Uitspraak
202207301/1/A3.
Datum uitspraak: 31 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,
2. Stichting Monumenten Herengracht 171, gevestigd te Amsterdam (hierna gezamenlijk en in enkelvoud te noemen: [appellant sub 1]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2022 in zaken nrs. 21/4422 en 21/5044 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
21/4422
Bij besluit van 3 augustus 2020 heeft het college beslist op het verzoek in de zin van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) van [appellant sub 1]. Het college heeft daarbij 45 documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Bij besluit van 20 juli 2021 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 3 augustus 2020 in stand gelaten onder aanvulling van de motivering, en meer documenten openbaar gemaakt.
51/5044
Bij besluit van 4 maart 2021 heeft het college beslist op een nieuw Wob-verzoek van [appellant sub 1]. Het college heeft daarbij 149 documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Bij besluit van 6 september 2021 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
21/4422 en 51/5044
Bij uitspraak van 21 december 2022 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] ingestelde beroepen tegen de besluiten van 20 juli 2021 en 6 september 2021 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
[appellant sub 1] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht , verleend om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 10 juli 2024, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. R. Ridder, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.O. Vos en A.H. Beijer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant sub 1] woont op [locatie 1] te Amsterdam. Op 18 oktober 2018 hebben de eigenaren van appartementsrecht [locatie 2] bij het college een verzoek om handhaving ingediend betreffende een illegale overkapping van de lichthof in het pand. Dit handhavingsverzoek is op enig moment ingetrokken.
1.1. De Wob-verzoeken van [appellant sub 1] gaan over dit handhavingsverzoek en de daarop volgende vervolgstappen in de periode tussen -beide Wob-verzoeken samen opgeteld- 1 januari 2018 tot en met 24 december 2020.
Hoger beroep
2. [appellant sub 1] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank.
[appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat zich nog documenten bevinden bij het college die onder de reikwijdte van de verzoeken vallen.
[appellant sub 1] voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat het college ook voorafgaand aan de hoorzitting al aanvullende documenten over het verzoek heeft aangetroffen en verstrekt. Volgens [appellant sub 1] heeft het college tot drie keer toe gezocht naar aanvullende documenten en deze ook aangetroffen.
Ook voert [appellant sub 1] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat documenten over de spreekuurpilot niet binnen de reikwijdte van de verzoeken vallen. Volgens [appellant sub 1] hebben aan die pilot personen deelgenomen die betrokken zijn bij het voornoemde handhavingsdossier. In dit verband wijst hij erop dat de kabinetschef van de burgemeester, mevrouw [naam 1], heeft meegedeeld dat in 2019 een gesprek heeft plaatsgevonden met betrokken personen over het handhavingsdossier.
Het is volgens [appellant sub 1] zeer onwaarschijnlijk dat over de spreekuurpilot geen documenten aanwezig zijn. Een pilot wordt doorgaans uitgevoerd om deze daarna te evalueren. Voor die evaluatie zijn gegevens noodzakelijk die naar verwachting in documenten wordt opgeslagen, aldus [appellant sub 1].
[appellant sub 1] voert daarnaast aan dat onwaarschijnlijk is dat geen verder e-mailverkeer over dit onderwerp is geweest door in het bijzonder de ambtenaren [naam 2] en [naam 1], omdat deze uitdrukkelijk en langdurig betrokken zijn geweest bij het betreffende handhavingsdossier. Daarnaast beschikten die ambtenaren over informatie die volgens [appellant sub 1] zeer waarschijnlijk schriftelijk onderling is gecommuniceerd, bijvoorbeeld naar aanleiding van de aankondiging dat op 18 september 2019 een civiele zitting bij de rechtbank zal plaatsvinden, waar [naam 2] ook bij aanwezig is geweest.
[appellant sub 1] wijst er daarbij op dat [naam 2] en [naam 1] een motief hebben om bij de zoekslag in het kader van het verzoek de informatie die bij hun berust selectief te delen met de Woo-coördinator van de gemeente Amsterdam. Volgens [appellant sub 1] heeft de rechtbank ten onrechte met deze omstandigheid geen rekening gehouden bij de beoordeling van het verzoek om hen als getuigen onder ede te verhoren.
Beoordeling van het hoger beroep
Reikwijdte van de Wob-verzoeken
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:190, onder 5, worden bij de bepaling van de reikwijdte van het verzoek de gebruikte bewoordingen en de context waarin het verzoek wordt gedaan betrokken. Uitbreiding of aanvulling van een Wob-verzoek in de bezwaarfase verdraagt zich niet met het wettelijk stelsel, waarbij een bestuursorgaan een besluit op een
Wob-verzoek neemt en een eventueel gemaakt bezwaar nog steeds op het oorspronkelijke verzoek betrekking heeft.
3.1. De oorspronkelijke verzoeken zijn, zoals ook op de zitting van de Afdeling door de gemachtigde van [appellant sub 1] is erkend, toegespitst op het handhavingsverzoek over de overkapping van de lichthof. Nu de spreekuurpilot geen betrekking heeft op dat handhavingsverzoek, maar op de inzet van de treiterambtenaar in het kader van de treiteraanpak, vallen documenten over de spreekuurpilot niet onder de reikwijdte van de verzoeken. Dat het college in bezwaar ook naar documenten heeft gezocht die met de spreekuurpilot verband houden, betekent nog niet dat deze documenten onder de reikwijdte van de Wob-verzoeken vallen. Om [appellant sub 1] tegemoet te komen heeft het college in de bezwaarfase slechts uit coulance een aanvullende zoekslag uitgevoerd naar documenten over de spreekuurpilot. Daarbij zijn documenten aangetroffen en openbaar gemaakt. Op de zitting bij de Afdeling heeft het college uitgelegd dat deze zoekslag breder is geweest dan de reikwijdte van de oorspronkelijke verzoeken. Deze zoekslag is verricht, omdat het college in het kader van een nieuwe integrale aanpak op een burgervriendelijke manier probeert achterliggende conflicten op te lossen. De Afdeling volgt het college in het standpunt dat geen juridische verplichting bestond om deze documenten bij de Wob-verzoeken te betrekken De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog slaagt niet.
Heeft [appellant sub 1] aannemelijk gemaakt dat het college beschikt over meer documenten?
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. De rechtbank verwijst hierbij terecht naar de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:329.
Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan de Afdeling niet ongeloofwaardig voorkomt, zal worden betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1743).
4.1. Het college heeft ter zitting bij de Afdeling de zoekslag toegelicht. De Woo-coördinator van de gemeente heeft onderzocht welke ambtenaren bij het betreffende handhavingsdossier betrokken waren, en hen per e-mail gevraagd alle documenten over het handhavingsdossier toe te sturen. De betrokken ambtenaren hebben gezocht in hun eigen software-applicatie en in Outlook. Als er uit stukken andere personen betrokken bleken te zijn, werden deze personen ook benaderd.
4.2. In het licht van de bovenstaande zoekslag komt de stelling dat geen verdere documenten berusten bij het college niet ongeloofwaardig voor. Ook de door [appellant sub 1] aangevoerde omstandigheden dat de ambtenaren [naam 2] en [naam 1] op de hoogte waren van de situatie waarmee de verzoeken verband houden, en zich daar langere tijd mee bezig hebben gehouden, betekent niet dat aannemelijk is dat zij daarover documenten hebben opgesteld die onder de reikwijdte van de verzoeken vallen.
Dat betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat
[appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat meer documenten berusten bij het college.
Het betoog slaagt niet.
Heeft de rechtbank terecht het verzoek om het oproepen van getuigen afgewezen?
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1648, heeft de rechter bij de toepassing van artikel 8:60, eerste lid van de Awb , beoordelingsruimte. De rechter mag afzien van het oproepen van getuigen ingeval de verklaring van de op te roepen getuige niet noodzakelijk is voor de vaststelling van de relevante en in geschil zijnde feiten.
5.1. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3.1 overwogen, vallen documenten over de spreekuurpilot buiten de reikwijdte van de verzoeken. De verklaringen van getuigen daarover zijn dus niet noodzakelijk voor de vaststelling van relevante en in geschil zijnde feiten. Dat betekent dat de rechtbank mocht afzien van het oproepen van [naam 2] en
[naam 1] als getuigen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024
818-1114