Uitspraak
Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: WOB 02/946
Inzake: [eiser] wonende te [woonplaats] eiser,
tegen: de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van de Secretaris-Generaal van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 juni 2002 en het besluit van verweerder van 16 december 2002.
2. Zitting
Datum: 12 november 2003.
Eiser is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door J.J. Veerman, secretaris van Stichting Volendams Behoud te Volendam.
Verweerder is, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde mr. J.C.G. van Dam, ambtenaar ten departemente, bijgestaan door mr. J.P. Heinrich advocaat te Den Haag.
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 25 november 2001 heeft eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) aan verweerder verzocht om toezending van de interviews gehouden door prof. dr. A.B. Ringeling en zijn secondanten ten behoeve van het deelrapport "Het derde klaphek voorbij". Dit deelrapport is toegevoegd aan het rapport "Cafébrand nieuwjaarsnacht" van de Commissie onderzoek cafébrand nieuwjaarsnacht 2001 (hierna: Commissie Alders).
Bij brief van 10 januari 2002, verzonden op 14 januari 2002, heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat alle op het deelrapport "Het derde klaphek voorbij" betrekking hebbende stukken bij de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: Erasmus Universiteit) berusten, zodat het verzoek ingevolge artikel 4 van de Wob is doorgezonden aan de Erasmus Universiteit.
Hiertegen heeft eiser bij brief van 20 februari 2002 bezwaar gemaakt. Bij brief van 20 april 2002 zijn namens eiser de gronden van het bezwaar ingediend.
Bij brief van 26 april 2002 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een hoorzitting. Bij brief van 4 mei 2002 is namens eiser aan verweerder medegedeeld dat er geen behoefte bestaat aan een hoorzitting.
Bij besluit van 18 juni 2002 heeft de Secretaris-Generaal van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Secretaris-Generaal) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is namens eiser bij brief van 29 juli 2002, door de rechtbank te Haarlem ontvangen op 26 juli 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 augustus 2002 heeft de rechtbank te Haarlem het beroepschrift van eiser aan deze rechtbank toegezonden.
Bij brief van 23 september 2002 zijn namens verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden.
Bij brief van 2 oktober 2002 is namens verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 november 2002 heeft de rechtbank bij verweerder nadere informatie opgevraagd. Bij brief van 11 november 2002 is namens verweerder gereageerd op dit verzoek.
Bij brief van 16 december 2002 heeft de Secretaris-Generaal het besluit van 18 juni 2002 ingetrokken, omdat hij niet bevoegd was dat besluit te nemen.
Bij besluit van 16 december 2002 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij brief van 20 december 2002 heeft eiser aan de rechtbank een beroepschrift gericht tegen het besluit van verweerder van 16 december 2002 toegezonden.
Bij brief van 6 januari 2003 heeft de rechtbank aan eiser medegedeeld dat met inachtneming van het gestelde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 16 december 2002.
Bij brief van 11 augustus 2003 heeft de rechtbank bij verweerder nadere informatie opgevraagd. Bij brief van 26 augustus 2003 is namens verweerder gereageerd op dit verzoek.
Bij brief van 31 oktober 2003 is namens verweerder een nader stuk aan de rechtbank toegezonden.
Vervolgens is het geding op 12 november 2003 ter zitting behandeld.
4. Motivering
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de bestreden besluiten, waarbij het bezwaar van eiser tegen de doorzending van zijn verzoek aan de Erasmus Universiteit ongegrond is verklaard, in rechte stand kunnen houden. Hiertoe is het volgende van belang.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld: de schriftelijke weigering een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 1, onder a, van de Wob wordt onder een document verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wob is deze wet van toepassing op de volgende bestuursorganen:
a. Onze Ministers;
b. de bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties;
c. bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de onder a en b genoemde organen werkzaam zijn;
d. andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.
Ingevolge artikel 1a, tweede lid, van de Wob is deze wet, in afwijking van het eerste lid, onder d, slechts van toepassing op bestuursorganen belast met onderwijs en onderzoek op het beleidsterrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, voor zover deze bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen.
Ingevolge artikel 4 van de Wob wordt de verzoeker, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
Ingevolge artikel 2, aanhef, onder c, van het Besluit bestuursorganen Wno en Wob - voor zover van belang - zijn als bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a, tweede lid, van de Wob aangewezen de bestuursorganen van Openbare universiteiten als bedoeld in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHOWO).
In sub a van de Bijlage behorende bij de WHOWO - voor zover van belang - is de openbare universiteit te Rotterdam (Erasmus Universiteit) opgenomen.
Standpunten van partijen.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het verzoek van eiser terecht met toepassing van artikel 4 van de Wob aan de Erasmus Universiteit is doorgezonden. Verweerder heeft hiertoe aangevoerd dat de door eiser opgevraagde gespreksverslagen geen documenten zijn die deel uitmaken van het deelrapport "Het derde klaphek voorbij". Volgens verweerder betreffen de gespreksverslagen werkmateriaal, bovendien van wetenschappelijke aard, dat door de onderzoekers van de Erasmus Universiteit is gebruikt voor het opstellen van het deelrapport. De gevraagde documenten berusten daarom bij de Erasmus Universiteit, aldus verweerder. Volgens verweerder zijn de gespreksverslagen nooit aan de Commissie Alders overhandigd en hebben deze ook nooit bij de Commissie Alders berust. Volgens verweerder was daar ook geen reden voor, nu slechts de inhoud van het gepubliceerde rapport relevant was voor de oordeelsvorming van de Commissie Alders. Nu de bedoelde stukken nimmer bestemd en bedoeld zijn geweest voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (hierna: het ministerie), bestaat er voor verweerder ook geen verplichting ervoor te zorgen dat het ministerie er de feitelijke beschikking over krijgt, aldus verweerder.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder het verzoek ten onrechte heeft doorgezonden aan de Erasmus Universiteit. Volgens eiser behelzen de gevraagde stukken documenten in de zin van de Wob en berusten deze stukken bij verweerder. Eiser heeft er in dit verband op gewezen dat de Commissie Alders het rapport "Het derde klaphek voorbij" heeft geïntegreerd in haar rapport over de cafébrand. Eiser heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat de Commissie Alders voor het deelrapport de volle verantwoordelijkheid draagt. Volgens eiser is de feitelijke verblijfplaats van de stukken niet relevant. Voorts heeft eiser er op gewezen dat ook archieven en bescheiden zijn opgevraagd waarvan de onderzoekers van de Erasmus Universiteit bij het concipiëren van hun rapport gebruik hebben gemaakt. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte niet op dit verzoek beslist.
Beoordeling van het geschil
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb het beroep van eiser geacht wordt mede gericht te zijn tegen verweerders besluit van 16 december 2002. Gelet hierop kan eiser niet geacht worden nog concreet belang te hebben bij beoordeling
van het inmiddels ingetrokken besluit van de Secretaris-Generaal van 18 juni 2002. Daarom zal het beroep van eiser, voor zover tegen dit besluit gericht, wegens het vervallen van belang niet-ontvankelijk worden verklaard.
Eiser heeft verweerder verzocht om openbaarmaking van de gespreksverslagen die ten grondslag liggen aan het rapport "Het derde klaphek voorbij". Dit rapport is opgesteld door wetenschappelijke onderzoekers van het Centre for Local Democracy van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit, onder leiding van prof. dr. A.B. Ringeling, en maakt deel uit van het eindrapport van de Commissie Alders. Het rapport behelst een analyse van de bestuurscultuur in Volendam en is geschreven in opdracht van de Commissie Alders van 24 april 2001, zulks op basis van de offerte van de Erasmus Universiteit van 4 april 2001.
Bij brief van 10 januari 2002 heeft verweerder het verzoek van eiser doorgezonden aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit omdat alle op het deelrapport "Het derde klaphek voorbij" betrekking hebbende stukken daar zouden berusten. Met deze brief heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat hij niet zal beslissen op diens verzoek. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een schriftelijke weigering een besluit te nemen. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb wordt een dergelijke weigering gelijkgesteld met een besluit, zodat verweerder het bezwaar van eiser terecht ontvankelijk heeft verklaard.
Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat niet gebleken is dat de gespreksverslagen bij verweerder berusten. De rechtbank is van oordeel dat de gespreksverslagen ook niet bij verweerder hadden dienen te berusten, zodat op verweerder niet de verplichting rust ervoor te zorgen dat hij feitelijk de beschikking krijgt over de gespreksverslagen. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat niet gebleken is dat de gespreksverslagen aan de Commissie Alders zijn overhandigd en bij de Commissie Alders hebben berust. Verweerder heeft op dit punt aangevoerd dat de gespreksverslagen geen deel uitmaken van het deelrapport. Volgens verweerder was slechts de inhoud van het deelrapport relevant voor de oordeelsvorming van de Commissie Alders.
Voorts kan niet gezegd worden dat de gespreksverslagen bij de Commissie Alders hadden dienen te berusten. In de offerte van de Erasmus Universiteit van 4 april 2001 en de opdracht van de Commissie Alders van 24 april 2001 zijn daarvoor geen aanwijzingen te vinden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gespreksverslagen geen archiefbescheiden van de Commissie Alders vormen die ingevolge artikel 6 van het Besluit instelling commissie onderzoek caf ébrand nieuwjaarsnacht 2001, na de opheffing van de Commissie Alders, naar het archief van het ministerie hadden moeten worden overgebracht.
Verweerder heeft het verzoek van eiser doorgezonden aan de Erasmus Universiteit. Gelet op de inhoud van de brief van 31 januari 2002 van dr. A. Cachet, projectleider en werkzaam bij de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit, stelt de rechtbank vast dat de gespreksverslagen bij de Erasmus Universiteit berusten. De rechtbank stelt verder vast dat de bestuursorganen van de Erasmus Universiteit ingevolge het bepaalde in artikel 2, aanhef, onder c, van het Besluit bestuursorganen WNo en Wob juncto sub a van de bijlage van de WHOWO zijn aangewezen als bestuursorgaan in de zin van artikel 1a, tweede lid, van de Wob . Gelet hierop concludeert de rechtbank dat verweerder het Wob- verzoek van eiser terecht heeft doorgezonden aan de Erasmus Universiteit.
Eiser heeft er nog op gewezen dat hij in de bezwaarfase tevens heeft verzocht om openbaarmaking van de archieven en bescheiden waarvan de onderzoekers van de Erasmus Universiteit bij het concipiëren van hun rapport gebruik hebben gemaakt. Volgens eiser had verweerder in het kader van de heroverweging op dit aanvullende verzoek moeten beslissen.
De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. De heroverweging dient weliswaar te geschieden met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die zijn op het tijdstip van de heroverweging, doch dit is anders voor zover het betreft wijzigingen in essentiële elementen van de onderliggende aanvraag. Door het meewegen van zulke wijzigingen zou het bestuursorgaan de grondslag van de aanvraag die in geschil is verlaten (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 1998, JB 1998/55 en de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 oktober 1998, JB 1998/249). Het voorgaande laat echter onverlet dat verweerder nog wel een besluit op dit verzoek van eiser dient te nemen.
Het beroep is ongegrond.
De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Beslist is als volgt.
5. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van de Secretaris-Generaal van 18 juni 2002 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van verweerder van 16 december 2002 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.M. van Weely, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S.T. Visser, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op:
door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van mr. L. Boonstra als griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.