Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Het hof zal in zaak B het - op hieronder weergegeven overwegingen - impliciet primair ten laste gelegde niet bewezen achten, inhoudende dat sprake is van een bevel of vordering krachtens artikel 5:19 lid 4 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb). Ter zake van dit onderdeel van de tenlastelegging zal aldus een partiële vrijspraak dienen te volgen.

Gelet op de tekst van de tenlastelegging in zaak B, alsmede gelet op de dwingende volgorde van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dient - met de hierboven bedoelde partiële vrijspraak in het achterhoofd - thans te worden beoordeeld of het impliciet subsidiair ten laste gelegde, te weten "een bevel of een vordering krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan" een voldoende feitelijke omschrijving van het ten laste gelegde feit oplevert, als bedoeld in artikel 261 Sv .

Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend, mede nu door de advocaat-generaal ter terechtzitting niet is aangegeven op welk wettelijk voorschrift daarmee wordt gedoeld.

Nu aldus onvoldoende duidelijk is op welk wettelijk voorschrift het bevel of de vordering als bedoeld in de tenlastelegging is gebaseerd, kan niet worden vastgesteld of dat bevel of die vordering rechtskracht heeft en of de in de tenlastelegging genoemde agent bevoegd was tot het geven van dat bevel of die vordering.

Gelet op het bovenstaande is in zoverre sprake van een onvoldoende duidelijke opgave van het feit en dient de dagvaarding voor zover het betreft het impliciet subsidiair ten laste gelegde in zaak B nietig te worden verklaard.

Uitspraak



parketnummer: 24-001826-07

parketnummers eerste aanleg: 18-651442-05 en 18-652333-07

Arrest van 10 november 2008 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 16 juli 2007 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 18-651442-05 en 18-652333-07 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:

[verdachte],

geboren op [1984] te [geboorteplaats],

volgens het overzicht uit de gemeentelijke basisadministratie van 27 oktober 2008 zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,

volgens de opgave van de raadsman ter terechtzitting van het hof feitelijk verblijvende op het adres [adres] te [verblijfplaats],

niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van de verdachte, mr. E.J. de Mare, advocaat te Groningen.

Het vonnis waartegen het beroep is gericht

De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals in dat vonnis is omschreven.

Gebruik van het rechtsmiddel

De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.

Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep

De raadsman van de verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 27 oktober 2008, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Omvang van het hoger beroep

De raadsman van de verdachte heeft verklaard geen hoger beroep te hebben willen instellen tegen de vrijspraak ter zake van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde.

Het hof zal het hoger beroep aldus beperkt opvatten.

De vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, alsmede ter zake van het in zaak B ten laste gelegde veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geheel wordt toegewezen, dat de verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van de vordering en dat de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 19 dagen vervangende hechtenis wordt opgelegd.

De beslissing op het hoger beroep

Het hof zal het vonnis, voor zover dat aan hoger beroep is onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na mondelinge wijziging ter zitting van het hof, in zaak A ten laste gelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de nacht van 2 oktober 2005 op 3 oktober 2005, te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een aan of nabij de [straat a] staande auto (merk Volvo , type S90) heeft weggenomen een mobiele telefoon en/of een afstandsbediening, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, terwijl ten tijde van het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

hij in of omstreeks de nacht van 2 oktober 2005 op 3 oktober 2005, in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, een mobiele telefoon (merk Nokia) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die telefoon wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, terwijl ten tijde van het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;

2.

hij in of omstreeks de nacht van 2 oktober 2005 op 3 oktober 2005, te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een aan of nabij de [straat b] staande auto(merk Volkswagen , type Golf) heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;

3.

hij in het tijdvak van 23 oktober 2005 tot en met 24 oktober 2005 te [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een motorfiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), terwijl ten tijde van het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

hij op of omstreeks 23 oktober 2005 te [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een bromscooter, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) het stuurslot van bovengenoemde bromscooter geforceerd en/of (vervolgens) dit voertuig vastgepakt teneinde het mee te nemen, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid, terwijl ten tijde van het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;

Aan de verdachte is in zaak B ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 19 april 2007, in de gemeente [gemeente], opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 5:19 lid 4 Algemeene Wet Bestuurssrecht, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant 1], hoofdagent van Regiopolitie [gemeente], die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd te stoppen, althans zijn, verdachtes, voertuig stil te houden, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering.

Het hof heeft ter terechtzitting de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig de mondelinge vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot toevoeging van de recidivegrond van artikel 43 a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

Het hof heeft de in de tenlastelegging voorkomende kennelijke misslagen verbeterd in de bewezenverklaring.

Partiële nietigheid van de dagvaarding in zaak B

Het hof zal in zaak B het - op hieronder weergegeven overwegingen - impliciet primair ten laste gelegde niet bewezen achten, inhoudende dat sprake is van een bevel of vordering krachtens artikel 5:19 lid 4 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb). Ter zake van dit onderdeel van de tenlastelegging zal aldus een partiële vrijspraak dienen te volgen.

