Uitspraak
7 november 2005
Rekestenkamer
Rekestnummer R200500973
GERECHTSHOF 'S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in beroep van:
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DETEC NEDERLAND B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
procureur: mr. J.J.J.M.D. Maas,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
AB SOLUT CHEMIE GMBH,
gevestigd te [vestigingsplaats], Duitsland,
verweerster,
procureur: mr. J.E. Benner.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 augustus 2005, zaaknummer 130722/BP RK 05-1179) waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 9 september 2005, hebben appellanten verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen, kosten rechtens.
2.2. Bij verweerschrift in beroep, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2005, heeft verweerster het hof onder meer verzocht zich onbevoegd te verklaren en appellanten te veroordelen in de kosten.
2.3. De mondelinge behandeling was bepaald op 31 oktober 2005. Bij faxbrief dd. 28 oktober 2005 van de procureur van appellanten en bij faxbrief van dezelfde datum van de advocaat van verweerster is het hof verzocht de zaak buiten aanwezigheid van partijen te behandelen. Aldus is geschied.
Beide partijen hebben in hun fax meegedeeld zich te refereren aan het oordeel van het hof met betrekking tot eventuele doorverwijzing van de zaak naar de rechtbank.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Bij verzoekschrift, ingekomen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch, heeft verweerster op de voet van artikel 38 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van 2 december 2000 (EEX-Verordening) verzocht het tussen partijen vastgestelde Kostenfestsetzungsbeschluss van het Landgericht Münster van 17 januari 2005, Geschäftsnummer 11O208/04, te erkennen en haar verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging daarvan in Nederland met veroordeling van appellanten in de kosten.
4.2. Bij beschikking waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland verleend met veroordeling van appellanten in de kosten, begroot op E. 186,-.
4.3. Appellanten hebben van de beschikking beroep ingesteld bij het hof onder verwijzing naar de exequaturprocedure van de artikelen 985 e.v. Rv. Ingevolge artikel 2 lid 1 van de Uitvoeringswet EG-Executieverordening zijn deze bepalingen evenwel niet van toepassing ten aanzien van het verlof tot tenuitvoerlegging bedoeld in artikel 38 van de Verordening.
4.4. In het verweerschrift heeft verweerster de onbevoegdheid van het hof ingeroepen onder verwijzing naar artikel 43 EEX-Verordening in verbinding met bijlage III bij de Verordening, waaruit volgt dat, bij een toewijzende beslissing op het verlof door de verweerster het rechtsmiddel moet worden ingesteld bij de rechtbank.
4.5. Het hof is van oordeel dat het beroep op de onbevoegdheid gegrond is en dat het hof (absoluut) onbevoegd is kennis te nemen van het ingestelde rechtsmiddel.
4.6. Ingevolge artikel 73 Rv dient de rechter die zich onbevoegd verklaart, terwijl een andere gewone rechter wel bevoegd is, de zaak naar die andere rechter te verwijzen. Deze bepaling stelt het hof voor de vraag of de rechtbank, rechtdoende ingevolge artikel 43 EEX-Verordening in verbinding met Bijlage III, dient te worden aangemerkt als 'een andere gewone rechter'. Twijfel over een positieve beantwoording wordt ingegeven door het oordeel van het Hof van Justitie van 28 maart 2000, NiPR 2000/126, rov. 20, waarin wordt vastgesteld dat de exequaturprocedure (van het Executie-Verdrag, maar voor de Verordening geldt niet anders) een zelfstandige en volledig stelsel vormt dat losstaat van de rechtsordes van de verdragsluitende staten. Het hof is evenwel van oordeel dat dit oordeel niet aan verwijzing in de weg staat daar de exequaturprocedure in Nederland is opgedragen aan de burgerlijke rechter en de bepalingen van het Wetboek van Burgelijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing zijn.
4.7. Het Kostenfestsetzungsbeschluss heeft betrekking op de veroordeling van appellanten om aan verweerster het bedrag van E. 1.009,78 te betalen. Ingevolge artikel 4 lid 1, laatste volzin, van de Uitvoeringswet EG-Verordening is in dat geval artikel 93 Rv niet van toepassing zodat niet kan worden verwezen naar de sector kanton, maar verwijzing naar de sector handelszaken van de rechtbank moet volgen.
4.8. Het hof wijst er nog op dat ingevolge artikel 4 lid 2 van de Uitvoeringswet EG-Verordening het onderhavige rechtsmiddel dient te worden behandeld met toepassing van de regels voor de dagvaardingsprocedure in eerste aanleg. Het is evenwel niet aan het hof, dat immers onbevoegd is van de zaak kennis te nemen, toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 69 Rv (voor de toepasselijkheid van de ze bepaling zie HR 7 mei 2004, NJ 2004 /362).
4.9. Het hof geeft appellanten in overweging zich te beraden omtrent voortzetting van het geding. Hun klacht dat zij door de voorzieningenrechter niet zijn gehoord, zal afstuiten op het feit dat de behandeling door de voorzieningenrechter plaatsvindt buiten oproeping van de wederpartij.
Ingevolge artikel 45 van de EEX-Verordening kan een verklaring van uitvoerbaarheid slechts op één van de in de artikelen 34 en 35 genoemde gronden worden geweigerd of ingetrokken. In het beroepschrift worden zulke gronden niet aangevoerd.
4.10. Appellanten dienen in de kosten van dit bevoegdheidsincident te worden verwezen.
5. De uitspraak
Het hof:
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het ingestelde beroep;
verwijst de zaak naar de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector handelszaken (civiele raadkamer), voor verdere afdoening;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal zenden aan de rechtbank 's-Hertogenbosch;
veroordeelt appellanten in de kosten van dit bevoegdheidsincident tot op heden begroot op E. 632,- voor salaris procureur.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Venhuizen en Van der Velden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 november 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.