Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Meting van nieuwe kadastrale perceelsgrenzen. Bijhouding van basisregistratie kadaster als bedoeld in artikel 54 van de Kadasterwet . Ingevolge artikel XX van de Wet basisregistraties en topografie dienen beroepen tegen beslissingen als de onderhavige ingesteld vanaf 1 januari 2008 te worden behandeld door de sector bestuursrecht.

Rechtbank acht niet aannemelijk dat verweerder, zoals voorgeschreven in artikel 57, eerste lid, van de Kadasterwet , aan eisers mededeling heeft gedaan van de dag en het uur waarop de aanwijzing die de grondslag vormt voor de meting zal plaatsvinden. Beroep gegrond. Verweerder wordt gelast een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 08/275

Uitspraak van de meervoudige kamer van 5 augustus 2008

inzake

[eiser] en [eiseres],

te [woonplaats],

eisers,

gemachtigde mr. K.M. Peters,

tegen

de hoofdbewaarder van het kadaster en de openbare registers,

te Apeldoorn,

verweerder,

gemachtigde mr. I.S.T.A. van Riet.

Aan het geding hebben op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als partij deelgenomen [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2], te [woonplaats], derde-belanghebbenden.

Procesverloop

Op 4 oktober 2007 heeft verweerder middels een kennisgeving aan eisers het resultaat medegedeeld van de aanwijzing van de nieuwe juridische grenzen betreffende het perceel [kadastergegevens].

Het hiertegen door eisers op grond van artikel 56b, eerste lid, van de Kadasterwet (zoals dat luidde tot 1 januari 2008) gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 7 december 2007 ongegrond verklaard.

Het tegen dit besluit door eisers op 17 januari 2008 ingestelde beroep is behandeld op de zitting van 27 juni 2008, waar eisers beiden in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde, bijgestaan door H. van Buul. De derde-belanghebbenden zijn beiden in persoon verschenen.

Overwegingen

1. Aan de orde is de vraag of de brief van verweerder van 7 december 2007 in rechte stand kan houden.

2. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat, nu beroepen ingesteld vanaf 1 januari 2008 gericht tegen beslissingen omtrent bijhouding als vervat in de brief van 7 december 2007 op grond van artikel XX, tweede lid, van de Wet basisregistraties kadaster en topografie (Stb. 2007, 105) dienen te worden behandeld door de sector bestuursrecht, een brief als thans aan de orde voor de beoordeling van het onderhavige beroep als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb dient te worden aangemerkt.

3. Eisers hebben aangevoerd dat zij een civielrechtelijk geschil hebben met derde-belanghebbenden, welke laatstgenoemden woonachtig zijn op een perceel dat grenst aan de achterzijde van het perceel van eisers. In de civielrechtelijke procedure is het verloop van de grens tussen beide vorenbedoelde percelen onderwerp van discussie. Eisers is onduidelijk of het verloop van deze perceelsgrens, alsmede de verdere inhoud van de aanwijzing, is zoals door verweerders dienst aangegeven. Voorts menen zij dat de procedure omtrent de bijhouding niet volgens de daarvoor geldende voorschriften heeft plaatsgevonden.

4. Verweerder heeft gesteld dat het resultaat van de bijhouding juist is en de bijhouding volgens de daarvoor geldende voorschriften is uitgevoerd.

5. Het wettelijk kader is als volgt.

6. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Kadasterwet , voor zover thans van belang, is de bewaarder onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, belast met het bijwerken van de basisregistratie kadaster.

7. Ingevolge artikel 7, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, onder 2, van de Kadasterwet , voor zover thans van belang, wijst het bestuur van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers een bewaarder aan als hoofdbewaarder.

8. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet , voor zover thans van belang, zijn de openbare registers waarin feiten die voor de rechtstoestand van registergoederen van belang zijn, worden ingeschreven, onder andere de registers van inschrijving van feiten die betrekking hebben op onroerende zaken.

9. Ingevolge artikel 53 van de Kadasterwet vindt bijwerking plaats als bijhouding dan wel als vernieuwing.

10. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Kadasterwet , voor zover thans van belang, vindt bijhouding onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, plaats op grond van veranderingen blijkens in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ingeschreven stukken, voor zover die betrekking hebben op onroerende zaken.

11. Artikel 57 van de Kadasterwet luidt, voor zover thans van belang, als volgt:

1. Indien een meting noodzakelijk is ten behoeve van de bijhouding, doet de Dienst van het voornemen daartoe mededeling aan de personen die volgens de bij de Dienst bekende gegevens als eigenaar, beperkt gerechtigde, met uitzondering van evenwel de hypotheekhouders en de rechthebbenden op erfdienstbaarheden zo die er zijn, of anderszins bij de bijhouding belanghebbenden zijn. De mededeling houdt in elk geval in de dag en het uur waarop de aanwijzing die de grondslag vormt voor de meting, zal plaatsvinden.

2. Onze Minister stelt regelen vast omtrent de wijze waarop de in het vorige lid bedoelde mededeling wordt gedaan.

3. De in het eerste lid bedoelde belanghebbenden verschaffen, indien naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar nodig door aanwijzing ter plaatse, de door deze ambtenaar voor de bijhouding benodigde inlichtingen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent de bijhouding voor de gevallen waarin één of meer belanghebbenden niet de voor de bijhouding benodigde inlichtingen of onderling tegenstrijdige inlichtingen verschaffen.

4. De ambtenaar maakt een relaas van zijn bevindingen, dat mede de door de meting verkregen gegevens bevat.

5. De bijhouding vindt plaats mede op grondslag van het relaas van bevindingen indien het eerste-vierde lid toepassing heeft gevonden.

12. Artikel 58 van de Kadasterwet , voor zover thans van belang, luidt als volgt:

1. Ingeval de bijhouding waartoe een ingeschreven stuk aanleiding geeft, met betrekking tot een gehandhaafd perceel dan wel een nieuw gevormd perceel is voltooid en heeft geleid tot wijziging of aanvulling van de in de basisregistratie kadaster vermeld staande gegevens betreffende de eigenaars of beperkt gerechtigden, de kadastrale aanduiding dan wel de grootte van de onroerende zaak waarop het ingeschreven feit betrekking heeft, wordt het resultaat van die bijhouding aan belanghebbenden door toezending of uitreiking bekendgemaakt.

2. De verzending ingevolge het eerste lid vindt op één en dezelfde dag plaats.

13. Artikel 17 van de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994 (hierna: de Uitvoeringsregeling), die onder andere is gebaseerd op voornoemd artikel 57, tweede lid, voor zover thans van belang, luidt als volgt:

1. De Dienst doet van het voornemen tot het uitvoeren van een meting mededeling aan de in artikel 57, eerste lid, van de wet bedoelde belanghebbenden door middel van een brief.

2. Indien de brief gegevens bevat die betrekking hebben op een nieuw te vormen perceel kan een belanghebbende binnen zes weken na dagtekening van die brief bedenkingen inbrengen tegen die gegevens. In de brief wordt de belanghebbende uitdrukkelijk op die mogelijkheid gewezen en wordt hem het vervolg van de procedure medegedeeld, zowel voor het geval waarin geen bedenkingen worden ingebracht als voor het geval waarin wel bedenkingen worden ingebracht.

3. De belanghebbenden die vóór het in het eerste lid bedoelde tijdstip bericht hebben gedaan op het desbetreffende tijdstip verhinderd te zijn, worden opnieuw in de gelegenheid gesteld inlichtingen te verstrekken.

14. De rechtbank overweegt als volgt.

15. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat met partijen tot uitgangspunt wordt genomen dat de besluiten van 4 oktober en 7 december 2007 betreffen de bijhouding van de basisregistratie kadaster als bedoeld in artikel 54 van de Kadasterwet .

