Uitspraak
08/1544 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 januari 2008, 07/1330 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal (hierna: College).
Datum uitspraak: 12 mei 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P-P.F. Tummers, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Tummers. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Slot, werkzaam bij de gemeente West Maas en Waal.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving van 30 augustus 2004 tot 1 maart 2006 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in de vorm van een geldlening. Hij was voorheen werkzaam als zelfstandig ondernemer. Op advies van Vanalles Consultancies, een adviesbureau voor (startende) ondernemers, heeft het College appellant op 30 mei 2005 toestemming gegeven om van 1 juni 2005 tot 1 december 2005 gebruik te maken van een voorbereidingsperiode als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Op 28 april 2005 heeft appellant verzocht om bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van artikel 14 van het Bbz 2004. Na de indiening van die aanvraag heeft appellant zijn bedrijfsplannen aangepast. De gevraagde bijstand heeft inmiddels betrekking op het plan om een tweetal projecten van [onderneming] management Ltd. (hierna: [onderneming]), van welke onderneming hij directeur is, voort te zetten. Deze projecten bestaan hieruit dat gegevens over mailings en uitnodigingen voor congressen, symposia en nascholingsbijeenkomsten worden verzameld in een database, waarna organisaties en bedrijven een abonnement op deze informatie wordt aangeboden. Op verzoek van het College heeft Vanalles Consultancies op 13 december 2005 advies uitgebracht. Dat advies strekt ertoe de aanvraag af te wijzen, onder meer omdat appellant niet in staat is de administratie van [onderneming] aan te leveren.
1.2. Bij besluit van 19 december 2005 heeft het College de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 13 februari 2007 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 december 2005 ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag om bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal gehandhaafd. Daaraan ligt ten grondslag dat sprake is van een dermate ondoorzichtige financiële c.q. bedrijfsmatige situatie dat toereikend toezicht onmogelijk is en daarnaast dat de levensvatbaarheid als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Bbz 2004 van het bedrijf niet kan worden vastgesteld, omdat essenti ële informatie niet is aangeleverd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 februari 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, in verbinding met artikel 2, tweede lid, van het Bbz 2004 kan bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal worden verleend aan de persoon of de echtgenoot van de persoon die uit hoofde van werkloosheid een uitkering ontvangt en die een bedrijf of zelfstandig beroep begint dat levensvatbaar is.
4.2. Onder een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep wordt volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 verstaan het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan. Blijkens de toelichting op artikel 1, aanhef en onder b, van het op de Abw gebaseerde Besluit bijstandverlening zelfstandigen, welke bepaling gelijkluidend is als voornoemde bepaling, impliceert dit dat het inkomen vermeerderd met de afschrijvingen toereikend dient te zijn om aan alle aflossingsverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts voorzien wordt in de kosten van het bestaan.
Voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf is volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 18 mei 2004, LJN AP0288) bepalend de situatie van het bedrijf ten tijde van het primaire besluit op de aanvraag.
4.3. De Raad stelt vast dat het bedrijfsplan van appellant voorziet in het voortzetten en verder ontwikkelen van activiteiten die tot dan toe door [onderneming] werden ontplooid. Dit brengt mee dat het voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellant noodzakelijk was om te beschikken over financiële gegevens van [onderneming], bijvoorbeeld in de vorm van een boekhouding. Vaststaat dat appellant die financiële gegevens in het kader van zijn aanvraag niet heeft verstrekt en evenmin in de loop van de bezwaar- en (hoger) beroepsprocedure. Op grond hiervan heeft het College naar het oordeel van de Raad terecht het standpunt ingenomen dat de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellant en daarmee zijn aanspraak op bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal niet kan worden beoordeeld, aangezien hij essentiële gegevens niet heeft verstrekt. Hetgeen appellant daarover in hoger beroep heeft gesteld, namelijk dat hij wegens het uitlekken van zijn eerste plan voorzichtig is geworden met het verstrekken van gegevens en dat hij wegens de slechte financiële positie van [onderneming] niet over een boekhouding kan beschikken, doet aan deze conclusie geen afbreuk.
4.4. Met hetgeen onder 4.3 is overwogen is gegeven dat de rechtbank het besluit op bezwaar van 13 februari 2007 terecht in stand heeft gelaten. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.C.F. Talman en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2009.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) J. Waasdorp.
IJ