Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens het bestaan van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank is niet gebleken van een registratie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c, van het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998 . Wel is in de twee jaar voorafgaande aan de bijstandsaanvraag beslist dat betrokkenen eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt. Gelet op de wetsgeschiedenis is in het onderhavige geval sprake van een gezamenlijke huishouding op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de WWB .

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht

registratienummer: AWB 08/1829

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 18 september 2008

inzake

[naam eiseres], eiseres,

wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. R.G.H.M. de Glas,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 17 maart 2008.

2. Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) afgewezen wegens schending van de inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand van eiseres niet kon worden vastgesteld.

Bij besluit op bezwaar van 21 december 2007 heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit onder wijziging van de wettelijke grondslag gehandhaafd. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.

Op 21 november 2007 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend.

Bij besluit van 4 januari 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, aangezien er geen sprake is van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de eerdere afwijzing.

Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit onder wijziging van de wettelijke grondslag gehandhaafd.

Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 17 juli 2008. Namens eiseres is aldaar verschenen mr. R.G.H.M. de Glas. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.F.J. Widdershoven.

3. Overwegingen

Naar aanleiding van een interne fraudemelding heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van eiseres. In het kader van dit onderzoek heeft er een gesprek met haar plaatsgevonden en is er een huisbezoek afgelegd. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 21 december 2007.

Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding van eiseres en de heer [M.B] (hierna: [B]) als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, van de WWB .

Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat bij besluit van 21 december 2007 vast is komen te staan dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met [B] en dat zij ten tijde van de aanvraag nog steeds haar hoofdverblijf had in zijn woning.

Daarom heeft eiseres volgens verweerder geen recht op bijstand en voorschotten daarop.

Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiseres geen recht op voorschotten heeft, nu niet zeker was of eiseres bij de aanvraag al dan niet recht op bijstand had. Daarnaast heef eiseres aangevoerd dat, nu uit het rapport van 21 december 2007 blijkt dat zij een gescheiden huishouden voert, daarmee genoegzaam is vastgesteld dat er zich inmiddels een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan die rechtvaardigt dat het recht op bijstand opnieuw wordt beoordeeld.

Tegen de afwijzing van de verlening van een voorschot als bedoeld in artikel 52 van de WWB staat ingevolge artikel 8:5, eerste lid, van de Awb en de daarbij behorende bijlage geen beroep open. Verweerder had op grond van artikel 8:1, gelezen in verband met artikel 7:1 van de Awb het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van voorschotverlening niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal de rechtbank het bezwaar van eiseres in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaren.

Voor de toepassing van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, van de WWB is van belang hetgeen is bepaald in het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998, Stb. 1997, 790 (hierna: het Besluit). De in het Besluit aangewezen registraties komen naar aard en strekking overeen met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid van artikel 3 van de WWB .

Verweerder heeft aangenomen dat eiseres medehuurster is van de woning. Er is echter niet gebleken van een registratie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c, van het Besluit (duurzame gemeenschappelijke huishouding op grond van Boek 7, titel 4, afdeling 5, onderafdeling 3, van het Burgerlijk Wetboek).

Daarom berust het bestreden besluit in zoverre op een onjuiste wettelijke grondslag.

De rechtbank zal echter niet volstaan met vernietiging van het bestreden besluit, maar bezien of er aanleiding is de rechtsgevolgen daarvan in stand te laten.

In artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de WWB is bepaald dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt.

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de WWB , alsmede die van het aan deze bepaling voorafgegane en daarmee overeenstemmende artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Algemene bijstandswet , volgt dat met de zinsnede “eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden aangemerkt” wordt bedoeld de situatie waarin het college van burgemeester en wethouders in de twee jaar voorafgaande aan de bijstandsaanvraag een (bevestigend) oordeel heeft gegeven over de vraag of de bijstandsaanvrager en diens partner een gezamenlijke huishouding voeren.

Dat kan zijn doordat aan belanghebbenden eerder bijstand volgens de gehuwdennorm is verleend, maar ook doordat een aanvraag om bijstand is afgewezen wegens het bestaan van een gezamenlijke huishouding.

Gelet op het besluit van 21 december 2007 kan de weigering van bijstand aan eiseres stand houden op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de WWB . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het hierbij gaat om een zogenoemd onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding. Of er al dan niet sprake is van wederzijdse verzorging behoeft daarbij door verweerder niet te worden aangetoond.

De rechtbank ziet op grond van het vorenstaande aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het in zoverre te vernietigen besluit geheel in stand blijven.

De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. De genoemde kosten dienen, aangezien eiseres met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.

Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

verklaart het bezwaar tegen de afwijzing van de voorschotverlening alsnog niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor het overige geheel in stand blijven;

veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst de gemeente Nijmegen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;

bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Arnhem, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;

bepaalt voorts dat de gemeente Nijmegen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 aan haar vergoedt.

Aldus gegeven door mr. L. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Azmi, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2008.

De griffier, De rechter,

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb , binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Verzonden op: 18 september 2008


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature