Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

[...] Wettelijk kader

Met ingang van 1 januari 2004 is de WWB in werking getreden en is de Abw ingetrokken. Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de IWWB , dient met betrekking tot artikel 17 en artikel 18, tweede lid, van de WWB, nu er ten tijde van het bestreden besluit van 17 november 2004 nog geen sprake was van een besluit van verweerder als bedoeld in artikel 2 van de Invoeringsregeling WWB , met toepassing van artikel 14a en artikel 65 van de Abw , alsmede artikel 2 en 3 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten te worden beslist. [...]

Uitspraak



Rechtbank 's-Gravenhage

sector bestuursrecht

tweede afdeling, enkelvoudige kamer

Reg. nr. AWB 04/5469 WWB

UITSPRAAK

als bedoeld in artikel 8:7 7

van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Uitspraak in het geding tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder.

Ontstaan en loop van het geding

Bij besluit van 23 maart 2004 heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand over de periode van 17 oktober 2003 tot en met 31 januari 2004 ingetrokken en de ten onrechte of te veel ontvangen uitkering over deze periode ter grootte van € 897,72 van eiseres teruggevorderd.

Bij afzonderlijk besluit van 13 april 2004 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 99,00.

Tegen deze besluiten gezamenlijk heeft eiseres bij brief van 26 april 2004 een bezwaarschrift ingediend.

Eiseres is niet ter hoorzitting van 25 oktober 2004 verschenen voor het geven van een toelichting op haar bezwaarschrift.

Bij besluit van 17 november 2004 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.

Bij brief van 20 december 2004, voorzien van gronden bij brief van 17 januari 2005, heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit).

Bij brief van 1 december 2005 heeft verweerder het bestreden besluit van 17 november 2004 ingetrokken en ten aanzien van het bezwaar van eiseres een nieuw besluit genomen.

Het beroep is op 9 december 2005 ter zitting behandeld.

Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. C.J.M. van den Brûle, advocaat te Den Haag. Tevens ter zitting aanwezig was de dochter van eiseres, als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Siemerink.

Wettelijk kader

Met ingang van 1 januari 2004 is de WWB in werking getreden en is de Abw ingetrokken. Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de IWWB , dient met betrekking tot artikel 17 en artikel 18, tweede lid, van de WWB, nu er ten tijde van het bestreden besluit van 17 november 2004 nog geen sprake was van een besluit van verweerder als bedoeld in artikel 2 van de Invoeringsregeling WWB , met toepassing van artikel 14a en artikel 65 van de Abw , alsmede artikel 2 en 3 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten te worden beslist.

Ingevolge artikel 14a, eerste lid, van de Abw , leggen burgemeester en wethouders de belanghebbende een boete op van ten hoogste € 2.269,00 indien deze de verplichting bedoeld in artikel 65, eerste lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen door geen, onjuiste of onvolledige mededelingen te doen.

Ingevolge artikel 14a, tweede lid, van de Abw, wordt de hoogte van de boete afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Ingevolge artikel 14a, vierde lid, van de Abw , kunnen burgemeester en wethouders, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten af te zien van het opleggen van een boete.

Ingevolge het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit socialeverzekeringswetten wordt de boete vastgesteld op 10 % van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 45,00 wordt vastgesteld.

Artikel 3, eerste lid, van het hiervoor genoemde Boetebesluit bepaalt dat, indien de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden of de omstandigheden waarin hij verkeert daartoe aanleiding geven, de boete, die is berekend met toepassing van artikel 2, wordt verhoogd of verlaagd. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

In artikel 65, eerste lid, van de Abw , is bepaald dat de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.

Standpunten van partijen

Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - verkort en samengevat weergegeven - op het standpunt gesteld dat eiseres in strijd met de inlichtingenplicht niet heeft doorgegeven dat haar dochter niet langer bij haar inwoonde, waardoor zij in de periode van 17 oktober 2003 tot en met 31 januari 2004 te veel bijstand heeft ontvangen. Ten gevolge hiervan is het recht op bijstand gedurende deze periode herzien en een bedrag van € 879,72 als te veel betaalde bijstand van eiseres teruggevorderd. Daarnaast is aan eiseres, omdat aan haar ten gevolge van de schending van de inlichtingenplicht te veel bijstand is verstrekt, een boete van € 99,00 opgelegd.

Eiseres komt in beroep op tegen de handhaving van de aan haar opgelegde boete van € 99,00. Zij heeft daartoe aangevoerd nooit de bedoeling te hebben gehad verweerder relevante informatie te onthouden. Eiseres is ervan uitgegaan dat verweerder op de hoogte was van de wijziging in haar gezinssituatie. Zij heeft bij de gemeente gemeld dat haar dochter moest worden uitgeschreven en had begrepen dat dat vanzelf aan verweerder zou worden doorgegeven. Eiseres heeft er vervolgens op gewezen dat hoewel haar dochter bij een tante in Marokko verblijft, zij wel voor haar financieel verantwoordelijk is gebleven. Zij draagt daartoe € 150,00 in de maand bij in de kosten.

Oordeel van de rechtbank

Naar ter zitting is komen vast te staan, is de herziening en terugvordering van de bijstand alsmede de hoogte van het terugvorderingsbedrag niet langer in geschil. De bespreking van dit beroep beperkt zich derhalve tot de vraag of verweerder terecht heeft aangenomen dat eiseres de inlichtingenplicht van artikel 65, eerste lid, van de Abw , heeft geschonden en of verweerder op goede gronden aan eiseres een boete heeft opgelegd.

Niet in geding is dat eiseres wist dat zij ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw , uit eigen beweging een verandering in haar gezinssituatie aan verweerder diende te melden. De rechtbank is van oordeel dat eiseres wist of kon weten dat deze wijziging van invloed was op de (hoogte van) haar recht op bijstand. Het is bovendien niet de eerste keer dat zij wordt geconfronteerd met een boete als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht.

Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij eind 2003 door een leerplichtambtenaar van de gemeente Den Haag thuis zou zijn bezocht in verband met het schoolverzuim van haar dochter. Hem heeft ze verteld dat haar dochter op 17 oktober 2003 naar Marokko is vertrokken. Volgens eiseres heeft de leerplichtambtenaar haar meegedeeld dit aan verweerder door te zullen geven. Daarnaast heeft zij haar dochter met ingang van deze datum uit de GBA laten uitschrijven.

De vraag die in dit verband beantwoord dient te worden is of eiseres, zoals zij heeft betoogd, hiermee kon volstaan zonder daarmee in strijd te komen met de inlichtingenplicht van artikel 65 van de Abw .

De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Zoals hiervoor gezegd diende eiseres verweerder uit eigen beweging van de wijzigingen in haar gezinssituatie op de hoogte te stellen. Het gegeven dat eiseres haar dochter heeft uit laten schrijven uit de GBA kan niet als zodanig worden gekwalificeerd. Dit geldt evenzeer ten aanzien van de mededelingen die eiseres zou hebben gedaan aan de leerplichtambtenaar over het vertrek van haar dochter. Hier komt bij dat dit ook niet uit eigen beweging is gebeurd zoals bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Abw . De leerplichtambtenaar heeft eiseres immers opgezocht.

De rechtbank overweegt in dit verband nog het bovendien niet aannemelijk te achten dat eiseres er op heeft vertrouwd dat de leerplichtambtenaar en/of de ambtenaar die haar dochter uit de GBA heeft uitgeschreven verweerder op de hoogte zou stellen van het vertrek per 17 oktober 2003 naar Marokko. Uit na die datum verschafte informatie blijkt daar niet van. Zo heeft eiseres op de zogenoemde "Inwonendenbijlage" van het heronderzoeksformulier van 16 februari 2004 nog verklaard dat haar dochter op dat moment nog steeds bij haar inwoonde. Deze verklaring valt naar het oordeel van de rechtbank niet te rijmen met het bij eiseres opgewekte vertrouwen dat verweerder van haar nieuwe woonsituatie volledig op de hoogte was gesteld. Zou eiseres daar daadwerkelijk op hebben vertrouwd, dan zou zij verweerder geen onjuiste informatie hebben verschaft.

