Uitspraak
200308305/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 02/946 WOB van de rechtbank Alkmaar van 24 november 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (thans: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2002 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Staatssecretaris) aan appellant medegedeeld dat zijn verzoek om openbaarmaking van de ten behoeve van het deelrapport "Het derde klaphek voorbij?" door prof. dr. A.B. Ringeling en zijn medewerkers (hierna: de onderzoekers) opgestelde gespreksverslagen (hierna: de gespreksverslagen) naar de Erasmus Universiteit te Rotterdam is doorgezonden aangezien alle op het deelrapport betrekking hebbende stukken daar berusten.
Bij besluit van 16 december 2002 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 januari 2004 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door [secretaris van de Stichting Volendams Behoud] en de Minister, vertegenwoordigd door mr. J.P. Heinrich, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge artikel 1a, tweede lid, van de Wob is die wet slechts van toepassing op bestuursorganen belast met onderwijs en onderzoek op het beleidsterrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, voorzover deze bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit bestuursorganen WNo en Wob (Stb. 1998, nr. 580) zijn als bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a, tweede lid, van de Wob aangewezen de bestuursorganen van Openbare universiteiten als bedoeld in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Op de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is onder a onder meer vermeld de openbare universiteit te Rotterdam.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 4 van de Wob wordt de verzoeker, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
Ingevolge artikel 6 van het Besluit instelling commissie onderzoek caf ébrand nieuwjaarsnacht 2001 (Stcrt. 2001, nr. 11; hierna: het Besluit) worden de archiefbescheiden van de Commissie onderzoek cafébrand nieuwjaarsnacht 2001 (hierna: de Commissie) na haar opheffing, of, zo de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder, overgebracht naar het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2.2. Appellant komt op tegen de overweging van de rechtbank dat de gespreksverslagen niet bij de Minister berusten en bij hem ook niet behoorden te berusten. In dit verband betoogt appellant dat met de Wob is beoogd om het belang van openbaarheid van documenten te laten prevaleren boven de feitelijke verblijfplaats van die documenten en dat appellant de Minister vanuit zijn verantwoordelijkheid als enig opdrachtgevend bestuursorgaan moet kunnen aanspreken op openbaarmaking van de gespreksverslagen, ongeacht de feitelijke verblijfplaats daarvan. Voorts betoogt appellant dat de Minister al het redelijkerwijs mogelijke had moeten doen om de gespreksverslagen te achterhalen. Ten slotte voert appellant aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel, in welk verband hij gewezen heeft op de openbaarmaking van gespreksverslagen inzake het rapport "Omtrent Srebrenica" van dr. J.A. van Kemenade (hierna: Van Kemenade).
2.3. De Afdeling stelt vast dat dit geschil uitsluitend voormelde gespreksverslagen betreft.
2.4. De Commissie, die aan de Erasmus Universiteit opdracht heeft gegeven om een deelonderzoek te verrichten, is ingesteld door de Staatssecretaris. Hieruit volgt evenwel niet dat de Minister, die thans voor onderhavige zaak verantwoordelijk is, is gehouden om de gespreksverslagen openbaar te maken, ongeacht de wijze waarop en de context waarin die verslagen zijn opgesteld en - daarmee verband houdend - de feitelijke verblijfplaats daarvan. Niet in geschil is dat de gespreksverslagen, die geen deel uitmaken van het deelrapport, niet feitelijk bij de Minister of de - inmiddels opgeheven - Commissie berusten. Die verslagen behoorden ook niet bij de Minister te berusten. Buiten de gevallen waarin de stukken waarvan openbaarmaking is gevraagd bij het aangezochte orgaan behoren te berusten, bevat de Wob, anders dan appellant meent, geen verplichting voor dat orgaan, in dit geval de Minister, om die documenten van elders te vergaren.
De Commissie heeft bepaalde in het kader van haar onderzoek gerezen vragen inzake de bestuurscultuur binnen de gemeente Edam-Volendam ter beantwoording voorgelegd aan de onderzoekers, verbonden aan de Erasmus Universiteit. Deze vragen zijn beantwoord in het aan de Commissie ter beschikking gestelde rapport "Het derde klaphek voorbij?". Dat rapport bevat een verantwoording van de wijze waarop het aan die beantwoording ten grondslag liggende onderzoek is verricht. De Commissie, die het om haar moverende reden kennelijk niet op haar weg gelegen achtte zelf het wetenschappelijk onderzoek te verrichten, heeft niet bedongen dat zij de beschikking zou krijgen over het door de onderzoekers gebruikte werkmateriaal, zoals de gespreksverslagen.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het onder die omstandigheden en gelet op de eigen verantwoordelijkheid en expertise van de onderzoekers ter zake van het door hen verrichte onderzoek en de wijze waarop zij daarvan aan de Commissie verslag hebben gedaan, in de rede lag dat de gespreksverslagen zijn blijven berusten in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob bij de Erasmus Universiteit, zijnde een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a, tweede lid, van de Wob . Derhalve is er geen grond voor het oordeel dat de gespreksverslagen bij de Commissie, en daarmee, op grond van artikel 6 van het Besluit, bij de Minister, behoorden te berusten. Verzoeken om openbaarmaking kunnen derhalve worden gericht tot deze openbare universiteit.
De rechtbank is dan ook terecht tot de slotsom gekomen dat de Minister zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat de gespreksverslagen niet bij hem berusten of behoorden te berusten.
2.5. De rechtbank is ten onrechte niet ingegaan op het betoog van appellant dat het besluit op bezwaar wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel niet in stand kan blijven. Mede gelet op het verzoek van appellant daartoe, zal de Afdeling de zaak niet terugwijzen naar de rechtbank, maar deze zelf afdoen.
2.5.1. De vergelijking tussen onderhavige gespreksverslagen en de verslagen van gesprekken die Van Kemenade in het kader van het rapport "Omtrent Srebrenica" heeft gevoerd, gaat niet op, aangezien Van Kemenade zelf alle informatie heeft verzameld en de verslagen van die gesprekken in zijn rapport heeft opgenomen, terwijl onderhavige gespreksverslagen niet in het deelrapport zijn opgenomen en die verslagen door de gekozen onderzoeksopzet, waarbij de Erasmus Universiteit opdracht is gegeven een deelonderzoek uit te voeren, niet bij de Commissie, maar bij de Erasmus Universiteit berusten. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel treft derhalve geen doel.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter is verhinderd w.g. De Leeuw-van Zanten
de uitspraak te ondertekenen. ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005
97-450.