Uitspraak
200708052/2
Datum uitspraak: 22 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de rechtspersoon naar Duits recht KS-Recycling GmbH & Co KG, gevestigd te Sonsbeck (Duitsland),
verzoekster,
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2007 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) aan KS-Recycling GmbH & Co KG (hierna: KS-R) een vergunning als bedoeld in artikel 10.48, eerste lid, van de Wet milieubeheer en artikel 9, aanhef en onder a, van het Besluit inzamelen afvalstoffen voor het inzamelen van afgewerkte olie categorie I en II, afkomstig van landactiviteiten, geweigerd. Dit besluit is op 8 oktober 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft KS-R bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2007, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2007, heeft KS-R de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 januari 2008, waar KS-R, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Veldhoven, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.J. Geurts, ambtenaar bij het ministerie, en drs. J.C.R. Dopheide en mr. L.J.F.A. Stoffers, beiden werkzaam bij SenterNovem, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij uitspraak van 21 maart 2007 (nr. =200607669/1 heeft de Afdeling het besluit van 1 september 2006 van de minister, dat eveneens strekte tot weigering van een door KS-R gevraagde vergunning voor het inzamelen van afgewerkte olie categorie I en II, afkomstig van landactiviteiten, vernietigd omdat het besluit, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht , niet berustte op een deugdelijke motivering. In het bijzonder overwoog de Afdeling dat de doelstelling van het inzamelvergunningstelsel dat de ingezamelde olie conform de minimumstandaard als bedoeld in het Landelijk afvalbeheerplan (hierna: LAP) tot basisolie wordt geregenereerd, nog steeds niet is gerealiseerd, omdat de minister toelaat dat de inzamelvergunninghouders olie verwerken op een wijze die niet aan de in het LAP bedoelde minimumstandaard voldoet. Voorts had de minister naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de andere doelstelling van het inzamelvergunningstelsel, te weten dat inzameling gegarandeerd is in alle gebieden in Nederland, gevaar zou lopen door het verlenen van een vergunning aan KS-R.
2.3. KS-R voert tegen het thans bestreden besluit aan dat ook nu niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het stelsel zoals beschreven in sectorplan 23 van het LAP, waarmee wordt beoogd door middel van inzamelplichten een volledige en doelmatige inzameling van afgewerkte olie te verzekeren, het onmogelijk maakt dat er meer dan zes inzamelaars op de Nederlandse markt opereren. Voorts acht KS-R het standpunt van de minister in strijd met Richtlijn 75/439/EEG inzake de verwijdering van afgewerkte olie (zoals gewijzigd door Richtlijn 87/101/EEG), alsmede met bepalingen omtrent mededinging in het EG-verdrag.
KS-R verzoekt om bij wijze van voorlopige voorziening een fictieve vergunning te verlenen voor het inzamelen van afgewerkte olie, categorie I en II, dan wel de minister op te dragen zo'n vergunning te verlenen. Haar spoedeisend belang betreft het kunnen inzamelen en naar haar verwerkingsinstallatie exporteren van afgewerkte olie
2.4. De minister heeft in zijn nieuwe, thans bestreden, besluit de motivering voor de weigering van de inzamelvergunning aangevuld. Hij bestrijdt dat verwerking niet voldoet aan de minimumstandaard van het LAP; voor afgewerkte olie categorie II is volgens hem ook verwerking tot brandstof toegelaten. Afgewerkte olie categorie I wordt geëxporteerd en opgewerkt tot basissmeerolie. Het feit dat er tot nu toe geen installatie voor regeneratie van afgewerkte olie categorie I en II in Nederland is gerealiseerd betekent gelet daarop volgens de minister niet dat geen verwerking conform de minimumstandaard plaatsvindt, noch dat aan de doelstellingen van het inzamelvergunningstelsel niet voldaan is. Verder heeft de minister daarbij aangevoerd dat de geplande installatie voor de regeneratie van afgewerkte olie, waarmee wordt voldaan aan de minimumstandaard van het LAP, eind 2007 in bedrijf zal komen.
2.5. De voorzitter overweegt dat verweerder ter zitting heeft medegedeeld, dat de geplande installatie voor de regeneratie van afgewerkte olie anders dan in het besluit is aangegeven in 2007 nog niet in bedrijf is genomen maar mogelijk in juni 2008 gereed zal zijn. Verder is het zeer de vraag of is aangetoond dat de doelstelling van het stelsel van inzamelvergunningen en plichtgebieden als aangegeven in het LAP eraan in de weg staat dat KS-R als (zevende) vergunninghouder wordt toegelaten. De vraag of het besluit ook voor het overige kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde uitgangspunten die niet wezenlijk anders zijn dan die van het vernietigde besluit van 1 september 2006, zal in aanmerking genomen de principiële gronden van verzoekster in de bodemprocedure aan de orde komen.
De voorzitter overweegt voorts dat de gevraagde voorlopige voorziening, een fictieve vergunning voor het inzamelen van categorie I en II afgewerkte olie, gelet op de betrokken belangen, een te vergaande voorziening is, en dat, zoals KS-R zelf ook stelt, een minder ver gaande voorziening zoals schorsing van het bestreden besluit in dit geval niet kan leiden tot het gewenste resultaat, namelijk dat KS-R tot de behandeling van het beroep in de hoofdzaak kan inzamelen. In verband met het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2008
191-539.