Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 10 januari 2001 heeft verweerster een verzoek van appellante om de uitkeringskosten, die voortvloeien uit de beëindiging van een tijdelijk dienstverband van een personeelslid, voor haar rekening te nemen, afgewezen.

Uitspraak



200205773/1.

Datum uitspraak: 19 november 2003

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting “Stichting Onderwijsadviescentrum Regio Zwolle”, thans: de stichting “Stichting IJsselgroep”, gevestigd te Zwolle,

appellante,

en

de stichting “Stichting Participatiefonds voor het onderwijs”,

verweerster.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2001 heeft verweerster een verzoek van appellante om de uitkeringskosten, die voortvloeien uit de beëindiging van een tijdelijk dienstverband van een personeelslid, voor haar rekening te nemen, afgewezen.

Bij besluit van 20 september 2002 heeft verweerster het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2002, beroep ingesteld.

Bij brief van 7 januari 2003 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [naam] directeur van het onderwijsbureau DCO Zwolle, [naam] bestuurslid van appellante, en verweerster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], medewerkers van verweerster, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1.1. Ingevolge artikel B5, tweede lid, onder b, van de Wet van 15 mei 1997 tot wijziging van onder meer de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs inzake schoolbegeleiding (regeling schoolbegeleiding), Stb. 252, dient een schoolbegeleidingsdienst aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: de minister) op diens verzoek de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden te voldoen, voorzover het betreft uitkeringen die zijn ontstaan na 31 december 1997, indien de rechtspersoon, bedoeld in de artikelen 114b van de Wet op het basisonderwijs (hierna: de WBO) en 110b van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: de ISOVSO), op een daartoe strekkend verzoek van het bestuur van de schoolbegeleidingsdienst, voorafgaand aan het ontslag niet heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.

2.1.2. Ingevolge artikel 114b, eerste lid, van de WBO , thans: artikel 184, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), onderscheidenlijk artikel 110b, eerste lid, van de ISOVSO , thans: artikel 170, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: de WEC), - voorzover thans van belang - is het bestuur aangesloten bij een door de minister aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of suppleties inzake arbeidsongeschiktheid ten behoeve van gewezen personeel.

Ingevolge artikel 114b, vierde lid, van de WBO (artikel 184, vierde lid, van de WPO) onderscheidenlijk artikel 110b, vierde lid, van de ISOVSO (artikel 170, vierde lid, van de WEC) - voorzover thans van belang - stelt de rechtspersoon regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek van het bestuur.

2.1.3. De in de artikelen 114b van de WBO (184 van de WPO) en 110b van de ISOVSO (170 van de WEC) bedoelde rechtspersoon is de Stichting Participatiefonds voor het onderwijs, verweerster. Zij heeft voor het schooljaar 2000-2001 opgesteld het “Reglement Participatiefonds voor de schoolbegeleidingsdiensten voor het schooljaar 2000-2001” (hierna: het reglement), dat in werking is getreden op 1 februari 2000 en betrekking heeft op ontslagen die zijn of worden geëffectueerd per of na 1 augustus 2000.

Ingevolge artikel 1, onder 20, van het reglement - voorzover thans van belang - wordt onder ontslag verstaan: be ëindiging van een dienstverband voor onbepaalde tijd. Het eindigen of beëindiging van een dienstverband voor bepaalde tijd wordt met ontslag gelijkgesteld.

Ingevolge artikel 8.1 van het reglement - voorzover thans van belang - kan opheffing van de betrekking omdat het anders onmogelijk wordt om de verlangde taken uit te voeren een grond zijn voor toewijzing van een vergoedingsverzoek. Kwalitatieve fricties doen zich voor indien de onmogelijkheid is onderbouwd en het natuurlijk verloop en andere ontslagen geen oplossing bieden.

Ingevolge artikel 8.2.2, onder c en d, van het reglement dient het bevoegd gezag ter beoordeling van een ontslag als gevolg van het beëindigen van een project met documenten onderbouwd inzicht te geven in de onderwijskundige redenen die ten grondslag liggen aan het ontslag en bescheiden waarmee aangetoond wordt dat er via verschuivingen binnen het personeelsbestand geen mogelijkheden zijn om het ontslag van betrokkene te voorkomen.

Ingevolge artikel 8.3 van het reglement - voorzover thans van belang - zet het bevoegd gezag de formatieruimte die ontstaat door natuurlijk verloop of andere ontslagen op basis van artikel I-P85 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel in om gedwongen ontslagen te voorkomen. Om deze reden wordt de omvang van het natuurlijk verloop en de andere ontslagen in een periode van zes maanden voorafgaand aan en per de datum van het gemelde ontslag bij de toetsing betrokken.

Ingevolge artikel 8.4 van het reglement - voorzover thans van belang - verstrekt het bevoegd gezag bij de melding van ontslagen wegens kwalitatieve fricties:

a. de bescheiden bedoeld in artikel 8.2. 2;

b. een gespecificeerde opgave van de omvang in geld van het natuurlijk verloop en de andere ontslagen in de periode van zes maanden voorafgaand aan de ontslagdatum en per de ontslagdatum.

2.2. Na, zoals tussen partijen niet in geschil is, een onjuist geadresseerd rappel om aanvullende gegevens en een evenzeer onjuist geadresseerd primair besluit - strekkende tot afwijzing van het, door appellante op grond van artikel 8 van het reglement gemelde, verzoek om de uitkeringskosten die voortvloeien uit de beëindiging per 1 oktober 2000 van een tijdelijk dienstverband van een personeelslid, voor haar rekening te nemen - heeft verweerster appellante in bezwaar alsnog in de gelegenheid gesteld haar verzoek te onderbouwen. De aanvullingen die appellante vervolgens heeft ingezonden, hebben verweerster er niettemin niet toe gebracht om het verzoek bij de beslissing op bezwaar in te willigen, omdat het verzoek daarvoor naar haar mening onvoldoende was onderbouwd.

2.2.1. Gebleken is evenwel dat appellante, naar aanleiding van de door verweerster geboden gelegenheid, door middel van een staat van baten en lasten over het jaar 2000 en een overzicht van vacatures en benoemingen in de periode juli 2000 tot en met februari 2001 inzicht heeft verschaft in haar formatie en in het natuurlijk verloop en ontslagen in de aan de orde zijnde periode. Voorts heeft appellante gemotiveerd uiteengezet dat het desbetreffende personeelslid louter in het kader van een project tijdelijk voor appellantes schoolbegeleidingsdienst werkzaam is geweest, dat de functie en opleiding van dat personeelslid, anders dan bij het overige personeel van appellante, bij wijze van uitzondering in het geheel geen onderwijskundige achtergrond hadden en dat het personeelslid om die reden ook niet elders binnen de schoolbegeleidingsdienst kon worden geplaatst.

Gezien deze aanvullende informatie en gelet op de gebruikelijke werkzaamheden die de schoolbegeleidingsdienst naar zijn aard verricht, kan niet worden geoordeeld dat appellante niet aan de, in eerste instantie op haar rustende, adstructieplicht heeft voldaan en heeft verweerster zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat aan de beëindiging van het dienstverband onderwijskundige redenen ten grondslag liggen, dat geen mogelijkheden bestonden om door verschuivingen binnen het personeelsbestand het niet-verlengen van het dienstverband van het personeelslid te voorkomen en dat ontstane formatieruimte daarvoor niet kon worden ingezet.

2.2.2. Als de achtergrond en omstandigheden van de beëindiging aan verweerster, ondanks de door appellante gegeven informatie, nog steeds niet duidelijk waren, dan had op de weg van verweerster gelegen om naar specifieke nadere informatie te vragen. Door dit niet te doen en in plaats daarvan te concluderen dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd, heeft verweerster het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.

2.2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

2.3. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de stichting “Stichting Participatiefonds voor het onderwijs” van 20 september 2002, BZWPF1024/462;

III. gelast dat de stichting “Stichting Participatiefonds voor het onderwijs” aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. J.G. Treffers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Meer w.g. Schuurman

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003

282.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature