Uitspraak
Nr. 40.848
11 augustus 2006
EC
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 april 2004, nr. 01/90098 DK, betreffende na te melden beschikking inzake accijns.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Door belanghebbende ingediende verzoeken om afschrijving of teruggaaf van wijnaccijns zijn door de Inspecteur bij beschikking van 31 juli 1997 ingewilligd tot een bedrag van ƒ 42.573.639,20, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 24 december 2004 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. In de jaren 1987 tot en met 1991 heeft belanghebbende wijnen afkomstig uit andere lidstaten van de Europese Gemeenschap betrokken. Zij heeft steeds aan een douane-expediteur opdracht gegeven deze wijnen in Nederland aan te geven ten invoer tot inslag onder krediet voor accijns in de zin van artikel 6, lid 1, letter a, 3°, van de Algemene wet inzake de douane en accijnzen (tekst tot 1 januari 1992; hierna: de AWDA). Vervolgens heeft zij deze wijnen met toepassing van artikel 65 van het Besluit accijns van alcoholhoudende stoffen (hierna: het Besluit) ingeslagen in de bergplaats voor opslag van wijn onder krediet voor accijns (hierna: de kredietbergplaats), waarvoor haar vergunning was verleend op de voet van artikel 59 van het Besluit.
3.1.2. Belanghebbende heeft, verwijzende naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 11 augustus 1995, F.G. Roders B.V. e.a., C-367/93 tot en met C-377/93, Jurispr. 1995, blz. I-2229, en de uitspraken van de Tariefcommissie van 23 september 1996, nrs. 12805, UTC 1996/45, en 12807, UTC 1996/46, op de voet van artikel 159 AWDA juncto artikel 2 van de (met ingang van 1 juni 1996 vervallen) Beschikking teruggaaf heffingen bij invoer 1980 (hierna: de BTHI) aanspraak gemaakt op afschrijving of teruggaaf van ter zake van de in de hiervóór in 3.1.1 vermelde periode wegens invoer vanuit andere lidstaten van de Europese Gemeenschappen verschuldigd geworden bedragen aan accijns die betrekking hadden op in haar kredietbergplaats ingeslagen hoeveelheden wijn.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur deze verzoeken om afschrijving of teruggaaf terecht heeft afgewezen. Hiertegen richten zich de middelen.
3.3.1. Ingevolge artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 1430/79 inzake kwijtschelding en terugbetaling van rechten bij invoer (hierna: de Verordening), dat met betrekking tot de wegens invoer verschuldigde accijns van overeenkomstige toepassing is (artikel 2, lid 2, van de BTHI ), wordt kwijtschelding van rechten toegestaan aan de persoon die gehouden is deze rechten te voldoen en terugbetaling aan degene die de rechten heeft voldaan. Niet voor redelijke twijfel vatbaar is dat ook ingeval van betaling heeft te gelden dat alleen degene die op grond van de communautaire bepalingen de rechten verschuldigd is geworden, aanspraak kan maken op terugbetaling. Dat een andere persoon dan de schuldenaar de betaling voor de schuldenaar heeft gedaan, brengt niet mee dat deze persoon tegenover de douane een aanspraak op terugbetaling in de zin van voormelde bepaling heeft gekregen.
3.3.2. Artikel 111 van de AWDA bepaalt dat, indien douanegoederen worden aangegeven ten invoer tot inslag onder krediet voor accijns, de aangever de accijns is verschuldigd, zij het dat de verplichting tot voldoening van deze accijns dan, gelet op artikel 129, lid 2, van de AWDA juncto artikel 71 van het Besluit, tot een later tijdstip wordt uitgesteld. Dit brengt mee dat degene die de accijnsgoederen ten invoer tot inslag onder krediet voor accijns aangeeft, de persoon is die in een voorkomend geval aanspraak kan maken op terugbetaling of kwijtschelding in de zin van de Verordening. Dit is niet anders in gevallen waarin een ander dan de aangever de door de aangever verschuldigd geworden accijns op de voet van artikel 71 van het Besluit juncto artikel 146 van de AWDA voldoet. Het gaat hier immers om niet meer dan de betaling van de door de aangever verschuldigd geworden accijns.
3.3.3. Dit betekent dat belanghebbende, die de hiervóór bedoelde partijen wijn onder krediet van accijns van de aangever heeft overgenomen, geen recht heeft gekregen op afschrijving of teruggaaf in de zin van artikel 2 van de BTHI. Op grond hiervan is de beslissing van het Hof derhalve juist, wat er zij van de gronden, en falen de middelen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, de vice-president D.G. van Vliet, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2006.