Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Meervoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 03/959
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
Advocatenkantoor A B.V., gevestigd te B, eiseres,
gemachtigde: mr. J.P. van Dijk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen (UWV), gevestigd te Amsterdam (kantoor: UWV/Gak, Amsterdam), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 21 juli 2003, met als kenmerk BBK/Klu 025-130.777.73-01-01 P. 006.294.55.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 25 november 2002 heeft verweerder voor eiseres de gedifferentieerde premie op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het jaar 2003 vastgesteld op 2,38%.
Tegen dit besluit is op 5 januari 2003 via de fax een bezwaarschrift gedateerd 6 januari 2003 ingediend.
Bij het bestreden besluit is dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Op 25 juli 2003 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 1 augustus 2003 een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 9 december 2003 ter zitting behandeld.
Partijen zijn niet ter zitting verschenen.
3. Motivering
3.1 Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder bij het bestreden besluit de gedifferentieerde premie voor de WAO voor eiseres terecht - zonder korting - heeft gehandhaafd op 2,38%.
3.2 Bij de beantwoording van deze vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Eiseres is aan te merken als een kleine werkgever. De gedifferentieerde premie WAO bedroeg voor eiseres over 2002 na korting 0,45%, doch ingevolge het wettelijk minimum werd over dat jaar een premie van 1,24% opgelegd. Ten gevolge van een wijziging van de regelgeving is de korting per 2003 op nihil gesteld en wordt aan eiseres evenals aan alle andere kleine werkgevers voor 2003 een WAO-premie opgelegd van 2,38%.
3.3 Wettelijk kader
In artikel 78, tweede lid, van de WAO is bepaald dat verweerder onder goedkeuring van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid:
a. voor de berekening van de gedifferentieerde premie een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage vaststelt, alsmede de periode waarover dit percentage zal gelden.
b. voor de berekening van het rekenpercentage, bedoeld in onderdeel a, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk gemiddeld percentage vaststelt, alsmede de periode waarover dit percentage zal gelden.
In artikel 78, derde lid, van de WAO is bepaald dat verweerder elk jaar met ingang van 1 januari voor elke werkgever een opslag of korting vaststelt waarmee voor die werkgever het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde percentage wordt verhoogd respectievelijk verlaagd.
Ingevolge artikel 78, zesde lid, aanhef en onder b van de WAO worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels gesteld omtrent de wijze waarop de in het derde lid bedoelde opslag of korting door verweerder op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt berekend.
Bij besluit van 19 juli 1997, Stb. 1997, 338 is een AMvB vastgesteld als bedoeld in artikel 78, zesde lid, WAO (het Besluit premiedifferentiatie WAO). Dit Besluit premiedifferentiatie WAO is bij AMvB van 19 november 2002 (Stb. 2002, 585) met ingang van 1 januari 2003 ingrijpend gewijzigd:
Artikel 4 ziet thans uitsluitend op de grote werkgevers. Artikel 4a luidt thans:
“De in artikel 78, derde lid, van de Wet, bedoelde opslag of korting voor een kleine werkgever wordt bepaald op nihil.” De artikelen 4b en 4c zijn vervallen. Dientengevolge is met ingang van 1 januari 2003 een gelijk premiepercentage voor alle kleine werkgevers vastgesteld. Ingevolge het bepaalde in artikel 1 van het Besluit gedifferentieerde premie WAO 2003 bedraagt het rekenpercentage voor 2003, 2,38%.
3.4 Standpunt eiseres
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de wetgever met artikel 78 van de WAO heeft voorzien in een gedifferentieerde WAO-premie teneinde werkgevers een financiële prikkel te geven om te voorkomen dat werknemers in de WAO geraken. In artikel 78, zesde lid en onder b van de WAO wordt in dit verband aan de Minister de opdracht gegeven om bij AMvB nadere regels te stellen omtrent de wijze waarop de opslag of korting op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico door verweerder wordt berekend. Eiseres meent dat daarom in ieder geval sprake dient te zijn van een opslag of een korting, en wel op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico. Het gewijzigde Besluit premiedifferentiatie WAO geeft echter aan dat ten aanzien van kleine werkgevers bij vaststelling van het percentage van de gedifferentieerde WAO-premie niet langer rekening wordt gehouden met een opslag of korting op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico van de individuele werkgever. Eiseres meent dat deze uitwerking niet voldoet aan de in artikel 78, zesde lid, aanhef en onder b van de WAO geformuleerde opdracht en niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. Eiseres is derhalve van mening dat de Minister zijn bevoegdheid heeft overschreden en dat het Besluit premiedifferentiatie WAO zoals gewijzigd op 19 november 2002, onverbindend is.
3.5 Standpunt verweerder
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in artikel 78, zesde lid, aanhef en onder b van de WAO geformuleerde opdracht ruimte biedt om bij of krachtens AMvB te bepalen dat in enig jaar bij de vaststelling van de individuele gedifferentieerde premie in het geheel geen rekening wordt gehouden met het arbeidsongeschiktheidsrisico van de werkgever. Als aan de lagere regelgever de vrijheid wordt gelaten op welke wijze op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico de opslag of korting wordt berekend, kan die lagere regelgever tevens vaststellen dat in enig jaar de invloed van het arbeidsongeschiktheidsrisico bij de berekening van de opslag of korting nihil is.
3.6 Beoordeling
De rechtbank is gelet op de duidelijke tekst van artikel 78, derde lid, van de WAO van oordeel, dat verweerder elk jaar voor elke - dus ook de kleine - werkgever een opslag of korting dient vast te stellen. Op nihil bepalen van de opslag of korting en daarmee feitelijk dit artikellid buiten werking stellen verdraagt zich niet met de letter en de geest van artikel 78, derde lid, van de WAO .
Voorts is de rechtbank van oordeel, dat artikel 78, zesde lid, aanhef en onder b van de WAO geen wettelijke basis biedt voor de nihilbepaling van artikel 4a van het Besluit premiedifferentiatie WAO . In artikel 78, zesde lid, aanhef en onder b van de WAO wordt de vaststellingsplicht van de opslag of korting immers niet aangetast, doch wordt slechts over de berekening ervan bepaald, dat deze dient te geschieden door verweerder op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico, hetgeen bij of krachtens AMvB dient te worden geregeld. In de berekening van verweerder volgens artikel 4a van het Besluit premiedifferentiatie WAO blijft het arbeidsongeschiktheidsrisico van de individuele werkgever echter geheel buiten beeld, hetgeen niet in overeenstemming is met artikel 78, zesde lid, aanhef en onder b van de WAO .
De rechtbank deelt dan ook het standpunt van eiseres, dat met artikel 4a van het Besluit premiedifferentiatie WAO is getreden buiten de grenzen die de wetgever in artikel 78, zesde lid, aanhef en onder b van de WAO heeft getrokken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel, dat artikel 4a van het Besluit premiedifferentiatie WAO strijdig is met artikel 78 van de WAO en daardoor onverbindend is te achten. Verweerders berekening van het aan eiseres op te leggen premiepercentage over 2003 ontbeert daarmee een deugdelijke wettelijke grondslag.
Het bestreden besluit, waarin het WAO-premiepercentage is gehandhaafd op 2,38%, is in strijd met artikel 78 van de WAO genomen en komt mitsdien voor vernietiging in aanmerking. Het beroep dient gegrond te worden verklaard.
Nu niet door een derde proceshandelingen zijn verricht, ziet de rechtbank geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Wel dient het griffierecht te worden vergoed.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verstaat dat het UWV het griffierecht ad € 232,- aan eiseres vergoedt.
Gewezen door mw. mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, voorzitter, mw. mr. M.H.P. Beukelman en mr. W.J.B. Cornelissen, rechters en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2003in tegenwoordigheid van mw. mr. M. Keukenmeester als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op