoorziening. Deze beschikking is blijkens een daarop geplaatste mededeling op 22 september 2008 verzonden aan [verzoeker].
(vi) Op 26 september 2008 heeft de procureur van [verzoeker] bij de rechtbank een beroepschrift ingediend tegen de beschikking van 12 september 2008.
3.2 De rechtbank heeft [verzoeker] zowel in zijn beroep tegen de beschikking van 28 juli 2008 als in zijn beroep tegen de beschikking van 12 september 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Met betrekking tot eerstgenoemd beroep heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat [verzoeker] tegen de beschikking van 28 juli 2008 in beroep is gekomen bij door hemzelf geschreven brief van 31 juli 2008, dat dit weliswaar binnen de door art. 67 F. gestelde termijn is, maar dat niet is voldaan aan het vereiste dat het beroep moet zijn ingesteld door een procureur. [Verzoeker] was zich bewust van het feit dat zijn beroep niet voldeed aan de formele vereisten; hij deelde immers in zijn brief van 1 augustus 2008 mede dat hij dat verzuim in de week daarna zou herstellen door alsdan zijn beroep te laten instellen door een procureur. Onder die omstandigheden is het bieden van een termijn op de voet van art. 281 Rv. overbodig. In ieder geval kan [verzoeker] zich niet beroepen op het achterwege blijven van toepassing van dat artikel. Nu het beroep door de procureur pas is ingesteld op 19 augustus 2008, derhalve ver buiten de door [verzoeker] zelf gestelde termijn, is [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep. (rov. 2.3-2.5).
3.3 De in het eerste middel aangevoerde klacht kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4 Het tweede middel richt zich in de eerste plaats tegen de hiervoor weergegeven overwegingen van de rechtbank met de klacht dat de rechtbank had behoren te voldoen aan de uit art. 281 lid 1 Rv. voortvloeiende verplichting om [verzoeker] een termijn te bieden waarbinnen deze zijn verzuim om zijn beroepschrift door een procureur te laten indienen, kon herstellen.
Deze klacht wordt verworpen. In de gegeven omstandigheden, die erop neerkomen dat [verzoeker] zelf in het vooruitzicht stelde dat in de week van 4 augustus 2008, de dag waarop de beroepstermijn van vijf dagen verstreek, alsnog namens hem door een procureur beroep zou worden ingesteld, heeft de rechtbank zonder schending van het bepaalde in art. 281 lid 1 Rv. kunnen oordelen dat het overbodig was met zoveel woorden te bepalen dat [verzoeker] geen langere termijn voor herstel zou worden geboden dan door hem zelf gesteld.
3.5 Het tweede middel bevat voorts de klacht dat de rechtbank ten onrechte [verzoeker] niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep tegen de beschikking van 12 september 2008. De klacht kan niet tot cassatie leiden nu zij berust op een onjuiste lezing van de beschikking van de rechtbank. Anders dan de klacht tot uitgangspunt neemt, heeft de rechtbank immers haar oordeel dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn beroep tegen de beschikking van 12 september 2008 niet gegrond op de overweging dat dat beroep te laat zou zijn ingesteld, doch op de overweging, kort gezegd, dat de beschikking van 12 september 2008 materieel dezelfde inhoud heeft als de beschikking van 28 juli 2008, zodat [verzoeker] geen belang heeft bij zijn beroep tegen de beschikking van 12 september 2008.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 2 oktober 2009.