Gelet op de tekst van de tenlastelegging in zaak B, alsmede gelet op de dwingende volgorde van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dient - met de hierboven bedoelde partiële vrijspraak in het achterhoofd - thans te worden beoordeeld of het impliciet subsidiair ten laste gelegde, te weten "een bevel of een vordering krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan" een voldoende feitelijke omschrijving van het ten laste gelegde feit oplevert, als bedoeld in artikel 261 Sv .

Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend, mede nu door de advocaat-generaal ter terechtzitting niet is aangegeven op welk wettelijk voorschrift daarmee wordt gedoeld.

Nu aldus onvoldoende duidelijk is op welk wettelijk voorschrift het bevel of de vordering als bedoeld in de tenlastelegging is gebaseerd, kan niet worden vastgesteld of dat bevel of die vordering rechtskracht heeft en of de in de tenlastelegging genoemde agent bevoegd was tot het geven van dat bevel of die vordering.

Gelet op het bovenstaande is in zoverre sprake van een onvoldoende duidelijke opgave van het feit en dient de dagvaarding voor zover het betreft het impliciet subsidiair ten laste gelegde in zaak B nietig te worden verklaard.

Overweging met betrekking tot het bewijs in zaak B

In zaak B is, voor zover hier van belang, aan de verdachte impliciet primair ten laste gelegd dat hij opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of vordering krachtens artikel 5:19 lid 4 Awb , gedaan door [verbalisant 1], hoofdagent van de regiopolitie [gemeente].

Het hof overweegt dienaangaande het volgende.

Uit het door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal van 23 april 2007 blijkt dat de verbalisanten op 19 april 2007 hebben gezien dat een persoon (naar later bleek: de verdachte) op een bromfiets reed zonder de daartoe vereiste veiligheidshelm te dragen. De verbalisanten hebben daarop besloten om die persoon een stopteken te geven en de bromfiets te doen stilhouden, één en ander als bedoeld in artikel 5:19 lid 4 Awb , aldus de verbalisanten. Bedoeld stopteken is vervolgens gegeven door de verbalisant [verbalisant 1].

In artikel 60 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) is (onder meer) bepaald dat de bestuurder van (onder meer) een bromfiets een goed passende helm moet dragen. In artikel 92 lid 1 RVV 1990 is voorts bepaald dat overtreding van (onder meer) artikel 60 RVV 1990 een strafbaar feit is.

Blijkens artikel 2 van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) en de bij de Wahv behorende bijlage wordt ter zake van overtreding van artikel 60 RVV 1990 een bij de Wahv bepaalde administratieve sanctie opgelegd.

Ingevolge het bepaalde in artikel 3 Wahv en artikel 2 van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 zijn (onder meer) de politie-ambtenaren als bedoeld in artikel 141 aanhef en onder b van het Wetboek van Strafvordering belast met het toezicht van de Wahv.

Aldus is de verbalisant [verbalisant 1] te beschouwen als toezichthouder in de zin van artikel 5:11 Awb en is deze verbalisant in beginsel bevoegd tot het doen van een bevel of vordering krachtens artikel 5:19 lid 4 Awb , te weten een stopteken.

In artikel 5:19 Awb is voor zover hier van belang het volgende bepaald:

1. Een toezichthouder is bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.

2. Hij is bevoegd vervoermiddelen waarmee naar zijn redelijk oordeel zaken worden vervoerd met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft, op hun lading te onderzoeken.

3. Hij is bevoegd van de bestuurder van een vervoermiddel inzage te vorderen van de wettelijk voorgeschreven bescheiden met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.

4. Hij is bevoegd met het oog op de uitoefening van deze (cursief door hof) bevoegdheden van de bestuurder van een voertuig (...) te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt (...).

Het hof ziet de bevoegdheid tot het geven van een stopteken ex artikel 5:19 lid 4 Awb als een geclausuleerde bevoegdheid, te weten als beperkt tot de gevallen die zijn genoemd in artikel 5:19 leden 1 t /m 3 Awb. Een onderzoek met betrekking tot de helmplicht van de bestuurder van een bromfiets ex artikel 60 RVV 1990 behoort naar het oordeel van het hof niet tot de in artikel 5:19 leden 1 t /m 3 Awb genoemde gevallen.

Tenslotte overweegt het hof dat ingevolge het bepaalde in artikel 1:6 Awb geen toezichthoudende bevoegdheden uit de Awb gebruikt mogen worden voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten (zoals overtreding van de helmplicht).

Gelet op het bovenstaande is er een bevel of vordering gegeven, terwijl de in de tenlastelegging opgenomen wettelijke grondslag daartoe, in deze zaak, niet gebezigd kan worden. Aldus dient ter zake van het impliciet primaire deel van de tenlastelegging partiële vrijspraak te volgen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in zaak A onder 1 primair, onder 2 en onder 3 primair is ten laste gelegd, met dien verstande dat:

1 primair.

hij in de nacht van 2 oktober 2005 op 3 oktober 2005 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aan de [straat a] staande auto (merk Volvo, type S90) heeft weggenomen een mobiele telefoon en een afstandsbediening, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, terwijl ten tijde van het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;

2.

hij in de nacht van 2 oktober 2005 op 3 oktober 2005 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aan de [straat b] staande auto (merk Volkswagen, type Golf) heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, terwijl ten tijde van het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;

3 primair.

hij in het tijdvak van 23 oktober 2005 tot en met 24 oktober 2005 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motorfiets, toebehorende aan [slachtoffer 3], terwijl ten tijde van het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.

Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld in zaak A onder

1 primair, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.

Overweging ten aanzien van de kwalificatie

Ter terechtzitting in hoger beroep is de tenlastelegging gewijzigd in dier voege dat daaraan, op de voet van het bepaalde in artikel 43a Sr , wordt toegevoegd dat tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.

De verdachte is bij op 18 maart 2005 in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, onder meer ter zake van het plegen van diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Derhalve is hierboven ook de door het hof toegestane wijziging van de tenlastelegging bewezen verklaard. Nu artikel 43a Sr evenwel op 1 februari 2006 in werking getreden is, terwijl de in zaak A onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten in de nacht van 2 oktober 2005 op 3 oktober 2005 zijn gepleegd en het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde feit in het tijdvak van 23 oktober 2005 tot en met 24 oktober 2005 is gepleegd en derhalve sprake is van verandering in de wetgeving als bedoeld in artikel 1 tweede lid Sr na het tijdstip waarop de onderhavige feiten zijn begaan, dienen de voor de verdachte gunstigste bepalingen te worden toegepast.

Het hof is van oordeel dat een vergelijking van de daarvoor in aanmerking komende bepalingen, te weten het voornoemde artikel 43a Sr met artikel 42 1 (oud) Sr - welk artikel in alle opzichten dezelfde strekking had - geen voor de verdachte gunstigste bepaling oplevert, zodat aan artikel 43a Sr, dat immers nog niet van kracht was tijdens het plegen van de onderhavige feiten, geen toepassing kan worden gegeven.

Kwalificatie

Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:

zaak A, feit 1 primair en feit 2, telkens -

diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;

zaak A, feit 3 primair -

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid

Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.

Strafmotivering

Het hof heeft bij het bepalen van de in hoger beroep op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan twee autokraken en aan diefstal. Dergelijke vermogenscriminaliteit is een ergerlijk delict, dat hinder, schade en ergernis veroorzaakt voor de slachtoffers. De verdachte heeft enkel en alleen gehandeld vanuit het oogpunt van financieel gewin en zich van deze mogelijke gevolgen geen rekenschap gegeven.

De verdachte heeft door zijn handelen aan de slachtoffers financiële schade en hinder toegebracht en heeft er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.

Voorts blijkt uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 augustus 2008 dat de verdachte twee keer eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.

Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, en uit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door de verdachte begane strafbare feiten, alsmede gelet op de door het hof gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting inzake diefstal, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van een andere, lichtere strafmodaliteit dan een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te melden duur.

De raadsman van de verdachte heeft in het kader van het door hem gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het hof oplegging van een andere strafmodaliteit aangewezen acht.

Ook overigens is het hof daarvan niet gebleken.

Het hof komt niet tot een bewezenverklaring van het in zaak B ten laste gelegde. Niettemin komt het hof tot een strafoplegging van gelijke duur als door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof komt tot deze beslissing omdat het hof dat een passende straf acht die recht doet aan de ernst van de feiten, mede gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie.

Vorderingen van de benadeelde partijen

[benadeelde partij 2]

Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat deze benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat deze benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is verklaard en dat deze benadeelde partij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof niet op die vordering beslissen.

[benadeelde partij 1]

Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat deze benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.

Deze benadeelde partij heeft door het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade geleden, welke schade aan de verdachte (en zijn medeverdachte) kan worden toegerekend. Het hof zal de vordering toewijzen nu deze niet is bestreden en deze het hof niet onredelijk of ongegrond voorkomt. De vordering van € 968,12 zal derhalve worden toegewezen.

Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Hoofdelijkheid

De verdachte is jegens de benadeelde partij niet tot vergoeding van dit bedrag gehouden, voor zover zijn mededader het bedrag reeds heeft voldaan.

Schadevergoedingsmaatregel

Aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade van € 968,12 die door het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde strafbaar feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal aan de verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit schadebedrag ten behoeve van het slachtoffer.

Toepassing van wetsartikelen

Het hof heeft gelet op de artikelen 36 f (oud), 57 (oud), 63 (oud), 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak

HET HOF,

RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:

vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, voor zover dat aan hoger beroep is onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:

verklaart de dagvaarding voor zover betreffende het impliciet subsidiair ten laste gelegde in zaak B nietig;

spreekt de verdachte voor zover betreffende het impliciet primair ten laste gelegde in zaak B vrij;

verklaart het aan de verdachte in zaak A onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als hiervoor vermeld in zaak A onder 1 primair, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;

wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], gevestigd te [vestigingsplaats], tot een bedrag van negenhonderdachtenzestig euro en twaalf cent, met dien verstande, dat indien de mededader van de veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;

veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van negenhonderdachtenzestig euro en twaalf cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], gevestigd te [vestigingsplaats];

beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van negentien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, met dien verstande, dat indien de mededader van de veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;

bepaalt dat indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien de veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Dit arrest is aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature