Uitspraak
Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in de zaak met reg.nrs. AWB 07/2757 WOB en AWB 07/2760 WOB
van:
de vereniging Partij voor de Dieren, gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
vertegenwoordigd door mr. V. Wösten,
tegen:
het College van Bestuur van Wageningen Universiteit,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. G.A. van der Veen.
1. PROCESVERLOOP
1.1 De voorzieningenrechter (hierna: de rechter) heeft op 10 juli 2007 een verzoek ontvangen tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met een op 10 juli 2007 ontvangen beroepschrift van verzoekster van diezelfde datum, gericht tegen verweerders besluit van 31 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit).
1.2 Het onderzoek is gesloten ter zitting van 8 augustus 2007.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoekster dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2.2 Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de rechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de rechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb , nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.3 De rechter is van oordeel dat de feiten en omstandigheden in de hoofdzaak geen nader onderzoek vergen. Nu partijen in de uitnodiging voor de zitting zijn gewezen op de mogelijkheid dat gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb , bestaat er geen beletsel voor toepassing van dat artikel.
3.1 Bij brief van 7 februari 2007 heeft mr. V. Wösten, daartoe gemachtigd door verzoekster, op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) verweerder verzocht om afschriften van de eerste 5 adviezen van de Dierexperimentencommissie (DEC) welke in het jaar 2005 door de DEC zijn opgesteld. Het verzoek om afschriften omvat mede de aanvragen, de eventuele bijlagen en overige begeleidende brieven.
3.2 Bij het primaire besluit van 8 maart 2007 heeft verweerder het verzoek van 7 februari 2007 afgewezen.
3.3 Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren van verzoekster gericht tegen het besluit van 8 maart 2007 ongegrond verklaard.
3.4 Verzoekster kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij betwist de stellingen van verweerder dat de WOB geen grondslag voor toewijzing van het verzoek biedt, aangezien het verzoek niet zou zien op documenten over een ‘bestuurlijke aangelegenheid’. Zij meent dat de Wageningen Universiteit een publieke instelling is en dat de DEC-adviezen onder de bestuursverantwoordelijkheid van verweerder rusten. Tenslotte betwist verzoekster het standpunt van verweerder dat het functioneren van de DEC niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder gerekend moet worden.
4.1 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.2 Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de DEC-adviezen worden benut bij het doen van (wetenschappelijk) onderzoek en naar hun aard daar betrekking op hebben. De inrichting van dergelijk onderzoek valt niet onder de bevoegdheden van verweerder. Onderzoeksmateriaal van wetenschappelijk onderzoekers valt evenmin tot de bevoegdheden van een college van bestuur te rekenen. Reeds daarom hebben adviezen van de Dierexperimentencommissie geen betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid van het college. De rechter kan verweerder in deze stellingname niet volgen.
4.3 De WOB is ingevolge artikel 1a, eerste lid, onder a, b en c van toepassing op Ministers, bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie en op bestuursorganen die onder verantwoordelijkheid van de hiervoor genoemde bestuursorganen werkzaam zijn. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, onder d, van de WOB is de WOB tevens van toepassing op andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.
4.4 Artikel 1a, tweede lid, van de WOB bepaalt dat in afwijking van het eerste lid, onder d, de WOB slechts van toepassing is op bestuursorganen belast met onderwijs en onderzoek op het beleidsterrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, voor zover deze bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen.
Ingevolge artikel 2 aanhef en onder c van het Besluit bestuursorganen WNo en Wob (11-09-1998, Stb 580 hierna: het Besluit bestuurorganen ) zijn als bestuursorganen in de zin van artikel 1a, tweede lid, van de Wob aangegewezen de bestuursorganen van de openbare universiteiten als bedoeld in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. In deze bijlage is de openbare universiteit van Wageningen genoemd. Verweerder is derhalve ingevolge het Besluit Bestuursorganen aangewezen als bestuursorgaan in de zin van de WOB.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WOB kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de WOB , vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de WOB wordt in deze wet verstaan document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de WOB wordt in deze wet verstaan onder bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
4.6 Verweerder heeft niet betwist dat de DEC-adviezen waarvan openbaarmaking wordt gevraagd feitelijk onder verweerder berusten.
Bij de vraag of verweerder openbaarmaking kon weigeren van de onder hem berustende documenten, wordt overwogen dat het belang van openbaarmaking vooropstaat. Het recht op openbaarmaking van informatie ingevolge de WOB dient immers het belang van een goede en democratische bestuursvoering.
4.7 Namens verweerder is gesteld dat de documenten waarvan openbaarmaking wordt gevraagd geen bestuurlijke aangelegenheden betreffen, nu deze documenten enkel betrekking hebben op wetenschappelijke onderzoek en niet op het uitoefenen van bestuursbevoegdheden van verweerder. De wetenschapsbeoefening valt niet onder de bestuurlijke aangelegenheden van verweerder. De documenten hebben volgens verweerder evenmin betrekking op het gevoerde beleid, de beleidsvoorbereiding of de beleidsuitvoering van verweerder.
4.8 De rechter is van oordeel dat deze stelling geen stand houdt. Voorop staat dat het begrip 'bestuurlijke aangelegenheid' ruim dient te worden uitgelegd. De toepassing van de artikelen 10 en 11 en niet een enge uitleg van artikel 3, eerste lid, vormt de aangewezen weg om de toepassing van de WOB zonodig op maat te snijden. De rechtbank vindt voor deze opvatting steun in de Memorie van Toelichting bij de WOB (TK 1986-1987, 19 859, nr. 3, p. 25), waaruit naar voren komt dat de wetgever met het begrip 'bestuurlijk' het oog heeft gehad op het openbaar bestuur in al zijn facetten.
4.9 De Wet op de dierproeven (Wdp) geeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de bevoegdheid vergunning te verlenen voor het verrichten van dierproeven. Verweerder is vergunninghouder. Ingevolge artikel 10a, eerste lid en onder a, van de Wdp is het verboden een dierproef te verrichten indien ten aanzien van het onderzoekplan niet tevoren een advies is uitgebracht door een op de voet van artikel 18a van de ze wet erkende DEC. De DEC is om die reden ingesteld door verweerder. De documenten waarvan openbaarmaking wordt gevraagd zijn van belang voor het gebruik van de aan verweerder ingevolge de Wdp verleende vergunning. Naar het oordeel van de rechter hebben de onder verweerder berustende DEC-adviezen derhalve betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid want zij betreffen het bestuurlijk handelen van verweerder als vergunninghouder inzake de Wdp en houden in zoverre verband met de taak van verweerder om toezicht te houden op de dierproeven aan Wageningen Universiteit. De omstandigheid dat de betreffende DEC-adviezen een rol spelen bij wetenschappelijk onderzoek, is daarbij niet van belang.
4.10 Ook verweerders argument dat dierproeven zowel binnen private instellingen als binnen universiteiten worden gedaan mist betekenis.
Nu verweerder bij het Besluit bestuursorganen is aangewezen als bestuursorgaan in de zin van de Wob is de WOB onverkort van toepassing op de bestuurlijke aangelegenheden van Wageningen Universiteit. Dat dit bij private instellingen – ook als zij dierproeven onder toezicht van de DEC verrichten - niet het geval is het gevolg van het verschil in toepasselijk wettelijk regime.
4.11 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de gehandhaafde weigering de gevraagde informatie te verstrekken is het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal derhalve in worden vernietigd. Verweerder zal worden gelast opnieuw te beslissen op het bezwaar van verzoekster met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
4.12 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4.13 De rechter ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze worden begroot op een bedrag van
€ 966,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 322,00). Tevens dient verweerder het door verzoekster voor de behandeling van het verzoek en beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 570,00 (2 x € 285,00) te vergoeden.
8.4 Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van verzoekster;
- bepaalt dat Wageningen Universiteit aan verzoekster het griffierecht ad € 570,- (zegge: vijfhonderdzeventig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderd en zes en zestig euro), te betalen door Wageningen Universiteit aan verzoekster;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 20 augustus 2007 door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van B.O. Schaafsma, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak kunnen, voorzover deze betreft het oordeel in de hoofdzaak (reg.nr. AWB 07/2760 WOB), een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na de datum van toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: A