Hier komt nog bij dat eiseres, wat er ook zij van de vermeende uitlatingen van de leerplichtambtenaar dat hij alles zou regelen, er niet voetstoots vanuit is kunnen gaan dat de informatie ook bij verweerder terecht zou komen. Het ligt niet voor de hand dat het schoolverzuim van de dochter en haar verhuizing zonder meer aan verweerder zouden worden doorgegeven. Gesteld noch gebleken is dat de leerplichtambtenaar op de hoogte was van het feit dat eiseres een bijstandsuitkering van verweerder ontving, noch dat hij zich heeft gerealiseerd dat de bewuste informatie voor verweerder van belang was. Hetzelfde gaat op voor de ambtenaar die de dochter van eiseres uit de GBA heeft uitgeschreven. Uit de GBA blijkt niet welke inwoners van Den Haag bijstand ontvangen. Voor hem bestond derhalve evenmin aanleiding verweerder van de uitschrijving op de hoogte te stellen.

Nu vaststaat dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, was verweerder op grond van het bepaalde in artikel 14a, eerste lid, van de Abw , gehouden haar een boete op te leggen. Verweerder heeft de boete bij het besluit van 17 november 2004 in overeenstemming met artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten , vastgesteld op € 99,00.

De rechtbank is gezien het voorgaande niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan, met inachtneming van artikel 14a, tweede lid, van de Abw , en artikel 3, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten , moet worden geoordeeld dat de vastgestelde boete, gezien de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin eiseres verkeert, niet voldoet aan de in deze artikelen bedoelde evenredigheid, dan wel dat van het opleggen van een boete had moeten worden afgezien, omdat elke vorm van verwijtbaarheid zou ontbreken. Evenmin is de rechtbank gebleken van dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 14a, vierde lid, van de Abw .

Vervolgens wordt overwogen dat met de inwerkingtreding op 1 januari 2004 van de WWB de mogelijkheid is vervallen om een boete op te leggen. Wel kan ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB , in een geval als dit de bijstand overeenkomstig de Maatregelenverordening worden verlaagd.

Met ingang van 1 januari 2005 is de Maatregelenverordening van de gemeente Den Haag in werking getreden. Ingevolge vaste jurisprudentie moet de verlaging van bijstand ingevolge deze verordening - net als de boete voordien - worden gezien als een straf in de zin van artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR).

Ingevolge artikel 15, eerste lid, derde volzin, van het IVBPR, dient indien de wet na de oplegging van de boete voorziet in een lagere bestraffing van de gedraging die tot de boete heeft geleid, de overtreder daarvan te profiteren.

Beoordeeld dient derhalve te worden of toepassing van deze verordening in dit geval tot een lichtere straf zou hebben geleid. Met verweerder beantwoordt de rechtbank die vraag bevestigend.

Vastgesteld wordt dat verweerder zich de implicaties van artikel 15 van het IVBPR - als een gevolg van de invoering van de WWB - op het bestreden besluit van 17 november 2004 heeft gerealiseerd. Bij besluit van 1 december 2005 is het besluit van 17 november 2004 ingetrokken en een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen, waarbij het primaire besluit van 23 maart 2004 gedeeltelijk is herzien en aangepast in die zin dat verweerder de aan eiseres opgelegde boete heeft verlaagd van € 99,00 naar een bedrag van € 80,94.

De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 1 december 2005 een besluit inhoudt als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb . Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van die wet moet het beroep van eiseres worden geacht mede te zijn gericht tegen dit nieuwe besluit, nu daarmee niet geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiseres.

Beoordeeld dient te worden of verweerder het bedrag van de boete terecht heeft vastgesteld op een bedrag van € 80,94.

Vastgesteld wordt dat met de schending van de inlichtingenplicht door eiseres een benadelingsbedrag is gemoeid van netto € 897,72. Dit is de hoogte van het terugvorderingsbedrag welke niet langer in geschil is. Gelet hierop heeft verweerder de hoogte van de boete, als een maatregel van de tweede categorie, op goede gronden vastgesteld op 10 % van de voor eiseres geldende bijstandsnorm. Dit komt overeen met het bepaalde in artikel 9, tweede lid, onder a, van de Maatregelenverordening, in samenhang gelezen met artikel 13, eerste lid en onder b, van die verordening.

Uit het voorgaande volgt dat verweerder op goede gronden de hoogte van de boete in het wijzigingsbesluit van 1 december 2005 heeft verlaagd en bepaald op € 80,94.

Het beroep is derhalve ongegrond.

Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Rechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

verklaart het beroep ongegrond.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Aldus gegeven door mr. drs. M.Th. Boerlage in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature