Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Van een berechting bij verstek in een feitelijke instantie van een jeugdige verdachte kan derhalve pas sprake zijn als het onderzoek ten minste eenmaal is uitgesteld teneinde diens verschijning ter terechtzitting mogelijk te maken. Het betreft hier een vormvoorschrift van zodanig wezenlijke aard dat in geval van schending van dat voorschrift die schending niet in hoger beroep kan worden hersteld.

Uitspraak



rolnummer 2200043202

parketnummer 0906811600

datum uitspraak 23 april 2002

tegenspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

meervoudige kamer voor strafzaken

ARREST

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de arrondissementsrechtbank

te 's-Gravenhage van 24 september 2001 in de strafzaak tegen:

[naam verdachte],

geboren te [plaats] op [datum].

1. Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 9 april 2002.

2. Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie is gevoegd in dit arrest.

3. Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twee (2) weken met aftrek van voorarrest, te vervangen door een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) weken met aftrek van voorarrest.

Namens de verdachte en de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

4. Beoordeling van het vonnis in eerste aanleg

In eerste aanleg is de verdachte gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de kinderrechter van 24 september 2001. De verdachte is toen niet verschenen, waarna de kinderrechter tegen hem verstek heeft verleend en de zaak heeft afgedaan.

Artikel 495a van het Wetboek van Strafvordering houdt het volgende in:

1. De verdachte is verplicht in persoon te verschijnen. Bij de dagvaarding wordt hem kennis gegeven dat, indien hij niet aan deze verplichting voldoet, het gerecht zijn medebrenging kan gelasten.

2. Indien de van misdrijf verdachte in gebreke blijft op de terechtzitting te verschijnen, stelt het gerecht (...) het onderzoek tot een bepaalde dag uit en beveelt het tevens de medebrenging van de verdachte. Het gerecht kan echter indien van de verdachte geen woon- of verblijfplaats bekend is of op grond van bijzondere omstandigheden het geven van een bevel tot medebrenging achterwege laten.

3. Tegen de verdachte die in gebreke blijft op de terechtzitting te verschijnen, wordt tenzij het gerecht de medebrenging tegen een nader tijdstip gelast,verstek verleend. Het onderzoek wordt daarna voortgezet.

Bij nota van wijziging van het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de herziening van het strafrecht voor jeugdigen is de verschijningsplicht alsnog "op pedagogische gronden" ingevoerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 327, nr. 7, blz. 11).

De bij genoemd wetsvoorstel behorende memorie van antwoord houdt onder meer in (Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 327, nr.6, blz. 26): "Verder vroegen deze leden naar de afschaffing van de persoonlijke verschijningsplicht. De op dit onderdeel ontvangen commentaren en nadere overweging hebben mij doen besluiten een dergelijke plicht alsnog op te nemen.

Het lijkt mij voor de jeugdige van pedagogisch belang persoonlijk te worden geconfronteerd met de overheid indien strafbaar gedrag daartoe aanleiding geeft."

Blijkens deze memorie van antwoord (blz. 6) gaat het wetsvoorstel "ervan uit dat het om pedagogische redenen wenselijk is de eigen verantwoordelijkheid en de eigen rechten op strafvorderlijk gebied duidelijker tot uitdrukking te brengen". "Daarbij hoort - zo stelde de toenmalige Staatssecretaris van Justitie Kosto - dat hij de situatie waarin hij door strafbaar gedrag is geraakt, aan verschillende beoordelaars kan voorleggen en zelf processueel actief kan zijn. De aanvaarding van een sanctie zal groter zijn en daarmee het pedagogisch effect, naarmate de jeugdige het gevoel heeft zelf meer betrokken te zijn geweest bij de rechtstoepassing." De Staatssecretaris wees in dit verband op artikel 12 van het Verdrag inzake de rechten van het kind , dat ertoe verplicht dat ons land "shall assure to the child who is capable of forming his or her own views the right to express those views freely in all matters."

De verschijningsplicht is derhalve blijkens de wetsgeschiedenis een wezenlijk element van het jeugdstrafproces in elke aanleg.

De situaties waarin langs jurisprudentiële weg toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (zie o.m. HR 10 oktober 2000, NJ 2000, 694) betreffen de gevallen a) dat zich een zodanig gebrek heeft voorgedaan in de samenstelling van het gerecht dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige rechterlijke instantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, alsmede b) dat een van de overige personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting, zoals de raadsman, aldaar niet is verschenen, terwijl deze niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was. Deze uitbreiding houdt verband met het in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering besloten liggende beginsel dat een verdachte in aan hoger beroep onderworpen zaken aanspraak heeft op berechting in twee feitelijke instanties (zie HR 27 mei 1997, NJ 1997, 566).

Het hof gaat ervan uit dat de Hoge Raad bij de aanduiding van deze gevallen vooral het oog heeft gehad op het commune strafprocesrecht en niet zo zeer op een bijzonder strafprocesrecht als het jeugdstrafprocesrecht.

In het jeugdstrafprocesrecht kan de verschijningsplicht - de plicht voor de jeugdige om op pedagogische gronden te worden geconfronteerd met de rechterlijke instantie die zijn strafzaak behandelt - naar 's hofs oordeel op één lijn worden gesteld met bovengenoemde gevallen waarin toepassing dient te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Uitgangspunt van de wettelijke regeling van het jeugdstrafproces is immers dat de berechting door elke feitelijke instantie in aanwezigheid van de jeugdige verdachte plaatsvindt. Van een berechting bij verstek in een feitelijke instantie van een jeugdige verdachte kan derhalve pas sprake zijn als het onderzoek ten minste eenmaal is uitgesteld teneinde diens verschijning ter terechtzitting mogelijk te maken. Het betreft hier een vormvoorschrift van zodanig wezenlijke aard dat in geval van schending van dat voorschrift die schending niet in hoger beroep kan worden hersteld.

Het bovenstaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven en de zaak moet worden verwezen naar de kinderrechter ten einde op de uitgebrachte inleidende dagvaarding opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De advocaat-generaal heeft in gelijke zin geconcludeerd.

Het hof wijst er voorts nog op dat vervanging van de straf van jeugddetentie door een gevangenisstraf - gezien het feit dat artikel 77k van het Wetboek van Strafrecht spreekt over "veroordeelde" - pas kan plaatsvinden nadat de opgelegde straf van jeugddetentie onherroepelijk is geworden. De procedure als bedoeld in genoemd artikel 77k betreft "een soort exequatur-procedure waarbij de zaak zelf niet aan een nieuw onderzoek wordt onderworpen" (memorie van toelichting behorende bij bovengenoemd wetsvoorstel, Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 327, nr. 3, blz. 34).

Aan een jeugdige verdachte die inmiddels de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt kan door de kinderrechter uitsluitend een gevangenisstraf worden opgelegd op de voet van het bepaalde in artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht en de in dat wetsartikel genoemde voorwaarde (n). Het enkele feit dat de verdachte inmiddels de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt is, anders dan in geval van toepassing van artikel 77k van het Wetboek van Strafrecht, voor oplegging van een gevangenisstraf niet toereikend.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verwijst de zaak naar de kinderrechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage ter fine als voormeld.

Dit arrest is gewezen door

mrs. Von Brucken Fock, Aler en Verduyn,

in bijzijn van de griffier mr. Koppelaars.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van

het hof van 23 april 2002.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature