Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
rekestnummer: 90456 KG RK 07-801
Beschikking van 24 januari 2008 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op verzoek van:
[verzoeker]
wonende te Heerde,
verzoekster
strekkende tot wraking van:
[gewraakte rechter]
vice-president in deze rechtbank,
verweerder.
Verzoekster zal worden aangeduid met [verzoeker]. Verweerder zal worden aangeduid met [gewraakte rechter].
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 oktober 2007 met parketnummer 06/801792-07, waarbij [verzoeker] wordt gedagvaard om op 14 december 2007 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank;
- het proces-verbaal van de zitting van de politierechter in deze rechtbank van 14 december 2007 waaruit blijkt dat [verzoeker] in het gerechtsgebouw aanwezig was maar niet ter zitting is verschenen. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat namens de aangever, de Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn te Zwolle (hierna: SJG) is verschenen de heer F. Roosenbrand en dat de heer J. Hop (hierna Hop) zich heeft gemeld als procesvertegenwoordiger van [verzoeker];
- het verweerschrift van [gewraakte rechter];
- de schriftelijke toelichting van [verzoeker] op haar wrakingsverzoek, ter griffie ontvangen op 14 januari 2008;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van 15 januari 2008 waaruit blijkt dat [verzoeker] niet ter zitting is verschenen. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat [gewraakte rechter] ter zitting is verschenen en dat namens het Openbaar Ministerie is verschenen mr T.C. Henniphof;
- de pleitaantekeningen van mr T.C. Henniphof.
2. Het wrakingsverzoek en het verweer.
2.1 [verzoeker] wraakt [gewraakte rechter] - samengevat - op de volgende gronden. [gewraakte rechter] heeft een nevenfunctie bij de Jeugdzorg in Gelderland en bij het Openbaar Ministerie. Zowel de Jeugdzorg in Gelderland als het Openbaar Ministerie zijn belanghebbenden bij de strafzaak tegen haar. De Stichting Gereformeerde Jeugdzorg (SJG) heeft namens de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland de aangifte gedaan tegen [verzoeker]. Het Openbaar Ministerie is eiser en procespartij in deze zaak. De omstandigheid dat [gewraakte rechter] de strafzaak tegen [verzoeker] ter behandeling kreeg toegewezen, geeft blijk van corruptie.
[gewraakte rechter] heeft bovendien in strijd gehandeld met het op rechtspraak.nl gepubliceerde wrakingsprotocol van de rechtbank Zutphen. Nadat [gewraakte rechter] was gewraakt wilde hij doorgaan met de behandeling van de strafzaak tegen [verzoeker]. [gewraakte rechter] heeft de bode verzocht om [verzoeker] te vragen in de zittingzaal te verschijnen maar [gewraakte rechter] gaf hierbij aan dat Hop niet tot de zaal zou worden toegelaten. Hop heeft toen aan [verzoeker] het advies gegeven niet ter zitting te verschijnen omdat [gewraakte rechter] kennelijk het voornemen had de behandeling van de strafzaak tegen [verzoeker] voort te zetten ondanks het feit dat hij gewraakt was.
2.2 [gewraakte rechter] heeft zich gemotiveerd verweerd tegen het wrakingsverzoek. Hij heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd. Zodra de bode aan hem het wrakingsverzoek van [verzoeker] had overhandigd, heeft hij op de voet van artikel 513 lid 5 Wetboek van Strafvordering de zitting geschorst en is de behandeling van de strafzaak tegen [verzoeker] gestaakt. Dit is gebeurd in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer op het wrakingsverzoek van [verzoeker].
Het is inderdaad juist, zo vervolgt [gewraakte rechter] zijn verweer, dat hij waarnemend advocaat-generaal is bij het ressortsparket Amsterdam. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft desgevraagd laten weten dat er zijnerzijds geen bezwaar bestond tegen de combinatie van de functie van rechter en deze functie.
[gewraakte rechter] heeft voorts aangevoerd dat hij lid is geweest van het algemeen bestuur van de toenmalige Stichting Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening Gelderland te Arnhem. Aan dit lidmaatschap is reeds enige jaren geleden een einde gekomen.
2.3 De conclusie van het Openbaar Ministerie luidt - samengevat - dat de door [verzoeker] aangevoerde gronden een onvoldoende basis vormen om het wrakingsverzoek tegen [gewraakte rechter] toe te wijzen.
3. De beoordeling
3.1 Op de voet van artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2 Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3 In het licht van deze jurisprudentie dient te worden onderzocht of de door [verzoeker] aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid.
3.4 Voorop staat dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om het aantal nevenfuncties, die onverenigbaar zijn met de functie van rechter, terug te dringen. Dit kan worden opgemaakt uit de algemene toelichting in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel 1994/1995, 24 220, waar die luidt:
"Het aantal onverenigbaarheden dient zo klein mogelijk te worden gehouden. In voorkomende gevallen dient - naast uiteraard de in de praktijk belangrijkste weg van het door toedeling van de zaken voorkómen van (de schijn van) belangenverstrengeling - de weg van de verschoning en wraking te worden gevolgd. Ook de mogelijkheid tot het vervullen van nevenfuncties dient zo min mogelijk te worden beperkt; voorop staat hier dat de eigenlijke functievervulling in kwantitatieve zin niet in gevaar komt."
Nu artikel 44 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren voorts vermeldt welke nevenfuncties onverenigbaar worden geacht met de functie van rechter, leidt de rechtbank hieruit af dat in beginsel iedere daarin niet vermelde nevenfunctie verenigbaar is met de functie van rechter mits de eigenlijke functievervulling van het rechterschap in kwantitatieve zin niet in gevaar komt. Zorgvuldige zaakstoedeling blijft daarnaast een aandachtspunt.
3.5 Onderzocht dient dus te worden of de rechterlijke onpartijdigheid van [gewraakte rechter] in gevaar komt omdat [gewraakte rechter] ook waarnemend advocaat-generaal bij het ressortsparket in Amsterdam is, een niet volgens de wet met het rechterschap onverenigbare functie. Nu [gewraakte rechter] over de vervulling van deze functie onbestreden heeft gesteld dat hij in Amsterdam uitsluitend zaken behandelt die verbinding hebben met het ressort Amsterdam en hij op geen enkele wijze betrokken is bij de ontwikkeling van het beleid bij het Amsterdamse ressortsparket, luidt het oordeel dat dit niet het geval is. In het licht van de door [gewraakte rechter] aangevoerde omstandigheden levert de onderhavige functie ook geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de objectief gerechtvaardigde vrees moet bestaan dat [gewraakte rechter] jegens [verzoeker] een vooringenomenheid koestert.
3.6 Over zijn lidmaatschap van het algemeen bestuur van de Stichting Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening Gelderland te Arnhem (hierna ook: de Stichting) heeft [gewraakte rechter] aangevoerd dat ten gevolge van een fusie waarbij de Stichting betrokken was, zeker drie jaar maar waarschijnlijk al vijf jaar geleden aan dit lidmaatschap een einde is gekomen. De omstandigheid dat het zo lang is geleden dat hij bestuurslid was - zo heeft [gewraakte rechter] toegelicht - is waarschijnlijk de reden geweest dat deze nevenfunctie niet meer in het desbetreffende register van nevenfuncties wordt vermeld. Desgevraagd heeft [gewraakte rechter] ook nog aangevoerd dat het algemeen bestuur zich slechts op afstand bemoeide met de feitelijke werkzaamheden van de Stichting, dat hij in zijn hoedanigheid van bestuurslid nooit direct met gezinsvoogden te maken heeft gehad, dat hij nimmer betrokken is geweest bij de ontwikkeling van het door de gezinsvoogden te voeren beleid en dat hij - voorzover hij zich kan herinneren - de heer F. Roosenbrand nooit heeft ontmoet vóór de zitting van 14 december 2007.
3.7 [verzoeker] heeft de door [gewraakte rechter] aangevoerde omstandigheden waaronder hij de bestuursfunctie heeft uitgeoefend, niet in twijfel getrokken. De omstandigheid dat [gewraakte rechter] deze functie heeft vervuld vormt naar het oordeel van de rechtbank geen, laat staan een zwaarwegende aanwijzing voor de objectief gerechtvaardigde vrees dat [gewraakte rechter] ten nadele van [verzoeker] vooringenomen is. Evenmin valt in te zien waarom [gewraakte rechter] geen telastegelegde onttrekkingen aan het gezag kan behandelen.
3.8 De conclusie luidt dan ook dat geen van de afzonderlijke wrakingsgronden kan worden aangemerkt als een uitzonderlijke omstandigheid zoals hiervoor onder 3.2 bedoeld. De wrakingsgronden kunnen, tezamen in onderling verband gelezen en beoordeeld, evenmin leiden tot het oordeel dat er sprake is van een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid.
3.9 Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen.
Zoals hiervoor vermeld verwijt [verzoeker] dat [gewraakte rechter], ondanks dat hij was gewraakt, de behandeling van de strafzaak tegen haar voortzette.
Over de gang van zaken op de zitting van 14 december 2007 heeft [gewraakte rechter] - desgevraagd - op de wrakingszitting het volgende naar voren gebracht. Toen de zaak tegen [verzoeker] werd uitgeroepen kwam de heer J. Hop binnen als vertegenwoordiger van [verzoeker]. Aangezien het geldende strafprocesrecht de figuur van procesvertegenwoordiger in zaken als deze niet kent, heeft [gewraakte rechter] aan Hop te kennen gegeven de zaak niet in aanwezigheid van Hop in de hoedanigheid van procesvertegenwoordiger te zullen gaan behandelen. De heer Hop heeft toen de zaal verlaten waarna de heer Hop via de bode het wrakingsverzoek van [verzoeker], die wel in het gerechtsgebouw aanwezig was, aan [gewraakte rechter] heeft overhandigd. Vervolgens is de bode, zo vervolgt [gewraakte rechter], gevraagd om aan [verzoeker] het verzoek te doen de zaal binnen te gaan om haar wrakingsverzoek - zo zij dat wilde - toe te lichten. [gewraakte rechter] heeft niet de intentie gehad om met de behandeling van de strafzaak tegen [verzoeker] door te gaan nadat hij het wrakingsverzoek ontvangen had.
3.10 Ingevolge artikel 6 van het wrakingsprotocol dient een rechter, indien om zijn wraking wordt verzocht, aan de persoon die hem wenst te wraken, te vragen om opgave te doen van alle feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot het wrakingsverzoek waarna de zaak wordt geschorst. Nu de door [gewraakte rechter] gestelde loop der gebeurtenissen niet is betwist door [verzoeker], kan niet anders worden geconcludeerd dan dat [gewraakte rechter] in overeenstemming met het wrakingsprotocol heeft gehandeld door [verzoeker] na haar verzoek tot wraking te vragen de zaal te betreden om haar zo de gelegenheid te bieden haar verzoek toe te lichten.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1 wijst het verzoek tot wraking van [gewraakte rechter] af;
4.2 bepaalt dat de procedure, bij de rechtbank bekend onder nummer 06/801792-07, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Vrieze, president, mr. J.B. de Groot en
mr. E.G. de Jong, beiden vice-president en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2008 in aanwezigheid van mr. A. Procee, griffier