Uitspraak
202307843/1/V3.
Datum uitspraak: 24 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 december 2023 in zaak nr. NL23.37904 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 15 december 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat te Den Haag, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1. In de uitspraak van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, heeft de Afdeling overwogen dat de minister met de door hem gehanteerde werkwijze niet voldeed aan zijn informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 bij het in bewaring stellen van vreemdelingen. De minister heeft zijn werkwijze gewijzigd, in die zin dat hij aan de vreemdeling die in bewaring wordt gesteld een informatiefolder verstrekt in een taal die de vreemdeling verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat. De Afdeling heeft de tekst van de Nederlandse versie van de informatiefolder op de website van de Dienst Terugkeer en Vertrek als bijlage aan deze uitspraak gehecht. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak. In deze uitspraak toetst de Afdeling de aangepaste werkwijze van de minister.
De uitspraak van de rechtbank
2. De minister heeft volgens de rechtbank bij het in bewaring stellen van de vreemdeling niet voldaan aan zijn informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 . De rechtbank heeft overwogen dat in de maatregel van bewaring weliswaar staat dat aan de vreemdeling een informatiefolder ‘Waarom u in bewaring bent gesteld’ in de Turkse taal is uitgereikt, maar dat deze folder niet is toegevoegd aan het dossier en de minister ter zitting heeft erkend dat in de folder slechts in het algemeen staat waarom de vreemdeling in bewaring is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een gebrek en dat de belangenafweging in dit geval in het nadeel van de minister uitvalt. De rechtbank heeft daarom de opheffing van de maatregel bevolen.
De eerste grief
3. De minister klaagt in zijn eerste grief over het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een gebrek. De minister betoogt dat de aangepaste werkwijze in overeenstemming is met artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 . Hij wijst erop dat een Nederlandse versie van de informatiefolder op de website van de Dienst Terugkeer en Vertrek staat. Volgens hem voldoet de in de folder gegeven informatie aan de eisen die worden gesteld in artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 . Verder klaagt hij dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de praktische uitvoerbaarheid.
Voldoet de aangepaste werkwijze van de minister?
3.1. De Afdeling heeft in de uitspraak van 15 november 2023, onder 5-7, overwogen, dat de minister de plicht heeft om een vreemdeling bij het uitreiken van een maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, te informeren over de redenen van de bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. De Afdeling heeft in die uitspraak, onder 7.2, overwogen dat de informatieplicht niet vergt dat een volledig vertaalde kopie van de maatregel van bewaring aan de vreemdeling wordt verstrekt. Een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring is voldoende.
3.2. De minister heeft ter zitting bij de rechtbank erkend dat in de informatiefolder slechts in het algemeen staat waarom de vreemdeling in bewaring is gesteld. Dat blijkt ook uit de Nederlandse versie van de informatiefolder op de website van de Dienst Terugkeer en Vertrek. Uit wat de Afdeling onder 3.1 heeft overwogen, volgt dat de informatiefolder om te voldoen aan de eisen die worden gesteld in artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 onder andere een overzicht van de van toepassing zijnde feitelijke en juridische gronden moet bevatten. Voor de uitleg van de begrippen feitelijke en juridische gronden verwijst de Afdeling naar de uitspraken van 13 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1528 en 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829. Daaruit volgt dat de juridische grond van de bewaring naar nationaal recht wordt aangeduid als de wettelijke grondslag. Voor de feitelijke gronden van de bewaring worden de bewoordingen ‘zware en lichte gronden’ gebruikt. De door de minister gehanteerde informatiefolder bevat deze informatie niet. Anders dan de minister betoogt, voldoet hij met het verstrekken van de informatiefolder daarom niet aan zijn informatieplicht. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er sprake is van een gebrek.
3.3. De minister wijst er terecht op dat de praktische uitvoerbaarheid in het oog moet worden gehouden, maar dat laat onverlet dat op hem de plicht rust om een vreemdeling bij het uitreiken van een maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die de vreemdeling verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, te informeren over de redenen van de bewaring. Dit betekent niet dat dit niet op een gestandaardiseerde wijze zou kunnen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een kruisjesformulier met daarin een standaardvolgorde en nummering van de verschillende wettelijke grondslagen en zware en lichte gronden.
3.4. De grief faalt.
De tweede grief
4. De minister klaagt in zijn tweede grief dat, als er al een gebrek zou moeten worden aangenomen, de rechtbank in ieder geval ten onrechte de belangenafweging in het voordeel van de vreemdeling heeft laten uitvallen. De rechtbank heeft volgens hem niet onderkend dat de vreemdeling niet in zijn belangen is geschaad.
De belangenafweging
4.1. De rechtbank heeft na de vaststelling dat sprake is van een gebrek terecht een belangenafweging gemaakt. De minister klaagt terecht dat de rechtbank deze belangenafweging in zijn voordeel had moeten laten uitvallen. Daarvoor is het volgende van belang. De minister heeft de vreemdeling door middel van een volledig gemotiveerd schriftelijk besluit in bewaring gesteld. In de maatregel van bewaring staan de redenen voor de bewaring. Ook is aan de vreemdeling een informatiefolder, in een taal die hij verstaat, uitgereikt waarin de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand en het instellen van rechtsmiddelen zijn vermeld. Bij het uitreiken van de maatregel is de vreemdeling weliswaar niet schriftelijk in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, op de hoogte gesteld van de redenen van de bewaring, maar dit betekent niet dat de vreemdeling niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Voorafgaand aan de bewaring is de vreemdeling (twee keer) met behulp van een tolk gehoord, waarbij is besproken waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. De feitelijke en juridische gronden zijn weliswaar niet expliciet benoemd tijdens deze gehoren, maar zijn door middel van de gestelde vragen wel aan de orde gekomen. Verder heeft de minister een rechtsbijstandverlener voor de vreemdeling ingeschakeld, die ook aanwezig was tijdens het tweede gehoor. De rechtsbijstandverlener heeft een afschrift van de maatregel ontvangen en de vreemdeling heeft met de rechtsbijstandverlener dus de redenen van de bewaring kunnen bespreken. De rechtsbijstandverlener heeft vervolgens namens de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel. Ondanks dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 is de vreemdeling wel in staat gesteld tegen de vrijheidsbeneming rechtsmiddelen effectief uit te oefenen.
4.2. De grief slaagt.
Terugkoppeling aan de minister
5. Zoals de Afdeling onder 3.2 heeft overwogen, voldoet de minister met zijn aangepaste werkwijze niet aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 . De Afdeling benadrukt dat het aan de minister is om zijn werkwijze in overeenstemming te brengen met de eisen uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 . Als de minister zijn werkwijze niet aanpast, is niet uitgesloten dat de Afdeling daaraan op termijn in concrete zaken consequenties zal verbinden, bijvoorbeeld doordat aan het algemeen belang dat met de inbewaringstelling van de vreemdeling wordt gediend, minder gewicht zal worden toegekend in relatie tot het belang dat de vreemdeling heeft bij naleving van de informatieplicht. Niet aanvaardbaar is namelijk dat het structureel niet voldoen aan de informatieplicht steeds kan worden gepasseerd langs de weg van een belangenafweging. De Afdeling acht een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf het moment van deze uitspraak, hierbij richtinggevend.
Conclusie hoger beroep
6. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist. Ook toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Het beroep van de vreemdeling
De ophouding
7. De vreemdeling betoogt dat sprake is van een gebrek in de ophouding, omdat niet is gebleken dat hij toestemming heeft gegeven om het verhoor bij de ophouding te laten plaatsvinden zonder aanwezigheid van een rechtsbijstandverlener. Hij klaagt dat het proces-verbaal van ophouding en onderzoek op dit punt niet duidelijk is.
7.1. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek blijkt dat de vreemdeling, nadat hij is opgehouden, is gewezen op het recht om zich bij een verhoor te laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener. In het proces-verbaal van ophouding en onderzoek staat vervolgens eerst dat de vreemdeling heeft te kennen gegeven daar gebruik van te willen maken en daarna dat hij heeft verklaard geen behoefte te hebben aan bijstand bij het verhoor. De minister heeft ter zitting bij de rechtbank erkend dat dit tegenstrijdig lijkt, maar heeft er ook terecht op gewezen dat in dit geval uit het proces-verbaal van verhoor duidelijk blijkt dat de vreemdeling tijdens het verhoor heeft te kennen gegeven het geen probleem te vinden om het verhoor zonder rechtsbijstandverlener te laten plaatsvinden.
7.2. De beroepsgrond faalt.
De wettelijke grondslag en de gronden van de bewaring
8. De vreemdeling betoogt verder dat er geen noodzaak is voor het opleggen van een maatregel van bewaring. Volgens hem is er geen sprake van onttrekkingsgevaar. Hij bestrijdt de wettelijke grondslagen en de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd.
8.1. De minister heeft de vreemdeling krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 (bewaring van asielzoekers) in bewaring gesteld. Voor toepassing van de a-grond geldt als vereiste dat de bewaring noodzakelijk is voor het vaststellen van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling. Dat is het geval als de identiteit of nationaliteit met onvoldoende zekerheid bekend is en er ten minste twee zware gronden of twee lichte gronden of een zware en een lichte grond kunnen worden tegengeworpen (zie artikel 5.1c, eerste lid, van het Vb 2000 en artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000).
8.2. De vreemdeling betoogt tevergeefs dat de a-grond in zijn geval niet van toepassing is. Hij heeft namelijk geen identificerende documenten overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit te staven, zodat deze met onvoldoende zekerheid bekend zijn. Er is weliswaar een kopie van zijn paspoort aangetroffen, maar daarvan kan de authenticiteit niet worden vastgesteld. Verder heeft de minister onder meer zware grond 3b en lichte grond 4c aan de maatregel ten grondslag gelegd. De minister heeft in de maatregel toegelicht dat zware grond 3b aan de vreemdeling kan worden tegengeworpen, omdat hij eerder illegaal in Nederland heeft verbleven, hij op 21 november 2023 in de gelegenheid is gesteld om zelfstandig naar Ter Apel te gaan om asiel aan te vragen en hij ervoor heeft gekozen om dit niet te doen en zijn illegale verblijf voort te zetten. De feitelijke juistheid van deze grond heeft de vreemdeling met zijn betoog dat hij niet de middelen had om naar Ter Apel te gaan niet bestreden. Ook heeft de vreemdeling niet bestreden dat lichte grond 4c aan hem kan worden tegengeworpen. Al op basis van deze twee gronden heeft de minister terecht aangenomen dat een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. De overige door de vreemdeling bestreden zware en lichte gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Gelet op het voorgaande heeft de minister de a-grond terecht aan de bewaring ten grondslag gelegd. Deze wettelijke grondslag is al voldoende om de vreemdeling in bewaring te kunnen stellen. Wat de vreemdeling over de b-grond heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer.
8.3. De beroepsgrond faalt.
Lichter middel en detentiegeschiktheid
9. De vreemdeling betoogt verder dat de minister ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan. Volgens hem is de minister onvoldoende ingegaan op zijn persoonlijke omstandigheden, met name op zijn verslaving.
9.1. De minister heeft in de maatregel opgenomen dat de vreemdeling in het kader van het lichter middel heeft verklaard dat hij de gelegenheid wil krijgen om zelfstandig naar Ter Apel te gaan om asiel aan te vragen en dat hij verslaafd is. Over de medische situatie heeft de minister in de maatregel vermeld dat de vreemdeling tijdens de ophouding is bezocht door een arts die medicatie heeft verstrekt, dat een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum en dat hij zich tot die medische dienst kan wenden. Uit deze toelichting volgt dat de minister de door de vreemdeling naar voren gebrachte medische situatie bij de maatregel heeft betrokken. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in detentie beschikbare medische zorg in zijn geval niet toereikend is, dat hij niet in staat kan worden geacht de bewaring op verantwoorde wijze te ondergaan of dat zijn medische situatie door gebrek aan medische zorg zal verslechteren. De Afdeling wijst ter vergelijking op de uitspraak van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2666, onder 1.
9.2. Verder heeft de minister bij de belangenafweging in het kader van het lichter middel terecht gewezen op het onttrekkingsrisico dat blijkt uit de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Daarnaast heeft de minister erop gewezen dat door de vreemdeling niet overtuigend is gesteld dat een lichter middel geschikt is om het uiteindelijke doel, identiteitsvaststelling en zorgvuldige afhandeling van de asielaanvraag, te bereiken. Hij heeft er terecht op gewezen dat de vreemdeling al sinds 2021 onrechtmatig in Europa verblijft, dat hij sindsdien de gelegenheid heeft gehad om asiel aan te vragen, dat hij daar op 21 november 2023 expliciet op is gewezen en dat hij dat niet heeft gedaan. Dat de vreemdeling zijn asielaanvraag graag in vrijheid wil indienen, is in het licht van het voorgaande onvoldoende om aan te nemen dat doeltreffend met een lichter middel kon worden volstaan.
9.3. De beroepsgrond faalt.
Conclusie beroep
10. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 december 2023 in zaak nr. NL23.37904;
III. verklaart het beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Nederhoff, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Nederhoff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024
918
BIJLAGE
Tekst van de Nederlandse versie van de informatiefolder "Waarom u in bewaring bent gesteld"
In het document, het bevel tot inbewaringstelling, dat u hierbij ontvangt is voor u individueel gemotiveerd waarom besloten is u in bewaring te stellen.
Het bevel tot uw inbewaringstelling is in het Nederlands gesteld. De inhoud ervan is met hulp van een tolk met u besproken.
U bent in bewaring gesteld, omdat er redenen bestaan te veronderstellen dat u niet beschikbaar zult zijn voor bijvoorbeeld:
• uw uitzetting of
• uw overdracht aan een andere lidstaat of
• uw asielprocedure
In het besluit is omschreven welke omstandigheden maken dat aannemelijk is dat u niet beschikbaar zult blijven.
Er is vastgesteld dat u in bewaring gesteld kunt worden.
Er is daarbij gekeken of een andere manier dan inbewaringstelling doeltreffende toe te passen is. Dat is in uw geval niet gebleken. Ook is er gekeken of er bijzondere of persoonlijke omstandigheden zijn die maken dat u niet in detentie zou kunnen verblijven. In uw geval zijn die omstandigheden er niet.
Er is, voor zover dit noodzakelijk is, geconstateerd dat er geen belemmeringen bestaan u uit te zetten, over te dragen of beschikbaar te houden voor de asielprocedure.
Er is voor gezorgd dat u een advocaat heeft. Deze advocaat verricht zijn diensten kosteloos voor u. Hij/zij ontvangt dit document ook.
Uw advocaat kan dit bevel tot uw inbewaringstelling aan de rechter voorleggen. U kunt dit verder met hem/haar bespreken.