16. De grief van eisers tegen de bij de bijhouding gevolgde procedure valt in een aantal onderdelen uiteen. Daarbij is van belang - zoals door verweerder ter zitting toegelicht - dat de procedure die leidt tot een bijhouding in de zin van artikel 54 van de Kadasterwet uit twee te onderscheiden onderdelen bestaat. Eerst vindt aanwijzing van de grenzen door belanghebbenden plaats zoals bedoeld in artikel 57 van de Kadasterwet . Vervolgens vindt de (technische) meting plaats, zoals eveneens in artikel 57 staat vermeld. Tussen de aanwijzing en de meting kan in de praktijk enige tijd verstrijken. In het onderhavige geval heeft de aanwijzing plaatsgevonden (al dan niet door of namens alle belanghebbende personen) op of omstreeks 28 maart 2007. De meting heeft plaatsgevonden op 20 september 2007.

17. In verband met de aanwijzing hebben eisers betwist dat aan hen, als belanghebbenden, conform het bepaalde in artikel 57, eerste lid, van de Kadasterwet , alsmede artikel 17, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling, bij brief mededeling is gedaan van (ten minste) de dag en het uur waarop de aanwijzing die de grondslag vormt voor de meting zal plaatsvinden. Verweerder heeft niet betwist dat eisers belanghebbenden zijn en heeft voorts aangegeven dat blijkens zijn verzendadministratie bedoelde brief is verzonden, maar dat afschriften van dergelijke brieven niet worden bewaard. Stukken uit de verzendadministratie van verweerder waaruit van de verzending zou kunnen blijken zijn niet overgelegd.

18. Dat bedoelde brief is verzonden, zou volgens verweerder kunnen worden afgeleid uit het feit dat op de dag van de aanwijzing een door eisers mondeling gemachtigde, de vader van [eiser] (hierna: de vader), aanwezig was, welk gegeven inclusief de geboortedatum van de vader ook is vermeld in het in artikel 57, vierde lid, van de Kadasterwet bedoelde relaas van bevindingen. Eisers hebben bestreden dat op 28 maart 2007, de dag dat volgens verweerder en derde-belanghebbenden de aanwijzing heeft plaatsgevonden, de vader aanwezig was op het perceel van eisers, alsmede dat zij de vader hebben gemachtigd om bij de aanwijzing namens hen op te treden. Eisers hebben verder aangevoerd dat de vader enkele dagen later wel op het perceel aanwezig was en toen wel heeft gesproken met een medewerker van het kadaster. Van machtiging of betrokkenheid van de vader bij een aanwijzing was, aldus eisers, ook toen echter geen sprake.

19. De rechtbank zal eerst beoordelen of aannemelijk wordt bevonden dat bij de aanwijzing een gemachtigde voor eisers is opgetreden. De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen aangetroffen voor de juistheid van de stelling van verweerder op dit punt. De vermelding van naam en geboortedatum van de vader in het relaas van bevindingen kan niet als zodanig dienen, nu deze informatie niets inhoudt over de aanwezigheid van een machtiging (maar uitsluitend een aanwijzing vormt dat sprake is geweest van contact tussen de vader en een medewerker van verweerders dienst). In het licht hiervan en gelet op de betwisting door eisers is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk te achten dat bij de aanwijzing namens eisers is opgetreden.

20. Verweerder heeft nog aangevoerd dat de ’schijn van volmacht’ is gewekt, hetgeen voldoende zou zijn voor verweerder om van de aanwezigheid van een volmacht uit te mogen gaan. Als onderbouwing van dit standpunt voert verweerder aan dat de vader aan de medewerker van verweerders dienst zou hebben meegedeeld dat hij eisers bij de aanwijzing vertegenwoordigde. Verweerders standpunt is onjuist, reeds nu de gestelde mededeling niet afkomstig is van de beweerdelijke volmachtgevers (vergelijk artikel 3:61, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). Overigens acht de rechtbank, nu eisers hebben weersproken dat een dergelijke mededeling door de vader is gedaan en uit de gedingstukken of het verhandelde ter zitting voorts geen aanwijzingen zijn te putten voor de juistheid van verweerders stelling, niet aannemelijk dat de vader de desbetreffende mededeling heeft gedaan.

21. De rechtbank is voorts van oordeel dat onder de in de voorgaande alinea’s genoemde omstandigheden evenmin aannemelijk is dat de in artikel 17, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling genoemde brief aan eisers is verzonden. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat ook in zoverre het bepaalde in genoemd artikellid niet is nageleefd.

22. Niet in geschil is dat de aanwijzing en de meting nieuw te vormen percelen betreffen. In een dergelijk geval is in artikel 17, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling voorgeschreven dat belanghebbenden in de brief (de rechtbank begrijpt: de in het eerste lid genoemde brief, inhoudende de in artikel 57, eerste lid, van de Kadasterwet , genoemde mededeling ) uitdrukkelijk wordt gewezen op de mogelijkheid bedenkingen in te brengen en dat hen het vervolg van de procedure wordt meegedeeld. Nu - zoals in de voorgaande alinea overwogen - niet aannemelijk is dat bedoelde brief aan eisers is verzonden, is ook in dit opzicht het bepaalde in artikel 17 van de Uitvoeringsregeling niet nageleefd.

23. Uit het hiervoor overwogene volgt dat verweerder bij de procedure welke heeft geleid tot de in geschil zijnde bijhouding niet de daarvoor geldende voorschriften heeft nageleefd. Deze voorschriften zijn blijkens de formulering van dwingende aard. Hieruit volgt dat het bestreden besluit van 7 december 2007 geen stand kan houden.

24. De desbetreffende voorschriften zijn onder meer gesteld teneinde te verzekeren dat een bijhouding inhoudelijk correct plaatsvindt. Nu deze voorschriften niet zijn nageleefd, is onzeker of sprake is van een inhoudelijk correcte bijhouding. De rechtbank zal derhalve gelasten dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen - in de vorm van het nemen van een beslissing op bezwaar als bedoeld in artikel 7:1, tweede lid, van de Awb - opnieuw tot bijhouding van het perceel van eisers dient te komen op de wijze zoals bij en krachtens de Kadasterwet is bepaald.

25. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting zijn van de zijde van de derde-belanghebbenden nog stukken ontvangen. Deze stukken zijn niet bij de beoordeling van het onderhavige beroep betrokken en aan de derde-belanghebbenden retour gezonden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen, nu naar het oordeel van de rechtbank de in artikel 8:68, eerste lid, van de Awb bedoelde situatie zich niet voordoet. Dat de derde-belanghebbenden abusievelijk pas in een laat stadium van de zittingsdatum kennis hebben gekregen, brengt hierin - mede gelet op het verhandelde ter zitting waarbij de derde-belanghebbenden akkoord zijn gegaan met die behandeling - geen verandering.

26. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtbijstand:

• 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;

• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;

• waarde per punt € 322,00;

• wegingsfactor 1.

27. De rechtbank zal de Dienst voor het kadaster en de openbare registers aanwijzen als de rechtspersoon die de proceskosten aan eisers dient te vergoeden.

28. Tevens zal de rechtbank bepalen dat de Dienst voor het kadaster en de openbare registers aan eisers het door hen gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,00 dient te vergoeden.

29. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 7 december 2007;

- bepaalt dat verweerder een beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- bepaalt dat de Dienst voor het kadaster en de openbare registers aan eisers het door hen gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 143,00;

- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;

- wijst de Dienst voor het kadaster en de openbare registers aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.

Aldus gedaan door mr. A.A.H. Schifferstein als voorzitter en mr. J.H.G van den Broek en mr. M.T. van Vliet als leden in tegenwoordigheid van mr . drs. J.J.M. Goosen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2008.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature