Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Voorwaarden voor toekenning van partnerpensioen voor niet-geregistreerd partner.

Toetsing door ABP of áán deze voorwaarden is voldaan.

Herstel van fout bij berekening van partnerpensioen ten behoeve van de tweede partner.

Vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel

Uitspraak



typ. SB

zaaknr. HD 103.005.726

ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,

sector civiel recht,

derde kamer, van 28 april 2009,

gewezen in de zaak van:

STICHTING PENSIOENFONDS ABP ,

gevestigd te Heerlen,

appellant bij exploot van dagvaarding van 17 oktober 2007,

advocaat: mr. J.M. Jonkergouw,

tegen:

[X.],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde bij gemeld exploot,

advocaat: mr. P.J.A.M. Baudoin,

op het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen gewezen vonnissen van 21 februari 2007 en 29 augustus 2007 tussen appellant – het ABP - als gedaagde en geïntimeerde - [X.] - als eiseres.

1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 229838 CV EXPL 06-4368)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij memorie van grieven heeft het ABP drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vorderingen van [X.].

2.2. Bij memorie van antwoord heeft [X.] de grieven bestreden.

2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.

3. De gronden van het hoger beroep

De grieven strekken ten betoge dat de kantonrechter de vorderingen van [X.] ten onrechte heeft toegewezen.

4. De beoordeling

4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.

a. [X.] is gehuwd geweest met [Y.], verder [Y.]. [Y.], geboren op [geboortejaar], is op 17 maart 2003 overleden.

b. Op 17 februari 1962 is [X.] met [Y.] gehuwd.

c. Op 6 september 1976 is het huwelijk van [Y.] en [X.] ontbonden door echtscheiding .

d. Op 23 maart 1986 is [Y.] gaan samenwonen met mevrouw [Z.] (verder [Z.]).

e. Bij notariële akte van 20 juni 1988 (prod. 1 inl. dagv.) is tussen [Y.] en [Z.] een samenlevingsovereenkomst gesloten waarin partijen zich jegens elkaar hebben verplicht de kosten van de gemeenschappelijke huishouding in onderling overleg te dragen en, bij gebreke van overeenstemming, naar evenredigheid van hun besteedbare inkomsten. In de akte is vermeld dat [Y.] en [Z.] beiden wonen te [woonplaats A.], [adres A.]. Nadien hebben [Y.] en [Z.] samen-gewoond in een door [Y.] op 1 augustus 1988 gekocht huis aan de [adres B.] te [woonplaats B.].

f. Deze samenwoning tussen [Y.] en [Z.] is in 1990 verbroken. Zulks blijkt uit het feit dat [Y.] volgens de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [gemeentenaam] (GBA) met ingang van 28 juni 1990 als woonadres had [adres C.] [woonplaats B.] (prod. 2 inl. dagv.), en [Z.] op 1 augustus 1990 (nog) als woonadres had [adres B.]te [woonplaats B.] (prod. bij akte d.d. 25 april 2007).

g. Gedurende de periode 8 november 1991 tot 9 november 1995 hebben [Y.] en [Z.] blijkens de GBA van de gemeente [gemeentenaam] weer opnieuw samengewoond op het adres aan de [adres B.]te [woonplaats B.]. In die periode stond ook [Y.] in de GBA ingeschreven op dat adres (prod. 7 inl. dagv.).

h. Op 10 augustus 1994 heeft [Y.] het ABP verzocht [Z.] aan te merken als partner in de zin van art. A.5.1 van de Algemeen Burgelijke Pensioenwet (Abp-wet). Het ABP heeft [Z.] destijds als zodanig aangemerkt.

i. Op 3 juli 1998 is [Z.] gehuwd met de heer [A.] (prod. 3 inl. dagv.)

h. Bij brief van 4 december 1998 heeft [Y.] bij het ABP [Z.] afgemeld als zijn partner. Het ABP heeft die afmelding geregistreerd (bijlage 2 en 3 bij prod. 12 inl. dagv.).

i. Op 13 april 2000 is [Y.] hertrouwd met [X.].

j. Op 7 september 2002 werd [Y.] 65 jaar en verkreeg hij ouderdomspensioen van het ABP op basis van zijn pensioengeldige diensttijd vanaf 1 december 1965.

k. Op 17 maart 2003 is [Y.] overleden.

j. Met ingang van 18 maart 2003 heeft het ABP aan [X.] een partnerpensioen toegekend.

