Uitspraak
202307865/1/V1.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling] en [referent],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 november 2023 in zaak nr. NL23.225 in het geding tussen:
de vreemdeling en referent
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 juli 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling en referent ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en referent, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 22 februari 2024 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 29 april 2021 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 5 en 5.1 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2. Het hoger beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Het besluit van 22 februari 2024
3. De minister heeft in het besluit van 22 februari 2024 het bezwaar van de vreemdeling en referent opnieuw ongegrond verklaard. De Afdeling stelt vast dat de minister met dit besluit niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van de vreemdeling en referent tegen het besluit van 24 juli 2023. Gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, moet het beroep van de vreemdeling en referent daarom worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 22 februari 2024. De vreemdeling en referent hebben, hoewel de Afdeling hen daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, geen beroepsgronden naar voren gebracht. Het van rechtswege ontstane beroep van de vreemdeling en referent tegen het besluit van 22 februari 2024 is ongegrond.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 22 februari 2024, V-[…], ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Ristra-Peeters
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwemstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
91-1046