Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
rekestnummer 90348 KG RK 07-779
Beschikking van 18 januari 2008 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker A] en
[verzoeker B]
wonende te Nunspeet,
verzoekers,
strekkende tot wraking van:
[gewraakte rechter]
rechter in deze rechtbank, verweerder.
Verzoekers zullen worden aangeduid met [verzoeker A] en [verzoeker B]. Verzoekers hebben zich op de zitting onder leiding van rechter [gewraakte rechter] op 11 december 2007 laten bijstaan door H. Zijlstra, hierna Zijlstra. Zijlstra heeft namens [verzoeker A] en [verzoeker B] op de zitting van [gewraakte rechter] het woord gevoerd en heeft namens hen het verzoek tot wraking van [gewraakte rechter] gedaan. Zijlstra heeft ook het wrakingsverzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] op 10 januari 2008 bij de wrakingskamer mondeling toegelicht. Indien daar aanleiding voor bestaat zullen verzoekers daarom worden aangeduid met Zijlstra. Verweerder zal worden aangeduid met [gewraakte rechter].
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit:
- de verzoeken van [verzoeker A] en [verzoeker B], bij deze rechtbank bekend onder de nummers 88000 / JE RK 07-731, 88829 / JE RK 07-884, 88830 / JE RK 07-885, 89118 / JE RK 07-937 en 90107 / JE RK 07-1063 tegen de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming te Apeldoorn, hierna de SJG;
- het proces-verbaal van de zitting van deze rechtbank op 11 december 2007 waaruit blijkt dat verschenen zijn [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door Zijlstra. Namens de SJG zijn verschenen mevrouw Peggeman en mevrouw Bonde;
- het verweerschrift van [gewraakte rechter];
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van 10 januari 2008 waaruit blijkt dat namens [verzoeker A] en [verzoeker B] is verschenen Zijlstra. [gewraakte rechter] is ook verschenen
- de na deze wrakingszitting uitgewerkte aantekeningen die Zijlstra ter zitting heeft voorgelezen en die op 11 januari 2008 ter griffie zijn ontvangen.
2. Het wrakingsverzoek en het verweer.
2.1 Bij monde van Zijlstra wraken [verzoeker A] en [verzoeker B] [gewraakte rechter] - samengevat - op de volgende grond. Vóór de zitting waarop hun verzoekschriften mondeling behandeld zouden worden, wisten [verzoeker A] en [verzoeker B] niet welke rechter deze verzoeken zou gaan behandelen. Omdat het zo voor [verzoeker A] en [verzoeker B] niet mogelijk was om na te gaan welke nevenfuncties [gewraakte rechter] heeft en om te toetsen of er bij [gewraakte rechter] sprake is van subjectieve partijdigheid, hebben zij [gewraakte rechter] gewraakt. De rechtbank dient de naam van de behandelend rechter vóór de zitting aan partijen te verstrekken en niet pas op de zitting. Voorts is het zinloos als de rechter pas op de zitting een uitdraai geeft van zijn in het artikel 44 van
de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bedoelde register vermelde nevenfuncties, zoals [gewraakte rechter] heeft gedaan, aangezien het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum van het Ministerie van Justitie in een van zijn rapporten heeft vastgesteld dat dit register lacunes vertoont. De gerechtshoven te Leeuwarden en Den Haag en de rechtbank Rotterdam verstrekken altijd de naam van de behandelend rechter tijdig aan partijen en indien sprake is van wisseling van rechters op zo'n korte termijn dat dat niet meer aan partijen kan worden doorgegeven, wordt de zaak aangehouden. De rechtbank Zutphen behoort dat ook te doen. Dit volgt volgens Zijlstra ook uit paragraaf 5.3 in de algemene toelichting in de Memorie van Toelichting bij de kamerstukken 1994-1995, 24 220 waarin de waarborgende functie van dit voorschrift staat beschreven.
2.2 Nadat Zijlstra [gewraakte rechter] had gewraakt om de hiervoor genoemde reden en de zitting van 11 december 2007 was geschorst, zo vervolgt Zijlstra, heeft [gewraakte rechter] overleg gehad met [verzoeker A] en [verzoeker B]. Dit overleg heeft buiten de aanwezigheid van Zijlstra en de SJG plaats gevonden. Tijdens dit overleg heeft [gewraakte rechter] gezegd dat het wrakingsverzoek in het nadeel van [verzoeker A] en [verzoeker B] zou kunnen gaan werken. Door met [verzoeker A] en [verzoeker B] te praten, zonder dat hun procesvertegenwoordiger hierbij aanwezig mocht zijn, heeft [gewraakte rechter] gehandeld in strijd met het op rechtspraak.nl gepubliceerde wrakingsprotocol van de rechtbank. [gewraakte rechter] heeft door de wijze waarop hij dit gesprek heeft gehouden en dan met name door deze waarschuwing aan [verzoeker A] en [verzoeker B] blijk gegeven van objectieve onpartijdigheid. Het was echter niet meer mogelijk [gewraakte rechter] hiervoor te wraken, omdat [gewraakte rechter] toen al gewraakt was.
2.3 Zijlstra heeft ook nog aangevoerd dat het proces-verbaal van de zitting onvolledig is. In het proces-verbaal wordt het hiervoor beschreven gesprek tussen [verzoeker A] en [verzoeker B] en [gewraakte rechter] niet vermeld. Ook ontbreekt een opsomming van de zaken die door [gewraakte rechter] ter zitting behandeld zouden worden. Bovendien bevat het proces-verbaal vermelding van meer procedurenummers dan waarvoor een oproeping voor de behandeling ter zitting was ontvangen.
3. De beoordeling
3.1 Op de voet van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2 Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert (wat Zijlstra subjectieve partijdigheid noemt) althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (wat Zijlstra objectieve partijdigheid noemt).
3.3 In het licht van deze jurisprudentie dient te worden onderzocht of de door [verzoeker A] en [verzoeker B] aangevoerde grond kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid.
3.4 Geoordeeld wordt dat de omstandigheid dat [verzoeker A] en [verzoeker B] vóór de zitting de naam van de behandelend rechter niet kenden, niet als een zodanige uitzonderlijke omstandigheid kan worden aangemerkt. Er bestaat geen wettelijk voorschrift dat de rechtbank gehouden is de naam van de behandelend rechter aan partijen te geven noch is een dergelijk voorschrift in de jurisprudentie ontwikkeld. Indien [verzoeker A] en [verzoeker B] het van wezenlijk belang achtten te weten wie hun verzoeken zou gaan behandelen, dan had het op hun weg gelegen om hier vóór de zitting bij de rechtbank navraag naar te doen of de informatiezuil in de hal te raadplegen. Niet gesteld of gebleken is dat zij dit hebben gedaan.
Van belang is hierbij ook dat ervan uit kan worden gegaan dat [verzoeker A] en [verzoeker B] hier de mogelijkheid voor hebben gehad. Uit hun dossiers volgt dat voor de onderhavige zitting op 11 december 2007 aan hen oproepen zijn gestuurd met als datum 7 november 2007 (88000 / JE RK 07-731, 89118 / JE RK 07-937 en 88830 / JE RK 07-885)), 22 november 2007 (88829 / JE RK 07-884) en 3 december 2007 (90107 / JE RK 07-1063). [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben niet gesteld noch is gebleken dat zij deze oproepen niet tijdig ontvangen hebben.
De verwijzing van Zijlstra naar paragraaf 5.3 van de algemene toelichting in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel 1994/1995, 24 220 kan [verzoeker A] en [verzoeker B] evenmin baten. Deze paragraaf bevat niet de overweging als door Zijlstra gesteld. ook overigens heeft de rechtbank geen aanknopingspunten in de parlementaire geschiedenis gevonden voor de juistheid van deze stelling van Zijlstra.
3.5 Ook het argument van [verzoeker A] en [verzoeker B] dat het proces-verbaal onvolledig is, kan niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van een omstandigheid als onder 3.2 beschreven nu een proces-verbaal niet meer is dan een zakelijk weergave is van hetgeen op een zitting is gepasseerd, in dit geval mede toegespitst op het wrakingsverzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B]. Overigens wordt vastgesteld dat [verzoeker A] en [verzoeker B] aan deze vermeende onvolledigheid niet de conclusie hebben verbonden dat sprake is van het ontbreken van onpartijdigheid bij [gewraakte rechter] in voormelde zin. De stelling dat meer zaken op de zitting van 11 december 2007 zouden worden behandeld dan waarvoor een oproeping is ontvangen, mist feitelijke grondslag.
3.6 De conclusie luidt dan ook dat er geen sprake is geweest van een uitzonderlijke omstandigheid zoals onder 3.2 bedoeld. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
3.7 Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. [gewraakte rechter] heeft niet bestreden dat hij, nadat [verzoeker A] en [verzoeker B] hem hadden gewraakt,zonder toga met [verzoeker A] en [verzoeker B] een gesprek heeft geëntameerd op de wijze als door hen gesteld. [gewraakte rechter] heeft ter zitting ook erkend dat hij in dat gesprek [verzoeker A] en [verzoeker B] te kennen heeft gegeven dat het verzoek tot wraking in hun nadeel kan werken. Ter zitting heeft [gewraakte rechter] deze opmerking toegelicht in die zin dat hij slechts geprobeerd heeft om aan [verzoeker A] en [verzoeker B] duidelijk te maken dat door hun verzoek het niet uitgesloten is dat hun minderjarige kinderen - nu eerst op dit wrakingsverzoek moet worden beslist - nog langer van hun ouders gescheiden blijven. Hoewel ervan uit wordt gegaan dat [gewraakte rechter] een respectabel motief had om het voormelde gesprek te houden en om voormelde opmerking te maken, is deze handelwijze - met partijen een inhoudelijk gesprek hebben over hun verzoeken buiten aanwezigheid van Zijlstra en de SJG - echter zodanig in strijd met artikel 12 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie en met het wrakingsprotocol dat gesproken kan worden van de schijn van objectieve partijdigheid aan de zijde van [gewraakte rechter]. Zijlstra heeft echter ter wrakingszitting zelf al gesteld dat deze omstandigheid niet tot wraking van [gewraakte rechter] kan leiden nu [gewraakte rechter] reeds was gewraakt, een standpunt dat wordt onderschreven. Nu het evenwel niet is uitgesloten dat [gewraakte rechter] in de toekomst hierom zal worden gewraakt is het wenselijk dat de behandeling van de onderhavige verzoeken door een andere rechter wordt overgenomen.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1 wijst het verzoek tot wraking van [gewraakte rechter] af;
4.2 bepaalt dat de procedures, bij de rechtbank bekend onder de nummers 88000 / JE RK 07-731, 88829 / JE RK 07-884, 88830 / JE RK 07-885, 89118 / JE RK 07-937 en 90107 / JE RK 07-1063 worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Vrieze, president, mr. J.B. de Groot en
mr. E.G. de Jong, beiden vice-president en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2008 in aanwezigheid van mr. A. Procee, griffier.