k. Bij brief van 9 april 2003 (laatste bijlage bij prod. 12 inl. dagv.) heeft [Z.] aan het ABP een kopie van bovengenoemde samenlevingsovereenkomst d.d. 20 juni 1998 toegestuurd. Het ABP beschikte daar niet meer over.

l. Bij beslissing van 27 juni 2003 (prod. 3 inl. dagv.) heeft het ABP aan [X.] medegedeeld dat het haar toegekende partnerpensioen verminderd moest worden met het aan [Z.] toekomende bijzonder partnerpensioen, waarmee aanvankelijk geen rekening was gehouden. Het ABP heeft het teveel betaalde bedrag teruggevorderd door middel van inhouding op het pensioen van [X.].

4.2. [X.] heeft in dit geding gevorderd

a. te verklaren voor recht dat het door het ABP aan [X.] toegekende partnerpensioen niet mag worden verminderd met het bijzonder partnerpensioen van [Z.], en

b. het ABP te veroordelen om met terugwerkende kracht met ingang van 18 maart 2003 aan [X.] een partner- en bijzonder partnerpensioen toe te kennen zonder toepassing van enige vermindering, alsmede tot betaling van wettelijke rente over de te laat betaalde bedragen.

4.3. Bij tussenvonnis van 21 februari 2007 heeft de kantonrechter [X.] in de gelegenheid gesteld informatie te verstrekken waaruit blijkt dat [Z.] in de periode van maart 1990 tot november 1991 (of een gedeelte van die periode) en in de periode van 9 november 1995 tot 3 juli 1998 (of een gedeelte van die periode) op een ander adres als dat van [Y.] ingeschreven stond.

4.4. Bij vonnis van 29 augustus 2007 heeft de kantonrechter de vorderingen van [X.] toegewezen.

4.5. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter als volgt geoordeeld:

- In art. 7 van de samenlevingsovereenkomst is bepaald:

“Deze overeenkomst eindigt:

a. (…)

b. door moedwillige beëindiging van de samenwoning onder

het voeren van een gemeenschappelijke huishouding”

c. (…)

d. (…)

- Indien achteraf blijkt dat het samenlevingscontract tussen [Y.] en [Z.] op 10 augustus 1994 (datum aanmelding van [Z.] als partner) niet meer geldig was omdat de samenwoning was beëindigd op de wijze als bedoeld in art. 7 sub b samenlevingsovereenkomst, is de aanmelding ongeldig geweest.

- [X.] heeft gesteld dat die aanmelding ongeldig was, omdat de notarieel verleden samenlevingsovereenkomst in 1994 niet meer gold vanwege het feit dat deze overeenkomst in 1990 was geëindigd door moedwillige beëindiging als bedoeld in art. 7 sub b van de samenlevingsovereenkomst.

- Aangezien [X.] thans betwist “de geldigheid van het in 1994 overgelegde samenlevingscontract” is er thans aanleiding dit achteraf te toetsen, zulks op overeenkomstige wijze als is bepaald in art. A.5.7. van de in 1994 geldende Abp-wet.

4.6. Grief I van het ABP is gericht tegen deze beslissingen van de kantonrechter.

4.7. De grief is gegrond.

4.8. [X.] heeft zich op het standpunt gesteld dat de notariële akte van 20 juni 1988 geen betrekking had op de gemeen- schappelijke huishouding van [Y.] en [Z.] in 1994, aangezien die akte is opgemaakt in 1988, betrekking had op de gemeenschappelijke huishouding die toen bestond en deze gemeenschappelijke huishouding geëindigd is in 1990 op de wijze zoals is bepaald in art. 7 sub b van de samenlevingsovereenkomst. [Y.] heeft geen nieuw notarieel verleden samenlevingscontract laten opmaken van de gemeenschappelijke huishouding die hij nadien in 1991 met [Z.] is aangegaan. In 1994 heeft [Y.] daarom, aldus [X.], een notariële akte aan het ABP overgelegd die niet meer geldig was. Het gevolg daarvan is, aldus [X.], dat ook de aanmelding van [Z.] als partner ongeldig was.

4.9. Dit standpunt van [X.] is onjuist.

4.9.1. Het ABP diende op het tijdstip van de aanmelding (10 augustus 1994) te toetsen of voldaan was aan de eisen die art. A.5. Abp-wet stelt voor aanmerking als partner.

