Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 07 / 890 WIA BI1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geschil tussen:
Vredestein Banden B.V.,
gevestigd te Enschede, eiseres,
gemachtigde: mr. H.G.M. van Zutphen, werkzaam bij Damsté advocaten te Almelo,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
locatie Hengelo, verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 28 juni 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2006 heeft verweerder op grond van artikel 25 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan eiseres een verplichting opgelegd tot doorbetaling van het loon van haar zieke werkneemster [werkneemster] (hierna: [werkneemster]) voor een periode van 52 weken.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 december 2006 bezwaar gemaakt .
Bij besluit van 28 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is bij brief van 7 augustus 2007 namens eiseres beroep ingesteld.
Bij brief van 5 september 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 december 2007 is namens eiseres een aanvullend beroepschrift ingediend.
Bij brief van 10 januari 2008 heeft verweerder een reactie op het aanvullend beroepschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 18 juli 2008, waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. L.A.P. ter Laak, werkzaam bij het UWV. Eiseres is - met kennisgeving - niet verschenen.
3. Overwegingen
Tussen partijen is in geschil of verweerder eiseres terecht een loondoorbetalingsverplichting (hierna ook: loonsanctie) van 52 weken heeft opgelegd omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Eiseres is van mening dat zij een deugdelijke grond had om [werkneemster] niet in te passen in haar eigen functie. Volgens de door eiseres ingeschakelde arbodienst kon het secretaressewerk niet als een geschikte functie worden aangemerkt en was de eigen functie evenmin geschikt te maken, zodat het inzetten van een spraakherkenning niet aan de orde was. Eiseres stelt zich onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 maart 2005 (USZ 2005/255) op het standpunt dat zij heeft kunnen afgaan op het advies van de door haar ingeschakelde arbodienst. Zij bestrijdt het standpunt van verweerder dat zij ten onrechte bepaalde functies niet aan [werkneemster] heeft aangeboden. In dat verband is verweerder volgens eiseres ten onrechte afgegaan op hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de kantonrechter. Bovendien heeft de bezwaararbeidsdeskundige volgens eiseres niet deugdelijk gemotiveerd waarom de functie coördinator P&O administratie passend was voor [werkneemster]. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 juni 2004 (USZ 2004/254) stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten binnen haar onderneming onderzoek te verrichten naar werkzaamheden die door [werkneemster] verricht zouden kunnen worden en naar de gestelde voorziening in de vorm van een spraaksoftware/ spraakherkenning voor de eigen functie van [werkneemster].
De rechtbank overweegt als volgt:
Ingevolge artikel 64 van de WIA stelt het UWV op aanvraag vast of recht op een uitkering op grond van artikel 47 of artikel 54 ontstaat.
Ingevolge artikel 65 van de WIA gaat de aanvraag voor een uitkering vergezeld van een re-integratieverslag als bedoeld in artikel 25, de rde lid.
Artikel 25 van de WIA luidt, voor zover van belang:
“1. De werkgever jegens wie de verzekerde, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet houdt aantekening van het verloop van de ziekte en de re-integratie van de verzekerde.
2. De werkgever, bedoeld in het eerste lid, stelt binnen een bij ministeriële regeling nader te bepalen termijn, in overeenstemming met de verzekerde een plan van aanpak op. De afspraken die in het plan van aanpak zijn gemaakt worden door werkgever en verzekerde nageleefd. Het plan van aanpak wordt periodiek geëvalueerd.
3. Uiterlijk vijftien weken voor het verstrijken van de wachttijd stelt de werkgever, bedoeld in het eerste lid, in overleg met de verzekerde een re-integratieverslag op en verstrekt hiervan een afschrift aan de verzekerde.
(…)
5. Bij de uitvoering van het eerste tot en met het vierde lid laat de werkgever zich bijstaan door een persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de bijstand, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van die wet of door een arbodienst.
6. De verzekerde verleent zijn medewerking bij het opstellen van het plan van aanpak en het opstellen van het re-integratieverslag.
7. Bij ministeriële regeling kunnen regels met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid worden gesteld.
8. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 blijkt dat de werkgever zijn verplichting om een re-integratieverslag op te stellen niet of niet volledig is nagekomen, stelt het UWV aan de werkgever een termijn waarbinnen het re-integratieverslag wordt verstrekt of aangevuld.
9. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet , opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
12. Indien de werkgever na toepassing van het negende lid van mening is dat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen heeft hersteld, meldt hij dit aan het UWV, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld.
13. Het UWV geeft de beschikking waarin wordt vastgesteld of de tekortkoming, bedoeld in het negende lid, is hersteld binnen drie weken na de ontvangst van de melding, bedoeld in het twaalfde lid.
14. Het tijdvak, bedoeld in het negende lid, eindigt zes weken nadat het UWV heeft vastgesteld dat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen heeft hersteld, maar niet later dan na 52 weken. Indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid of de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming is hersteld te laat geeft, eindigt het tijdvak zoveel eerder als de beschikking later is afgegeven.
15. Indien het UWV heeft vastgesteld dat de tekortkoming, bedoeld in het negende lid, is hersteld, geeft het UWV binnen zes weken een beschikking over het ontstaan van het recht op een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 6 en 7.
16. Bij ministeriële regeling kunnen voor de toepassing van het negende tot en met het vijftiende lid nadere regels worden gesteld”.
In de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (regeling van 25 maart 2002, Stcrt. 2002, 60, zoals laatstelijk gewijzigd bij regeling van 6 december 2006, Stcrt. 2006, 252) is aangegeven welke procesmatige stappen werkgever en werknemer tijdens het eerste en tweede ziektejaar moeten ondernemen.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) is bepaald dat het UWV bij de beoordeling van de Reïntegratie-inspanningen als bedoeld in artikel 65 van de WIA , het beoordelingskader hanteert, zoals vastgelegd in de bijlage bij dit besluit.
Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt dat de loonsanctie terecht is opgelegd, doen steunen op de herbeoordeling die naar aanleiding van het bezwaar van eiseres door de bezwaarverzekeringsarts E. Vastert en de bezwaararbeidsdeskundige N. van Rhee is gemaakt. Op 23 april 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige aan verweerder gerapporteerd dat door eiseres op zijn minst onderzocht had moeten worden of spraakherkenning voor [werkneemster] een reële optie was. Op 1 mei 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts aan verweerder gerapporteerd dat het eigen werk van [werkneemster] middels een voorziening, in de vorm van spraaksoftware/spraakherkenning, weer - volledig dan wel gedeeltelijk - had kunnen worden verricht.
De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar betoog dat verweerder aan deze rapportages geen doorslaggevende betekenis heeft kunnen toekennen, omdat zij mocht afgaan op het deskundigenoordeel van de door haar ingeschakelde arbodienst (Arbo Unie). Anders dan eiseres kennelijk meent, betekent de enkele omstandigheid dat zij zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 25, vijfde lid, van de WIA bij haar re-integratie-inspanningen heeft laten bijstaan door een gecertificeerde arbodienst, niet dat zij reeds om die reden zonder meer kon afgaan op de adviezen van die arbodienst. In dit verband wijst de rechtbank op de bijlage bij de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter, waarin in onderdeel 6 ‘Rol van ondersteunende dienstverleners’ staat vermeld dat, hoewel van een bevoegde arbodienst/bedrijfsarts mag worden verwacht dat deze zijn adviserende en ondersteunende taak adequaat uitvoert, het inschakelen van deze deskundigen niet betekent dat de werkgever zich zonder meer achter de medische beoordeling kan verschuilen. De werkgever blijft eindverantwoordelijke voor de verzuimbegeleiding en de re-integratie.
Daarbij komt dat eiseres is afgeweken van het advies van de door haar ingeschakelde arbodienst, zodat het beroep dat eiseres in dit verband heeft gedaan op de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 maart 2005 (USZ 2005/255) reeds hierom moet falen. Immers, uit de stukken blijkt dat A. Taselaar, bedrijfarts in dienst bij Arbo Unie, eiseres reeds op 23 november 2005 per email heeft gewezen op de mogelijkheid van spraaksoftware om de werkplek van [werkneemster] aan haar beperkingen aan te passen. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat aan de desbetreffende opmerking van de bedrijfsarts geen zelfstandige betekenis toekomt en geen objectief adviserend karakter heeft, maar, wat inhoudelijk van deze stelling ook zij, zulks laat onverlet dat blijkens de toelichting op de wijziging van de Beleidsregels van een werkgever mag worden verwacht dat al het mogelijke wordt gedaan om de mogelijkheden tot de re-integratie van [werkneemster], binnen de grenzen van het redelijke, te onderzoeken. Eiseres had deze optie dan ook niet zonder daarnaar nader onderzoek te laten doen, terzijde mogen schuiven.
De stelling van eiseres dat van de zijde van Het Roessingh, centrum voor revalidatie te Enschede, en InTaal bv, taal- en spraaktechnologie, aan haar is gerapporteerd dat spraakherkenning alleen dan mogelijkheden biedt indien sprake is van tekstverwerking, en dat deze functies in haar bedrijf niet bestaan, doet aan het vorenstaande niet af. Nog daargelaten dat eiseres geen stukken van voornoemde instanties heeft overgelegd waarin een en ander wordt bevestigd, blijkt uit de stukken dat eiseres zelf ten overstaan van de kantonrechter heeft verklaard dat het eigen werk van [werkneemster] voor 50%-60% uit tekstverwerking bestaat. Nu deze verklaring is opgenomen in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, ziet de rechtbank geen reden waarom verweerder niet op die verklaring heeft mogen afgaan. In aanmerking genomen dat, gelet op de eigen verklaring van eiseres, tenminste de helft van de werkzaamheden met behulp van spraaksoftware wellicht zou kunnen worden aangepast aan de mogelijkheden van [werkneemster], bestond er voor eiseres ook in dit opzicht alle reden om de optie van spraaksoftware in overweging te nemen.
Dat eiseres dit heeft nagelaten klemt temeer, nu ook [werkneemster] blijkens het door haar bijgehouden re-integratiedagboek in een op 14 november 2005 gehouden functioneringsgesprek reeds de mogelijkheid van spraaksoftware heeft voorgesteld en uit de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter blijkt dat de werkgever moet ingaan op initiatief van de werknemer.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank is van oordeel dat verweerder zich reeds op grond van het vorenstaande op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Verweerder heeft derhalve terecht een loondoorbetalingsverplichting van 52 weken opgelegd. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden van eiseres komt de rechtbank niet meer toe.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Aldus gegeven door mr. E.C.R. Schut, voorzitter, en mr. C. Verdoold en mr. W.F. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink als griffier en in het openbaar uitgesproken op
De griffier is buiten staat
de uitspraak te ondertekenen.