Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 17 augustus 2004, kenmerk 03.019, heeft verweerder aan [appellant] vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een matrassenfabriek en stoffeerderij met winkel, gelegen aan [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […]; daarbij is vergunning geweigerd voor het stallen en bewerken van bussen groter dan 14 meter op de oprit van de inrichting. Dit besluit is op 2 september 2004 ter inzage gelegd.

Uitspraak



200408386/1.

Datum uitspraak: 28 september 2005

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van Burgemeester en Wethouders van Smallingerland,

verweerder.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2004, kenmerk 03.019, heeft verweerder aan [appellant] vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een matrassenfabriek en stoffeerderij met winkel, gelegen aan [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […]; daarbij is vergunning geweigerd voor het stallen en bewerken van bussen groter dan 14 meter op de oprit van de inrichting. Dit besluit is op 2 september 2004 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 19 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2005, waar appellant, gemachtigd door mr. D. Boon, advocaat te Zuidhoorn en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.M. Donker-Faro en R. Zondervan zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.

2.2.    Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting op te richten.

   Ingevolge het tweede lid geldt dit verbod niet voor inrichtingen die behoren tot een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, is aangewezen, behoudens in gevallen waarin de bij die algemene maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting. Het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer en het Besluit detailhandel en ambachtbedrijven milieubeheer zijn dergelijke algemene maatregelen van bestuur.

2.3.    De inrichting waar het bestreden besluit betrekking op heeft, betreft een winkel met kantoor, diverse ruimten ten behoeve van de opslag van onder anderen matrassen, polyester, bedbodems en bekledingsstoffen, een werkplaats met diverse machines, een zeecontainer voor de opslag van polyester, lijm, kit en oplosmiddelen, diverse snijtafels en naaimachines, een lijm- en slooptafel met een afzuiginstallatie en een centrale verwarmingsketel. Tevens is de inrichting bestemd voor reparatie- en stoffeerwerkzaamheden aan de bekleding van voertuigen, waaronder bussen, welke op de inrit geparkeerd staan tijdens die werkzaamheden.

2.4.    Appellant voert aan dat zijn inrichting door verweerder ten onrechte als vergunningplichtig is aangemerkt. Appellant betoogt in dit verband dat zijn inrichting valt onder het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer en dus niet vergunningplichtig is.

2.4.1.    Verweerder stelt dat de activiteiten in de inrichting van appellant niet alleen vallen onder de werking van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer, maar tevens onder de werking van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer. Nu een inrichting niet onder de vigeur van twee verschillende algemene maatregelen van bestuur kan vallen, is verweerder van mening dat de inrichting reeds om die reden vergunningplichtig is.

2.4.2.    Op 1 december 1998 is het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer in werking getreden. Het Besluit is een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer .

   Ingevolge artikel 2, eerste lid, van dit Besluit is het van toepassing op een inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor:

a. het verkopen of verhuren aan particulieren van roerende zaken, met uitzondering van binnenlandse en buitenlandse wettige betaalmiddelen;

b. het verrichten van ambachtelijke of dienstverlenende activiteiten voorzover deze, gelet op hun aard, geschieden in rechtstreeks verband met activiteiten als bedoeld onder a, of

c. het uitoefenen van een of meer vormen van een ambachtsbedrijf, als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit.

   Ingevolge het tweede lid van dit artikel is dit besluit eveneens van toepassing op inrichtingen die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd zijn voor een samenstel van activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met c.

   Ter zitting is gebleken dat de bedrijfsvoering van appellant wat de reparatie en het onderhoud van de bekleding van autobussen met een cilinderinhoud van meer dan 50 cc betreft van zodanige omvang is dat aangenomen moet worden dat de inrichting niet als "uitsluitend of in hoofdzaak bestemd voor" als bedoeld in laatstgenoemd artikellid van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer beschrevene valt. Op grond van de aan de vergunning ten grondslag liggende aanvraag moet voorts, anders dan appellant meent, worden vastgesteld dat de inrichting niet onder een andere algemene maatregel van bestuur valt. Hierop gelet is de Afdeling dan ook van oordeel dat de onderhavige inrichting vergunningplichtig is.

2.5.    Voorzover wordt betoogd dat ten onrechte geen vergunning is verleend voor bussen langer dan 14 meter, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat een bus langer dan 14 meter niet binnen de fysieke grenzen van de inrichting past. Het verrichten van werkzaamheden aan en de aanwezigheid van dergelijke bussen veroorzaakt daardoor overlast op de openbare weg. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit zich niet verdraagt met het belang van het milieu. Daarom kon de gevraagde vergunning in zoverre terecht worden geweigerd.

2.6.     Het beroep is ongegrond.

2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

2.8.    3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Rijntjes-Lindhout, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt    w.g. Rijntjes-Lindhout

Voorzitter    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005

194-484.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature