Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Is het verzoek om de ontheffing van de verplichte ziekenfondsverzekering ongedaan te maken terecht afgewezen?

Uitspraak



04/1211 ZFW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 januari 2004, 03/361 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de onderlinge waarborgmaatschappij Zilveren Kruis Ziekenfonds u.a., gevestigd te Rotterdam, (hierna: Zilveren Kruis)

Datum uitspraak: 26 maart 2007

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. van Deuzen, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.

Zilveren Kruis heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2006. Appellante is niet verschenen. Zilveren Kruis heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Ganner, werkzaam bij Zilveren Kruis.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende, tussen partijen niet in geschil zijnde, feiten en omstandigheden.

Appellante was in februari 1997 verplicht verzekerd ingevolge de Ziekenfondswet (hierna: Zfw). Haar verzekeringsplicht berustte op artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Zfw in verbinding met artikel 1, aanhef en onder w, van het Aanwijzingsbesluit verzekerden ziekenfondswet (hierna: Aanwijzingsbesluit). Zij ontving een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%. Daarnaast ontving zij loon uit dienstbetrekking en een invaliditeitspensioen. De werkgever van appellante betaalde een bijdrage in de kosten van de particuliere ziektekostenverzekering van appellante.

Appellante heeft Zilveren Kruis bij brief van 10 februari 1997 om ontheffing van de verplichte ziekenfondsverzekering verzocht.

Zilveren Kruis heeft de gevraagde ontheffing bij besluit van 2 april 1997 met ingang van 1 januari 1997 verleend.

De dienstbetrekking van appellante is per 1 februari 2002 beëindigd. Hetzelfde geldt voor de bijdrage van de werkgever in de kosten van de particuliere ziektekostenverzekering van appellante.

Aan appellante is met ingang van 1 januari 2002 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van

80 tot 100%.

Appellante heeft Zilveren Kruis bij brief van 23 april 2002 verzocht de ontheffing van de verplichte ziekenfondsverzekering ongedaan te maken en haar als verplicht ziekenfondsverzekerde in te schrijven.

Zilveren Kruis heeft appellante bij besluit van 13 mei 2002 bericht dat inschrijving als ziekenfondsverzekerde niet mogelijk is aangezien zij permanent is ontheven van de verplichte ziekenfondsverzekering.

Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 mei 2002 is bij besluit van 23 december 2002 ongegrond verklaard. Overwogen is dat de aanvankelijk verleende tijdelijke ontheffing met ingang van 1 januari 1998 van rechtswege is omgezet in een permanente ontheffing en dat de van toepassing zijnde regelgeving niet voorziet in de mogelijkheid om deze ontheffing ongedaan te maken. Zilveren Kruis heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat deze regelgeving dwingendrechtelijk van aard is en dat de omstandigheden van het geval niet van dien aard zijn, dat op grond van ongeschreven recht moet worden afgeweken van hetgeen dwingendrechtelijk is bepaald.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 23 december 2002 bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Zij heeft aangevoerd dat zij met ingang van

1 januari 2002 volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Dit is een gewijzigde omstandigheid op grond waarvan de ontheffing ongedaan moet worden gemaakt. Aan appellante is niet medegedeeld dat de ontheffing met ingang van

1 januari 1998 permanent zou worden en evenmin dat daarvan niet meer kon worden teruggekomen.

Artikel 3 van de Zfw luidde van 1 januari 1997 tot en met 31 maart 1997 als volgt:

“1. Verzekerd is: (…)

b. degene, die behoort tot de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen groepen van personen (…).”.

Artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit luidde van 1 januari 1997 tot en met 30 juni 1997 als volgt:

“Verzekerd is (…)

w. tot de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt, degene, die zijn woonplaats hier te lande heeft en die een WAO-conforme uitkering ingevolge paragraaf 9 van de Wet privatisering ABP ontvangt, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%.”.

Artikel 2, elfde lid, van het Aanwijzingsbesluit, luidde:

“Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, categorieën van personen, behorende tot de in artikel 1, onder k, r of w bedoelde personen, aanwijzen, die gedurende twaalf jaren, te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op de toegang tot de ziektekostenverzekeringen (WTZ), indien zij de wens daartoe te kennen geven, niet verzekerd worden ingevolge de Ziekenfonds-wet. In hetgeen verder met betrekking tot de vorige volzin regeling behoeft, wordt voorzien door Onze Minister.”.

Op grond van deze laatste bepaling is de Regeling aanwijzing van categorieën van personen tijdelijk uitgezonderd van de verplichte ziekenfondsverzekering (regeling van 27 maart 1986, Stcrt. 1986,61; hierna: Regeling I) vastgesteld. Een op grond van Regeling 1 verleende ontheffing gold voor de duur van drie jaren, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de WTZ, 1 april 1986. Bij het Besluit verlenging tijdelijke uitzonderingssituaties verplichte verzekering Ziekenfondswet (besluit van 20 mei 1989) is de termijn waarvoor de ontheffing gold, verlengd tot 1 april 1992.

Bij het Besluit verlenging tijdelijke uitzonderingssituaties verplichte verzekering Ziekenfondswet 1992 (besluit van

19 december 1991) is de termijn waarvoor de ontheffing gold, verlengd tot 1 april 1995. Bij het Besluit verlenging tijdelijke uitzonderingssituaties verplichte verzekering Ziekenfondswet 1995 (besluit van 16 maart 1995, Stcrt. 1995,151) is de termijn waarvoor de ontheffing gold, verlengd tot 1 april 1998. Personen aan wie een ontheffing was verleend, waren op grond van deze besluiten gedurende een periode van vier maanden in de gelegenheid om van hun keuze voor ontheffing terug te komen.

Bij besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 december 1997 is Regeling I ingetrokken. De Regeling aanwijzing van categorieën van personen die indien zij daartoe de wens te kennen geven niet verzekerd worden ingevolge de Ziekenfondswet (regeling van 29 december 1997, Stcrt. 1997,250; hierna: Regeling II) is daarvoor in de plaats gesteld. Regeling II is op 1 januari 1998 in werking getreden.

Regeling II is per 1 januari 2001 vervangen door de Regeling aanwijzing van categorieën van personen die indien zij daartoe de wens te kennen geven niet verzekerd te willen worden ingevolge de Ziekenfondswet 2000 (regeling van 15 november 2000, Stcrt. 2000,223; hierna: Regeling III).

Artikel 4 van Regeling II luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Een ontheffing van de ziekenfondsverzekering (…) geldt als een ontheffing van de ziekenfondsverzekering ingevolge artikel 1, aanhef en onder r en w, van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Zfw , tenzij betrokkene v óór 1 augustus 1998 aan een ziekenfonds (…) te kennen geeft niet langer gebruik te willen maken van de mogelijkheid om niet verzekerd te zijn ingevolge de Ziekenfondswet. (…)”.

De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante een persoon is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder w, van het Aanwijzingsbesluit.

De Raad stelt verder vast dat uit Regeling I, zoals verlengd bij het besluit van 16 maart 1995, Stcrt. 1995,151, voortvloeit dat de aan appellante bij het besluit van 2 april 1997, met ingang van 1 januari 1997 verleende ontheffing op 1 april 1998 zou zijn geëxpireerd, indien Regeling II niet op 1 januari 1998 in werking zou zijn getreden.

Voorts moet worden vastgesteld dat appellante niet vóór 1 augustus 1998 te kennen heeft gegeven niet langer gebruik te willen maken van de mogelijkheid om niet verzekerd te zijn ingevolge de Zfw.

Onder die omstandigheden brengt artikel 4 van Regeling II mee dat de aan appellante verleende ontheffing met ingang van

1 april 1998 is gaan gelden als een ontheffing van de ziekenfondsverzekering als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder r en w, van het Aanwijzingsbesluit.

Dit betekent echter niet dat Zilveren Kruis niet meer bevoegd zou zijn om deze ontheffing in te trekken. Een bestuursorgaan moet immers in het algemeen bevoegd worden geacht om een verleende ontheffing in te trekken of te beëindigen, indien daarvoor goede gronden bestaan. Dat is slechts anders wanneer regels van geschreven of ongeschreven recht of algemene rechtsbeginselen (waaronder het rechtszekerheidsbeginsel) daaraan in de weg staan.

Daarvan uitgaande is de Raad van oordeel dat noch in de tekst van artikel 4 van Regeling II noch in de toelichting voldoende steun valt te vinden voor het standpunt dat in geval van gewijzigde omstandigheden van een verleende ontheffing na

1 augustus 1998 niet meer zou kunnen worden teruggekomen. Uit de toelichting blijkt veeleer het tegendeel. De regelgever heeft willen voorkomen dat degenen aan wie destijds op aanvraag ontheffing was verleend, opnieuw een ontheffing zouden moeten aanvragen. Om die reden zijn de verleende tijdelijke ontheffingen van rechtswege voor onbepaalde tijd verlengd. Uit de toelichting blijkt echter niet dat de regelgever voor ogen heeft gestaan dat een belanghebbende na 1 augustus 1998 niet meer zou kunnen verzoeken om beëindiging van de ontheffing op grond van gewijzigde omstandigheden.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat Zilveren Kruis zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de aan appellante verleende ontheffing niet meer ingetrokken of beëindigd zou kunnen worden. Dit betekent dat - met vernietiging van de aangevallen uitspraak - het beroep gegrond dient te worden verklaard en dat het besluit van 23 december 2002 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

Nu tussen partijen niet in geschil is dat appellante op 1 januari 2002 aan alle voorwaarden voldeed om verplicht verzekerd te zijn ingevolge de Zfw, zal de Raad - zelf in de zaak voorziend - het primaire besluit van 13 mei 2002 herroepen en de verleende ontheffing met ingang van 1 januari 2002 intrekken.

De Raad zal voorts Zilveren Kruis veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep gegrond;

Vernietigt het besluit van 23 december 2002;

Herroept het besluit van 13 mei 2003 en trekt de verleende ontheffing in met ingang van 1 januari 2002;

Veroordeelt Zilveren Kruis in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 966,--;

Bepaalt dat Zilveren Kruis aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 116,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en R.M. van Male en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2007.

(get.) T.G.M. Simons.

(get.) R.L. Rijnen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature