Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 14 juli 2007 heeft Belastingdienst/toeslagen (hierna: de Belastingdienst) met ingang van 1 november 2006 de huur- en of zorgtoeslag van [appellante] stopgezet en de bedragen die zij vanaf die datum heeft ontvangen teruggevorderd.

Uitspraak



200807410/1/H2.

Datum uitspraak: 20 mei 2009

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 augustus 2008 in zaak nr. 07/4621 in het geding tussen:

[appellante]

en

Belastingdienst/toeslagen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2007 heeft Belastingdienst/toeslagen (hierna: de Belastingdienst) met ingang van 1 november 2006 de huur- en of zorgtoeslag van [appellante] stopgezet en de bedragen die zij vanaf die datum heeft ontvangen teruggevorderd.

Bij besluit van 25 november 2007 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 augustus 2008, verzonden op 26 augustus 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2008, hoger beroep ingesteld.

De Belastingsdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P.J. de Bruin, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. A.D. Schreutelkamp en P.J.C.M. van Ruitenbeek, beiden in dienst van de Belastingdienst, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) heeft de belanghebbende wiens partner een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 geen aanspraak op een tegemoetkoming.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.

Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.

2.2. Niet in geschil is dat de partner van [appellante] ten tijde in dit geding van belang geen rechtmatig verblijf in Nederland had en dat hem eerst per 15 juni 2007 een verblijfsvergunning is verleend. Derhalve staat vast dat [appellante], gelet op het bepaalde in artikel 9, tweede lid, van de Awir , tot 15 juni 2007 geen aanspraak had op een tegemoetkoming. Anders dan [appellante] betoogt, kan niet in weerwil van deze bepaling aan de enkele omstandigheid dat op het aanvraagformulier niet wordt gevraagd naar de verblijfsstatus van de partner een aanspraak op een tegemoetkoming worden ontleend.

2.3. [appellante] betoogt dat artikel 9, tweede lid, van de Awir buiten toepassing moet blijven, omdat zij en haar zoon door deze bepaling in strijd met artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheiden (hierna: het EVRM), artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) en artikel 2 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: VRK), worden gediscrimineerd.

2.3.1. Dit betoog faalt. De desbetreffende bepaling ziet niet op het genot van rechten als bedoeld in artikel 14 van het EVRM of artikel 2 VRK. Nu het voorkomen en bestrijden van illegaal verblijf in Nederland een objectieve en redelijke grond oplevert voor het maken van onderscheid naar verblijfsstatus van de partner ter zake van de tegemoetkomingen en dit onderscheid een proportioneel middel is, is het gemaakte onderscheid niet discriminatoir in de zin van artikel 26 van het IVBPR.

2.4. Het betoog van [appellante] dat artikel 9 van de Awir ten onrechte toepassing vindt, aangezien de zorgtoeslag persoonsgebonden is en de koppelingswet slechts beoogt om te voorkomen dat personen die geen rechtmatig verblijf hebben profiteren van maatregelen zoals de zorgtoeslag, kan niet leiden tot het oordeel dat deze dwingende wettelijke bepaling buiten toepassing moet blijven.

2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de Belastingdienst gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot herziening van het voorschot. De rechtbank is daarbij voorbij gegaan aan de omstandigheid dat de verblijfsstatus van haar partner de Belastingdienst bekend was of had kunnen zijn, omdat hij in de gemeentelijke basisadministratie stond geregistreerd. Voorts werd in het aanvraagformulier niet gevraagd naar de verblijfsstatus van de partner, aldus [appellante], zodat de omstandigheid dat zij ten onrechte voorschotten heeft ontvangen voor rekening van de Belastingdienst moet blijven.

2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen bij uitspraak van 24 december 2008 in zaak nr. 200802996/1 heeft de Belastingdienst op alle aanvragen een standaardbedrag als voorlopig voorschot verstrekt om te voorkomen dat personen in financiële problemen zouden geraken, omdat hij eind 2005 vanwege de vele aanvragen en daarmee gepaard gaande automatiseringsproblemen niet in staat was een voorschot toe te kennen op basis van de bij de ingediende aanvragen verstrekte informatie. Gelet op deze bijzondere situatie ten tijde van de eerste verstrekking van de huurtoeslag heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de Belastingdienst niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot herziening van het voorschot. Dat in het aanvraagformulier voor de huur- en of zorgtoeslag niet wordt gevraagd naar de verblijfsstatus van de partner brengt niet met zich dat de Belastingdienst van uitoefening van de bevoegdheid ten onrechte uitbetaalde voorschotten terug te vorderen had moeten afzien.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Poot

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009

362.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature