Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Reg. nr.: SBR 02/1140
UITSPRAAK van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
e i s e r,
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amersfoort,
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 april 2002 waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 5 december 2001 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd het door eiser gesloten huwelijk in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) op te nemen.
Het geding is behandeld ter zitting van de rechtbank van 27 maart 2003.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.J.W. Melchers, advocaat te Utrecht.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. T.P. Grünbauer en B. van der Post, werkzaam bij de gemeente Amersfoort.
2. OVERWEGINGEN
Feiten
Eiser heeft verweerder in juni 2001 verzocht zijn in Afghanistan gesloten huwelijk in de GBA op te nemen en heeft daartoe een vertaling van het Tolk- en vertaalcentrum Nederland van een huwelijksboekje overgelegd. Uit dit document blijkt dat eiser op 7 november 2000 in Afghanistan is gehuwd.
Verweerder heeft het huwelijksboekje voor onderzoek toegezonden aan het bureau documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Zwolle (IND). In de verklaring van onderzoek van 24 september 2001 van de IND is aangegeven dat na onderzoek het volgende is gebleken.
1. In de huwelijksakte is geen documentnummer aangebracht;
2. De detaillering van het staatswapen, dat op de kaft is aangebracht is slecht gedetailleerd;
3. Op diverse plaatsen in de huwelijksakte zijn sporen van montage zichtbaar;
4. Volgens opgave in de huwelijksakte is het huwelijk geregistreerd op 8 november 2000. Op dat moment echter voerde de staat Afghanistan al geruime tijd een ander staatswapen dan op de kaft van de huwelijkakte afgebeeld.
Op basis van het vorenstaande heeft de IND geconcludeerd dat de huwelijksakte waarschijnlijk niet echt is.
Bij besluit van brief van 5 december 2001 heeft verweerder geweigerd het huwelijk in de GBA in te schrijven omdat er gerede twijfel bestaat aan de echtheid van het door eiser overgelegde huwelijksboekje.
Eiser heeft bij verweerder bezwaar tegen dit besluit aangetekend. Nadat eiser zijn bezwaar op de hoorzitting van 13 maart 2002 nader heeft toegelicht, heeft verweerder het huwelijksboekje, in overleg met eiser, nogmaals aan de IND toegezonden ten einde nadere duidelijkheid te verkrijgen over het onderzoeksresultaat van 24 september 2001. Bij brief van 26 maart 2002 heeft de IND zijn onderzoeksverklaring van 24 september 2001 nader gemotiveerd.
Bij besluit op bezwaar van 22 april 2002 heeft verweerder vervolgens, onder aanvulling van gronden, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft op 3 juni 2002 beroep tegen dit besluit ingesteld.
Standpunten partijen
Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat de conclusie 'waarschijnlijk niet echt' van de IND niet afdoende wordt gedragen door de bevindingen. Die conclusies laten ruimte voor twijfel die in het voordeel van eiser dient uit te vallen. Eiser is voorts van mening dat de juiste wijze van toetsing is voorgeschreven in artikel 5, vierde lid van de Wet conflictenrecht huwelijk (Wch) en artikel 9, eerste lid van het Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken (het Verdrag). Daarnaast stelt eiser dat legalisatie van uit Afghanistan afkomstige stukken niet mogelijk is.
Ter zitting heeft eiser, ter onderbouwing van zijn standpunt, nog een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2001, nr. 00.0738 H, gepubliceerd in JV 2001,191 overgelegd en de rechtbank verzocht om aanhouding ten einde het huwelijksboekje te laten verifiëren door de Afghaanse Ambassade in Duitsland.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het tweede lid, aanhef en onder c van artikel 36 van de Wet GBA volgt dat gegevens over de burgerlijke staat slechts kunnen worden ontleend aan een door de bevoegde instantie opgemaakte akte. Ingevolge de circulaire 'Legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen' (circulaire van de Staatssecretaris van Justitie van 12 januari 2000, in werking getreden op 1 februari 2000, hierna: de Circulaire) dient een buitenlands stuk betreffende de staat van personen te worden gelegaliseerd. Niet is gebleken dat het door eiser overgelegd huwelijksboekje is gelegaliseerd, waarmee dit document niet onder het toepassingsbereik van artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c van de Wet GBA valt.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, aanhef en onder d van de Wet GBA kunnen voorts gegevens worden ontleend uit een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld. Aan een dergelijk geschrift worden geen gegevens ontleend indien aannemelijk is dat zij onjuist zijn hetgeen, gezien het door de IND uitgevoerde onderzoek, het geval is. Verweerder heeft voorts aangegeven dat feitelijk noch de Wch, noch de Wet GBA van belang zijn omdat toepassing van die wetten de aanwezigheid van een (geldig) stuk veronderstelt.
Toepasselijk recht
Ingevolge artikel 36, tweede lid van de Wet GBA worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan,
ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke
daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge het derde lid van artikel 37 van de Wet GBA worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d en e geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de algemene en fundamentele functie van de gegevens opgenomen in de GBA met zich brengt dat die gegevens aan hoge eisen van betrouwbaarheid en duidelijkheid dienen te voldoen. De mate van zekerheid omtrent de juistheid van die gegevens is afhankelijk van de wijze van verkrijging en vaststelling daarvan en wordt in hoge mate bepaald door de regeling omtrent de bronnen waaraan gegevens ontleend mogen worden en de procedures voor opneming van de gegevens uit die bronnen in de GBA.
Bezien in het licht van die betrouwbaarheid kunnen de gegevens van een in de GBA ingeschreven persoon slechts onder omstandigheden - na overtuigend bewijs - worden gewijzigd en dan nog uitsluitend indien daartoe een door de wet aangewezen geschikt document wordt overgelegd.
Daartoe heeft de wetgever in artikel 36 van de Wet GBA bepaald dat verweerder gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, slechts kan ontlenen aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e van dat artikellid. Het betreft derhalve een gesloten systeem van brondocumenten waarbij uit een 'lager' document gegevens mogen worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen beter document kan worden overgelegd.
Dit exclusieve stelsel van bronnen brengt met zich dat indien aan geen van de in de wet genoemde bronnen het gegeven kan worden ontleend, het desbetreffende gegeven niet in de GBA wordt opgenomen dan wel wordt gewijzigd.
Ingevolge de Circulaire geldt als hoofdregel dat de herkomst van een buitenlands stuk betreffende de staat van een persoon dient te worden gecontroleerd door middel van legalisatie. Aan het legalisatievereiste behoeft niet te worden voldaan als het gaat om stukken die onder een verdrag vallen dat voorziet in vrijstelling of afschaffing van legalisatie en die afkomstig zijn uit een land dat partij is bij het desbetreffende verdrag.
Afghanistan is niet aangesloten bij enig legalisatieverdrag en het overgelegde huwelijksboekje is, daargelaten of dit mogelijk is, niet gelegaliseerd.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat (een vertaling van) een aangeboden geschrift slechts de kracht van een brondocument verkrijgt als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, indien dat geschrift is gelegaliseerd als bedoeld in de Circulaire. Het door eiser overgelegde huwelijksboekje kan, nu het niet is gelegaliseerd, niet als zodanig worden aangemerkt.
Verweerder heeft vervolgens het door eiser overgelegde huwelijksboekje ter onderzoek toegezonden aan de IND ten einde vast te stellen of het huwelijksboekje wel kan worden aangemerkt als een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder d van de Wet GBA .
In aanmerking genomen dat de IND gemotiveerd heeft aangegeven dat het huwelijksboekje waarschijnlijk niet echt is, is de rechtbank van oordeel dat het huwelijksboekje evenmin als een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder d van de Wet GBA kan worden aangemerkt, waardoor verweerder terecht heeft geweigerd het huwelijk in de GBA in te schrijven.
Het standpunt dat eiser - onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam - heeft ingenomen inhoudende dat in het onderhavige geval dient te worden getoetst aan artikel 9, eerste lid van het Verdrag en het op dit Verdrag gebaseerde artikel 5, vierde lid van de Wch , kan de rechtbank niet volgen. Daargelaten dat, gelet op de bevindingen van de IND, niet overtuigend is komen vast te staan dat het huwelijk waarvan eiser erkenning vraagt rechtsgeldig is voltrokken zoals vereist in artikel 9 van het Verdrag, is in artikel 8 van het Verdrag bepaald dat - onder meer - artikel 9 van het Verdrag niet van toepassing is op huwelijken bij volmacht. Nu het in dit geval handelt om een bij volmacht gesloten huwelijk zoals eiser nadrukkelijk heeft gesteld, mist het Verdrag (en als gevolg daarvan de genoemde uitspraak) toepassing.
Ter zitting heeft eiser de rechtbank om aanhouding verzocht ten einde het huwelijksboekje door de Afghaanse ambassade in Duitsland op echtheid te laten controleren.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding tot aanhouding. Gezien de conclusie van de IND en de eis dat de juistheid van een verzoek om wijziging van gegevens van de burgerlijke staat in het GBA overtuigend moet worden aangetoond, is er enerzijds geen ruimte om twijfel in het voordeel van eiser te laten uitvallen en anderzijds brengt het voornoemde exclusieve stelsel van bronnen met zich dat aan een (eventueel voor eiser gunstiger) bericht van de Afghaanse ambassade geen gegevens kunnen worden ontleend omdat een dergelijk bericht niet als een brondocument in de zin van artikel 36 van de Wet GBA kan worden aangemerkt. Voorts zou het bepaalde in het derde lid van artikel 37 van de Wet GBA het ontlenen van gegevens aan een dergelijk bericht, gezien de conclusie van de IND, in de weg staan.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
De rechtbank ziet geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en beslist als volgt.
3. BESLISSING
De arrondissementsrechtbank te Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2003.
de griffier: het lid van de
enkelvoudige kamer:
de behandelend griffier is buiten mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
staat de uitspraak mede te
ondertekenen
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.