Daartoe diende [Y.] op grond van art. A.5.1. [Z.] aan te melden bij het ABP terwijl tevens aan de volgende voorwaarden diende te zijn voldaan:

beiden zijn als ingezetene met hetzelfde woonadres ingeschreven in de GBA en daarvan dient [Y.] een gewaarmerkt afschrift over te leggen;

[Y.] dient een kopie over te leggen van een notarieel verleden samenlevingscontract waaruit blijkt dat hij en [Z.] zich tegenover elkaar verplicht hebben om over een weer bij te dragen in de kosten van levensonderhoud dan wel een uittreksel daaruit of een verklaring van de notaris dienaangaande.

Geen van beiden zijn gehuwd.

Beiden zijn te tijde van de aanmelding achttien jaar of ouder.

[Y.] en [Z.] zijn geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn.

4.9.2. Het ABP diende, zoals uit het voorgaande blijkt, dus niet te toetsen of [Y.] en [Z.] op de genoemde datum ook daadwerkelijk samenleefden en of die samenleving gebaseerd was op en inhoudelijk beheerst werd door het bepaalde bij de notariële akte van 20 juni 1988. Het ABP mocht daarvan uitgaan, nu [Y.] een notariële akte met een dergelijke inhoud aan hem overlegde. Daarmee was voldaan aan de in artikel A.5. 1. Abp-wet gestelde voorwaarde dat moest worden overgelegd een kopie van “een notarieel verleden samenlevingscontract” waaruit blijkt dat [Y.] en [Z.] zich tegenover elkaar verplicht hebben om over en weer bij te dragen in de kosten van levensonderhoud. [Y.] had ook kunnen overleggen een uittreksel of een verklaring van de notaris als bedoeld in artikel A.5. 1. sub b. Abp-wet en ook dan was aan de desbetreffende voorwaarde voldaan.

Niet gesteld, noch gebleken is dat er voor het ABP in augustus 1994 feitelijk enige bijzondere aanleiding bestond om bij [Y.] navraag te doen of daadwerkelijk sprake was van een gemeenschappelijke huishouding, laat staan navraag te doen of de in 1988 bestaande gemeenschappelijke huishouding eventueel onderbroken is geweest. Integendeel, daartoe bestond in het geheel geen aanleiding, nu vast staat dat [Y.] en [Z.] in 1994 beiden stonden ingeschreven in de GBA van de gemeente [gemeentenaam] op het adres [adres B.]te [woonplaats B.], hetgeen blijkt uit het afschrift van de GBA van die gemeente.

4.9.3. Eerst vanaf het moment dat [Y.] niet meer in de GBA stond ingeschreven op de [adres B.]te [woonplaats B.], te weten vanaf 9 november 1995 zou er mogelijk aanleiding geweest kunnen zijn voor het bestuur van het ABP aan [Y.] een bevestiging te vragen of nog aan de voorwaarden voor aanmelding wordt voldaan, zulks op de voet van art. A.5.7. Abp-wet.

Door [X.] is niet gesteld, noch is gebleken dat er voor het ABP in de periode tussen 9 november 1995 en december 1998 zich feitelijk een aanleiding heeft voorgedaan om een dergelijke bevestiging aan [Y.] te vragen en dat het ABP jegens [X.] onrechtmatig heeft gehandeld door geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid een dergelijke bevestiging aan [Y.] te vragen.

4.9.4. De conclusie is dat het ABP terecht [Z.] in de periode 1994-1998 als aangemelde partner in de zin van art. A.5.1 Abp-wet heeft aangemerkt.

4.10. Uit het vorenstaande volgt dat de kantonrechter ten onrechte zijn oordeel over de vraag of de aanmelding als partner in 1994 geldig was, afhankelijk heeft gesteld van het antwoord op de vraag of [Y.] en [Z.] in de periode maart 1990 tot november 1991 op een gemeenschappelijk adres stonden ingeschreven.

4.10.1. Datzelfde geldt voor wat betreft het oordeel van de kantonrechter dat van belang is na te gaan of [Y.] en [Z.] in de periode van 9 november 1995 tot 3 juli 1998 op een gemeenschappelijk adres ingeschreven stonden. Het bestuur van het ABP was immers niet verplicht zonder enige aanleiding te onderzoeken of nog aan de voorwaarden voor aanmelding werd voldaan.

