Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 02/04299
Uitspraak
op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 aanvankelijk een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 221.733 (conform de ingediende aangifte) en een tarief van nul percent. Het aanslagbiljet is gedagtekend 30 juni 2000. Op 22 juni 2002 is haar een navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar het hiervoor genoemde en aangegeven belastbare bedrag en het normale vennootschapsbelastingtarief van 35 percent, zodat daaruit een te betalen bedrag aan vennootschapsbelasting voortvloeit van ƒ 77.605 (€ 35.215). Bij beschikking is voorts een bedrag aan heffingsrente vastgesteld van ƒ 7.442 (€ 3.377).
1.2. Deze navorderingsaanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft vervolgens een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek. Op 23 februari 2005 heeft de Inspecteur een nader stuk met bijlagen bij het Hof ingediend. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 11 maart 2005, ingekomen bij het Hof op 14 maart 2005, gereageerd.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 juni 2005 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opmaakt. De inhoud van het proces-verbaal is integraal in deze uitspraak opgenomen.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, is opgericht op 1 april 1981. Tot 29 december 2000 waren de aandelen in belanghebbende in handen van A te Q. Op voornoemde datum heeft hij de aandelen verkocht aan B BV.
2.2. Vanaf de oprichting in 1981 tot en met 1990 werd de belastbare winst van belanghebbende belast tegen het normale vennootschapsbelastingtarief. In de jaren 1991 tot en met 1994 werd belanghebbende op de voet van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 juncto het Besluit beleggingsinstellingen beschouwd als fiscale beleggingsinstelling en is de door haar verschuldigde belasting berekend tegen het nultarief. Vanaf 1995 was belanghebbende weer normaal belastingplichtig. Voor het jaar 1995 is aan belanghebbende een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar het normale tarief. Over het daaropvolgende jaar (1996) is aan belanghebbende een aanslag opgelegd berekend naar het nultarief. Nadat belanghebbende de Inspecteur telefonisch op deze onjuistheid had gewezen, is voor 1996 alsnog een navorderingsaanslag opgelegd. De aanslagen over de jaren 1997 en 1998 zijn naar het normale tarief opgelegd.
2.3. Belanghebbende heeft de aangifte vennootschapsbelasting over het onderhavige jaar (1999) ingediend bij de Belastingdienst te S de destijds competente eenheid voor de aanslagregeling van belanghebbende. In de door belanghebbendes gemachtigde opgestelde aangifte, welke bij de belastingdienst is binnengekomen op 8 mei 2000, is de belastbare winst berekend op ƒ 221.733 en het belastingbedrag op ƒ 77.605. Op de in de Opgaaf bij de Aangifte vennootschapbelasting 1999, punt 1 (algemene gegevens) gestelde vraag ‘Komt u in aanmerking voor de toepassing van het Besluit Beleggingsinstellingen?’ (vraag 1e) is ‘Nee’ geantwoord. Bij vraag 10c van de aangifte is aangegeven dat het gehele belastbare bedrag belast is naar het normale tarief.
2.4. De aangifte vennootschapsbelasting over het onderhavige jaar is op basis van landelijke selectiecriteria ‘uitgeschoten’ voor herbeoordeling c.q. aangeboden aan een heffingsmedewerker voor een nadere globale toetsing. Dit blijkt uit de vermelding van code 88 (‘traditioneel afdoen’) op het jaarscherm van de kantoorautomatisering vennootschapsbelasting (KA Vpb). Niet bekend is welk selectiecriterium tot de uitschieting heeft geleid. Op 29 mei 2000 is de aangifte door een medewerker van het selectiecentrum herbeoordeeld. Op het selectieformulier is “VB” ingevuld, hetgeen staat voor Versneld Belast afdoen. Bij het ‘op lijn zetten’ van de aanslag, dat wil zeggen het door middel van het netwerk verzenden van de aanslagelementen naar de centrale administratie in Apeldoorn van waaruit de aanslag wordt verzonden, heeft een administratief medewerker in plaats van de standaardinstelling N (normaal tarief) de tariefcode B (nultarief) ingetoetst.
2.5. De primitieve aanslag is - met dagtekening 30 juni 2000 - overeenkomstig de ingediende aangifte naar een belastbare winst van ƒ 221.733 vastgesteld, doch in afwijking van de aangifte is die winst ten onrechte belast tegen het nultarief.
2.6. Als gevolg van een overdracht van de aandelen in belanghebbende in december 2000 is de competentie voor de aanslagregeling vennootschapsbelasting overgegaan naar de Belastingdienst te P. Na de overdracht van de gegevens van belanghebbende aan laatstgenoemde eenheid van de belastingdienst is de onder 2.5 bedoelde fout ontdekt. Vervolgens is met dagtekening 22 juni 2002 de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of de bij het vaststellen van de aanslag gemaakte fout voortvloeit uit een onjuist inzicht in de feiten of het recht (standpunt belanghebbende) of dat daarbij een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing is gemaakt (standpunt Inspecteur). Indien vast komt te staan dat in dezen sprake is geweest van een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing, is de kenbaarheid van die fout niet in geschil.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben partijen daaraan het volgende toegevoegd:
Namens belanghebbende:
3.2.1. Belanghebbende is bereid haar grief te laten varen dat de nadere stukken van de Inspecteur als tardief terzijde dienen te worden gesteld. Nu hij ter zitting in de gelegenheid is gesteld om namens belanghebbende op de door de Inspecteur ingezonden stukken te reageren, wordt belanghebbende niet in haar procespositie benadeeld.
3.2.2. De kenbaarheid is in de onderhavige zaak niet van belang. Kenbaarheid speelt alleen een rol bij een schrijf- of tikfout. In de onderhavige situatie is sprake van het bewust intoetsen van een B. Of de oorzaak is gelegen in de naam van belanghebbende of in het verleden waarin belanghebbende in sommige jaren werd aangemerkt als fiscale beleggingsinstelling en in andere jaren als gewone belastingplichtige, zal waarschijnlijk nooit duidelijk worden. Niettemin is geen sprake van een schrijf- of tikfout, maar van een onjuist inzicht in de feiten of het recht.
3.2.3. Het is opmerkelijk dat uitgerekend bij een beleggingsinstelling deze fout wordt gemaakt, terwijl het normaal gesproken altijd goed gaat.
Namens de Inspecteur:
3.2.4. Tijdens de reorganisatie van de Belastingdienst is ook de wijze van archiveren veranderd. De opslag van de dossiers vindt nu plaats in Apeldoorn. Ten tijde van het indienen van het verweerschrift heeft de Inspecteur bij het archief alle op de zaak betrekking hebbende informatie opgevraagd. In reactie op dit verzoek werd aangegeven dat de informatie zoek was. In februari 2005 werd het dossier alsnog gevonden. De Inspecteur heeft de stukken op dat moment doorgestuurd naar het Hof.
3.2.5. Na het indienen van een aangifte door een belastingplichtige, wordt de aangifte door een administratief medewerker ingetoetst. Op grond van landelijke selectiecriteria wordt vervolgens een aantal aangiften uitgeschoten. Ook de onderhavige aangifte is uitgeschoten. Normaal gesproken is er een schermafdruk waaruit blijkt welk selectiecriterium tot uitschieting heeft geleid. In de onderhavige zaak ontbreekt in het dossier een dergelijke afdruk.
3.2.6. De code 051 betekent administratief afhandelen. De code 088 betekent traditioneel afdoen. Een aangifte waaraan de code 088 is toegekend, wordt door een selectiecentrum herbeoordeeld. Met behulp van fingerspitzengefühl wordt bekeken of de desbetreffende aangifte toch administratief kan worden afgedaan. Tevens wordt nagegaan of er met betrekking tot die aangifte een behandelvoornemen bestaat. Vervolgens wordt de aangifte hetzij administratief afgedaan hetzij traditioneel. Indien sprake is van administratief afhandelen, volgt er geen beoordeling door een heffingsambtenaar. De aangifte wordt dan door een administratief medewerker op lijn gezet. Op lijn zetten is het toesturen per computer van de aanslagelementen aan de centrale computer in Apeldoorn.
3.2.7. Bij belanghebbende verliep het traject als volgt:
- Op 8 mei 2000 is de aangifte door de Belastingdienst ontvangen.
- Op 15 mei 2000 is deze aangifte door een administratief ambtenaar ingetoetst en vervolgens op grond van de landelijke selectiecriteria uitgeschoten.
- Op 29 mei 2000 is de aangifte bij het selectiecentrum door een heffingsmedewerker herbeoordeeld. Op het selectieformulier is VB ingevuld, hetgeen staat voor Versneld Belast afdoen. Op dezelfde dag is de aangifte door een administratief medewerker op lijn gezet.
3.2.8. Bij het op lijn zetten is door de administratief medewerker een fout gemaakt. Standaard wordt in het desbetreffende computerscherm de N (normaal tarief) weergegeven. Voor het intoetsen van de B moet de medewerker een bewuste handeling verrichten. Waarom de desbetreffende medewerker dat heeft gedaan is onduidelijk. Zoals blijkt uit de hiervoor geschetste procedure, had de medewerker geen enkele reden om van de aangifte af te wijken.
3.2.9. Op de vraag van het Hof of de administratief medewerker zich wellicht heeft laten leiden door de naam van belanghebbende, welke begint met de aanduiding beleggingsinstelling, antwoordt de Inspecteur dat de naam wellicht de aanleiding voor de gemaakte fout is geweest. Hij kan dat in ieder geval niet uitsluiten.
3.2.10. Op de vraag van het Hof of de administratief medewerker moet worden beschouwd als het verlengstuk van de Inspecteur, antwoordt de Inspecteur bevestigend. De Hoge Raad heeft op 25 februari 2005, BNB 2005/173 een arrest gewezen waaruit dat blijkt. In die zaak ging het om de toepassing van een onduidelijke instructie. In de onderhavige situatie ligt het naar de mening van de Inspecteur echter genuanceerder. Er is een fout gemaakt bij het intoetsen. Bovendien was de fout voor belanghebbende kenbaar. In zijn arrest van 8 augustus 2003, BNB 2003/345 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een aanslag kan worden gecorrigeerd indien de aanslag afwijkt van hetgeen de Inspecteur heeft gewild en dit voor belanghebbende kenbaar is.
3.2.11. Het verleden kan bij de administratief medewerker geen rol hebben gespeeld. Hij heeft niet de beschikking over de dossiers en kan ook in de computersystemen de aanslagen/aangiften van voorgaande jaren niet oproepen. Hij beschikt alleen over de aangifte van het desbetreffende jaar.
3.2.12. Belanghebbendes stelling dat het normaliter altijd goed gaat en dat daaruit blijkt dat sprake moet zijn van een bewuste handeling kan ook worden omgedraaid. Als het altijd goed gaat, moet nu wel sprake zijn van een vergissing. Dan speelt ook de kenbaarheid een rol.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Inspecteur heeft aangevoerd dat de fout bij het vaststellen van de primitieve aanslag is ontstaan bij het ‘op lijn zetten’ van belanghebbendes aangifte door een administratief medewerker. Het Hof acht dit aannemelijk. Niet in geschil is dat deze handeling deel uitmaakt van het proces dat tot vaststelling van de aanslag leidt. Ook een bij deze handeling gemaakte fout is van belang voor de beoordeling of de aanslag onjuist is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de Inspecteur in de feiten of in het recht (vgl. Hoge Raad 25 februari 2005, nr. 40.456, BNB 2005/173).
4.2. Vaststaat dat de administratief medewerker bij het ‘op lijn zetten’ de standaardinstelling N (voor normaal tarief) heeft veranderd in B (voor nultarief) en daarvoor een bewuste handeling moest verrichten. Op de vraag waarom de desbetreffende medewerker die bewuste handeling heeft verricht, heeft de Inspecteur verklaard het antwoord schuldig te moeten blijven. Hij heeft in verband daarmee gesteld dat, gelet op de geschetste procedure met betrekking tot de afhandeling van de aangifte, de medewerker geen enkele reden had om van de aangifte af te wijken. Voorts heeft hij gesteld dat de administratief medewerker geen opdracht heeft gekregen van de ingediende aangifte af te wijken en dat hij dit op eigen initiatief ook niet zal doen. Hij concludeert dat de uiteindelijk opgelegde aanslag in afwijking van de bedoeling van de Inspecteur is vastgesteld tegen het nultarief. Belanghebbende heeft deze stellingen gemotiveerd bestreden.
4.3. Belanghebbende heeft op haar beurt gesteld dat de administratief medewerker zich bij het aanmerken van belanghebbende als fiscale beleggingsinstelling waarschijnlijk heeft gebaseerd op aanslagen uit voorgaande jaren dan wel op de naam van belanghebbende. De Inspecteur heeft bestreden dat het verleden een rol heeft gespeeld (vgl. 3.2.11 hiervóór). De Inspecteur heeft echter erkend dat niet valt uit te sluiten dat de administratief medewerker zich bij het intoetsen van de B heeft laten leiden door de naam van belanghebbende, beginnend met de aanduiding ‘beleggingsinstelling’ en dat deze - al dan niet met voldoende kennis toegeruste - medewerker gemeend kan hebben dat belanghebbende een beleggingsinstelling was als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting waarvoor op grond van artikel 9 van het Besluit beleggingsinstellingen geldt dat de belasting nul percent bedraagt van het belastbare bedrag.
4.4. Niet is gesteld of gebleken dat bij het intoetsen van de B, en dus het wijzigen van een zo belangrijke standaardinstelling (van normaal tarief naar nultarief), het computersysteem van de belastingdienst een foutmelding heeft gegeven dan wel dat daardoor een controle- of fiatteringmechanisme in werking is getreden. Het door de Inspecteur geschetste systeem van ‘op lijn zetten’ stond de administratieve medewerker dus kennelijk toe naar eigen inzicht het tarief aan te passen c.q. de onderhavige fout te maken. Ervan uitgaande dat het intoetsen van de B wel zou hebben geleid tot een foutmelding respectievelijk een controle/fiattering door een derde, kon een dergelijke foutmelding kennelijk door de administratief medewerker worden genegeerd respectievelijk is de aangebrachte wijziging kennelijk door een derde goedgekeurd. Door een dergelijke wijze van afdoening van de aangifte, heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof welbewust het risico aanvaard dat een onjuiste aanslag zou kunnen worden vastgesteld en kan niet worden gesproken van een - met een schrijf- of tikfout op één lijn te stellen - vergissing. Van een discrepantie tussen wat de Inspecteur wilde en wat in de aanslag is vastgelegd, is geen sprake (vgl. Hoge Raad 8 augustus 2003, nr. 37.570, BNB 2003/345 en Hoge Raad 9 juli 2004, nr. 38.980, BNB 2004/351). Of de onjuistheid van de aanslag voor belanghebbende kenbaar was, is daarbij niet van belang.
4.5. Gelet op het voorgaande is het gelijk aan belanghebbende en dienen de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag te worden vernietigd.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2,5 punt voor proceshandelingen maal € 322 maal wegingsfactor 1,5 ofwel € 1.207,50.
6. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vernietigt de vastgestelde navorderingsaanslag
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 218, en
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.207,50, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 24 augustus 2005 door de derde meervoudige belastingkamer in de samenstelling mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. M.C.M. de Kroon en prof. mr. dr. J.A. Monsma, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier. De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen
(S. Darwinkel) (M.C.M. de Kroon)
Afschriften van de beslissing zijn aangetekend per post verzonden op 29 augustus 2005
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij: de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.