Uitspraak
202103728/1/A3.
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de erven van [appellant], wonend te [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 april 2021 in zaak nr. 19/5525 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2018 heeft het college een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 19 februari 2019 heeft het college dat besluit aangevuld en meer informatie openbaar gemaakt.
Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 oktober 2019 gedeeltelijk vernietigd en het college opgedragen in zoverre een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Na het instellen van hoger beroep is hij overleden. De erven hebben het hoger beroep voortgezet.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nader stukken ingediend.
Bij besluit van 26 augustus 2021 heeft het college gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak opnieuw op het bezwaar beslist en aanvullende informatie openbaar gemaakt.
[appellant] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 26 augustus 2021.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en later ook zijn erven hebben meerdere keren verzocht de behandeling van het hoger beroep aan te houden in afwachting van een mediationtraject tussen partijen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2024, waar de erven [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.T. Blom, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.J.H. van Tienen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft het college verzocht om openbaarmaking op grond van de Wob van alle bestuurlijke informatie die gaat over of betrekking heeft op 1) de ruimte gelegen op de eerste verdieping van het pand aan de Grote Markt 16 te Haarlem, alwaar een deel van het museum De Hallen Haarlem zich bevindt; en 2) de ruimte gelegen op de eerste verdieping van het pand aan de Grote Houtstraat 1A en 1B te Haarlem, alwaar een deel van het museum De Hallen Haarlem zich bevindt. Daaronder worden tevens begrepen de documenten die betrekking hebben op de verkoop van de begane grond van het pand aan de Grote Houtstraat 1A en 1B aan [appellant]. Het college heeft ruim 100 documenten, waarvan een deel geheel en een deel gedeeltelijk, openbaar gemaakt. Ook heeft het college geweigerd om een deel van de documenten openbaar te maken.
Ontvankelijkheid van de erven
2. [appellant] heeft op [datum] 2021 hoger beroep ingesteld. Op 30 april 2022 is hij overleden. Zijn belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep is met zijn overlijden komen te vervallen. Bij brief van 26 september 2022 hebben zijn erfgenamen meegedeeld dat zij de procedure willen voortzetten. Wanneer er erfgenamen zijn onder algemene titel, zullen die vaak ook het procesbelang kunnen overnemen.
2.1. Over de vraag of een erfgenaam een Wob-procedure kan voortzetten, heeft de Afdeling eerder als volgt overwogen (uitspraak van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:506). Ingevolge artikel 182, eerste lid en eerste volzin, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgen met het overlijden van de erflater zijn erfgenamen van rechtswege op in zijn voor overgang vatbare rechten en in zijn bezit en houderschap. Het gaat hier om overgang onder algemene titel. Artikel 182, eerste lid, van Boek 4 van het BW ziet primair op de overgang van vermogensrechtelijke rechtsbetrekkingen. Daarnaast ziet deze bepaling op de overgang van enige bevoegdheden van familierechtelijke aard. Het recht om een Wob-verzoek in te dienen, en een aanspraak om informatie te ontvangen, is vermogensrechtelijk noch familierechtelijk van aard. Dit recht is derhalve geen voor overgang vatbaar recht als bedoeld in voormeld artikel.
2.2. De conclusie is dat de erven deze procedure niet kunnen voortzetten.
Conclusie
3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. J. Schipper-Spanninga en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Van Deventer-Lustberg
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024
1105