4.10.2. De omstandigheid dat [X.] naar aanleiding van de brief van het ABP van 27 juni 2003 is gaan betwisten dat [Z.] rechtsgeldig als gewezen partner van [Y.] is aan te merken, levert weliswaar grond op om te toetsen of het ABP in de jaren 1994 tot en met 1998 in overeenstemming met de geldende voorschriften heeft gehandeld door [Z.] in die periode als aangemelde partner aan te merken, maar levert geen grond of aanleiding op om achteraf alsnog te toetsen of er in die periode tussen [Y.] en [Z.] daadwerkelijk sprake is geweest van een samenlevingsrelatie die werd beheerst door het notarieel verleden samenlevingscontract van 20 juni 1988 en of zij gedurende die gehele periode in de GBA ingeschreven hebben gestaan op hetzelfde woonadres. Art. A.5.7. Abp-wet biedt daarvoor geen grondslag evenmin als het artikel van het pensioenreglement van het ABP dat daarvoor nadien in de plaats is gekomen. De kantonrechter is dan ook ten onrechte tot die toetsing overgegaan.

4.11. Nu grief I slaagt dient het tussenvonnis te worden vernietigd. Het daarop voortbouwend eindvonnis dient daarom eveneens te worden vernietigd. De overige grieven behoeven geen behandeling meer.

4.12. Opnieuw rechtdoende oordeelt het hof dat het ABP op grond van de in augustus 1994 gedane aanmelding [Z.] terecht heeft aangemerkt als partner in de zin van art. A.5.1. van de ABP-wet en na de afmelding door [Y.] ook terecht heeft aangemerkt als gewezen partner van [Y.] die aanspraak heeft op bijzonder partnerpensioen op de voet van art. 7.5a, eerste lid en 7.5b eerste lid van het Pensioenreglement van het ABP (verder PR).

4.13. In eerste aanleg heeft [X.] voorts als verweer gevoerd dat het besluit van het ABP tot toekenning aan [Z.] van bijzonder partnerpensioen in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur: het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.

[X.] stelt dat zij er gerechtvaardigd van uit mocht gaan dat het aan haar toegekende partner- en bijzonder partnerpensioen niet in haar nadeel zou wijzigen toen het ABP haar dat met ingang van 18 maart 2003 toekende.

4.13.1. Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.

Indien, zoals in dit geval, het partnerpensioen van [X.] onjuist is vastgesteld, brengt het vertrouwens- en rechtszekerheid- beginsel niet mee dat [X.] recht blijft behouden op een pensioen waarop zij volgens de voorschriften van het PR geen recht heeft. Integendeel, die beginselen brengen juist mee dat [X.] erop mag vertrouwen dat het ABP de hoogte van haar pensioen berekent overeenkomstig de voorschriften van het PR en dat, indien het ABP op dat punt een fout maakt, het ABP die fout herstelt, ook als dat in het nadeel uitwerkt van de pensioenrechthebbende.

4.14. In eerste aanleg heeft [X.] zich verder beroepen op toepassing van de hardheidsclausule van art. 19.1. van het PR. [X.] stelt dat zij in totaal 17 jaar gehuwd is geweest met [Y.] en dat de samenwoning tussen [Y.] en [Z.] in totaal feitelijk slechts 4 jaar heeft geduurd.

4.14.1. Het ABP heeft geweigerd de hardheidsclausule toe te passen.

4.14.2. Het hof is van oordeel dat het ABP in redelijkheid tot de beslissing is kunnen komen geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Nu op basis van de voorschriften van het PR moet worden geconcludeerd dat aan [Z.] als gewezen partner van [Y.] een bijzonder partnerpensioen toekomt, dient volgens de voorschriften van het PR het partnerpensioen van [X.] daarmee te worden verminderd. Deze uitkomst is in het PR voorzien en bedoeld, zodat voor toepassing van de hardheidsclausule geen plaats is.

4.15. De conclusie is dat de vordering van [X.] moet worden afgewezen.

4.16. Als de in het ongelijk gestelde partij moet [X.] worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

5. De uitspraak

Het hof:

vernietigt de vonnissen d.d. 21 februari 2007 en 29 augustus 2007, waarvan beroep;

en, opnieuw rechtdoende,

wijst de vorderingen van [X.] af;

veroordeelt [X.] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, welke kosten, voorzover aan de zijde van het ABP gevallen worden begroot op € 105,- wegens griffierecht in eerste aanleg, op € 800,- wegens salaris gemachtigde in eerste aanleg, € 335,31 wegens verschotten in hoger beroep en € 894,- wegens salaris van de advocaat in hoger beroep;

Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, Waaijers en Zweers-Van Vollenhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 april 2009.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature