Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij beslissing van 11 januari 2024 is [appellant] uitgesloten van deelname aan de decentrale selectie van de bacheloropleiding geneeskunde voor het collegejaar 2024-2025. [appellant] heeft voor het collegejaar 2023-2024 deelgenomen aan de decentrale selectie voor de studie geneeskunde aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Aan haar is toen rangnummer 627 toegekend en geen opleidingsplek aangeboden. Voor de decentrale selectie van dat jaar en de jaren daarvoor gold de voorwaarde dat een kandidaat slechts één keer aan de selectie mocht deelnemen. Daarom is [appellant] uitgesloten van deelname aan de decentrale selectie voor het daaropvolgende collegejaar 2024-2025. Het CvB heeft in de beslissing op bezwaar van 3 mei 2024, op basis van het overgenomen advies van de Geschillenadviescommissie Studenten, geconcludeerd dat [appellant] ten onrechte is uitgesloten van de decentrale selectie geneeskunde voor het collegejaar 2024-2025. Aan deze beslissing heeft het CvB ten grondslag gelegd dat de voorwaarde van één deelname aan de decentrale selectie niet langer geldt.

Uitspraak



202403201/1/A2.

Datum uitspraak: 26 juni 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

appellante,

en

het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het CvB),

verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing van 11 januari 2024 is [appellante] uitgesloten van deelname aan de decentrale selectie van de bacheloropleiding geneeskunde voor het collegejaar 2024-2025.

Bij beslissing van 3 mei 2024, aangevuld bij beslissing van 15 mei 2024, heeft het CvB het bezwaar van [appellante] daartegen gegrond verklaard, de beslissing van 11 januari 2024 herroepen en haar medegedeeld dat zij vanaf het collegejaar 2025-2026 alsnog een keer mag deelnemen aan de decentrale selectie voor de bacheloropleiding geneeskunde in Rotterdam.

Tegen deze beslissingen heeft [appellante] beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2024, waar [appellante], vergezeld van [gemachtigde], en het CvB, vertegenwoordigd door mr. G.J. Spaans, M.G. Prochazka en mr. M. de Jong-Noordermeer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] heeft voor het collegejaar 2023-2024 deelgenomen aan de decentrale selectie voor de studie geneeskunde aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Aan haar is toen rangnummer 627 toegekend en geen opleidingsplek aangeboden. Voor de decentrale selectie van dat jaar en de jaren daarvoor gold de voorwaarde dat een kandidaat slechts één keer aan de selectie mocht deelnemen. Daarom is [appellante] uitgesloten van deelname aan de decentrale selectie voor het daaropvolgende collegejaar 2024-2025.

2.       Het CvB heeft in de beslissing op bezwaar van 3 mei 2024, op basis van het overgenomen advies van de Geschillenadviescommissie Studenten, geconcludeerd dat [appellante] ten onrechte is uitgesloten van de decentrale selectie geneeskunde voor het collegejaar 2024-2025. Aan deze beslissing heeft het CvB ten grondslag gelegd dat de voorwaarde van één deelname aan de decentrale selectie niet langer geldt. In artikel 3, derde lid, van het Reglement selectie bachelor geneeskunde Erasmus MC 2024-2025 (hierna: het Reglement) staat de voorwaarde dat kandidaten maximaal twee keer mogen deelnemen aan de decentrale selectie voor de geneeskundeopleiding aan de Erasmus Universiteit. Omdat [appellante] één keer heeft deelgenomen, mocht zij dus nog een keer deelnemen.

3.       Bij aanvullende beslissing van 15 mei 2024 heeft de decaan, namens het CvB, aan [appellante] medegedeeld welke gevolgen het CvB aan de beslissing van 3 mei 2024 verbindt. Volgens het CvB is deelname aan de decentrale selectie voor het collegejaar 2024-2025 niet meer mogelijk maar mag zij voor een later collegejaar alsnog deelnemen. De decentrale selectie voor het collegejaar 2024-2025 is inmiddels afgerond en de kandidaten is al een rangnummer gegeven. Het bieden van een opleidingsplaats aan [appellante] zonder een voorafgaande selectieprocedure is, volgens het CvB, wettelijk niet toegestaan en daarbij onrechtvaardig voor de andere kandidaten. Het zou verder niet zuiver zijn om een individuele selectiedag aan [appellante] te bieden omdat de inhoud daarvan anders zal zijn dan de selectiedag van de andere kandidaten.

Beroep

Herstel

4.       [appellante] betoogt dat het CvB geen gepaste oplossing heeft geboden. Daartoe voert zij aan dat het CvB heeft erkend dat zij ten onrechte is uitgesloten van deelname aan de selectie voor het collegejaar 2024-2025 en zij daarom de kans moet krijgen om alsnog te starten met de opleiding in het collegejaar 2024-2025. Zij wijst erop dat het CvB heeft vermeld dat in totaal 59 kandidaten ten onrechte zijn uitgesloten van de decentrale selectie geneeskunde. Het CvB zou, wat [appellante] betreft, een alternatieve selectiedag voor die 59 kandidaten kunnen organiseren.

4.1.    Niet in geschil is dat [appellante], naast 58 anderen, ten onrechte is uitgesloten van deelname aan de decentrale selectie van de studie geneeskunde voor het collegejaar 2024-2025. De vraag die voorligt is of het CvB gehouden is om [appellante] alsnog de kans te geven om te starten met de studie in het collegejaar 2024-2025 of dat het voldoende is om [appellante] die kans te bieden vanaf het collegejaar 2025-2026.

4.2.    De Afdeling is van oordeel dat het CvB in de beslissing van 3 mei 2024 en de aanvullende beslissing van 15 mei 2024 ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom [appellante] niet alsnog de kans kan worden geboden om te starten met de studie geneeskunde in het collegejaar 2024-2025. Op de zitting bij de Afdeling heeft het CvB echter voldoende toegelicht waarom een aparte selectiedag organiseren onhaalbaar is en [appellante] dus niet die kans kan worden geboden. [appellante] heeft op de aanvullende toelichting van het CvB kunnen reageren. Indien de schending niet zou hebben plaatsgevonden, zou geen andere beslissing zijn genomen. Omdat [appellante] daarom niet door het motiveringsgebrek is benadeeld, ziet de Afdeling, ook met het oog op finale geschilbeslechting, aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te passeren. Zij overweegt daartoe als volgt.

4.3.    Ter zitting heeft het CvB toegelicht dat het organiseren van een aparte selectiedag voor [appellante], en eventueel 58 anderen, logistiek onhaalbaar is. Voor de reguliere selectiedag begint het CvB zes maanden van tevoren aan het opstellen van toetsen. In de reguliere selectieprocedure is één selectiedag georganiseerd waaraan ongeveer 900 kandidaten hebben deelgenomen en die toen allen dezelfde toetsen hebben gemaakt. Aan de hand van de resultaten daarvan kent het CvB een rangnummer toe aan de kandidaten. Aan kandidaten met rangnummers 1 tot en met 410 wordt een opleidingsplek aangeboden. Kenmerkend voor de selectieprocedure is, anders dan wanneer het om een tentamen gaat, dat het toegekende rangnummer volledig afhankelijk is van de score die de kandidaat heeft behaald ten opzichte van de gemiddelde score van de groep kandidaten. Of een kandidaat een opleidingsplek krijgt aangeboden is dus niet alleen afhankelijk van het individueel behaalde resultaat, maar ook afhankelijk van het gemiddelde groepsresultaat van de kandidaten van dat collegejaar.

4.4.    Het CvB heeft verder toegelicht dat het organiseren van een aparte selectiedag betekent dat nieuwe toetsen opgesteld moeten worden voor [appellante]. De toetsen van de reguliere selectiedag kunnen niet opnieuw worden gebruikt omdat die al bekend zijn bij de 900 deelnemende kandidaten en het CvB niet meer kan instaan voor de kwaliteit daarvan vanwege het risico op voorkennis. Het CvB heeft ook betwist dat toetsen van geneeskundeopleidingen van andere universiteiten gebruikt kunnen worden, zoals voorgesteld door [appellante], omdat die een afwijkende opzet hebben. In het geval dat het CvB nieuwe toetsen zou opstellen, moet de door [appellante] behaalde score vergeleken worden met de score van de andere kandidaten die andere, oudere toetsen hebben gemaakt om haar een rangnummer toe te kennen. Dat is volgens het CvB een moeizame vergelijking. Vervolgens zouden mogelijk de toegekende rangnummers van de geplaatste kandidaten gewijzigd moeten worden. In het geval dat [appellante] een rangnummer wordt toegekend dat lager is dan 411 heeft dit als gevolg dat van een andere kandidaat de aangeboden opleidingsplek wordt ontnomen. Naar het oordeel van de Afdeling staat het herstel voor [appellante] in de vorm van het kunnen deelnemen aan een aparte selectiedag voor het collegejaar 2024-2025, als dat al logistiek haalbaar zou zijn wat kan worden betwijfeld, niet in verhouding tot de gevolgen voor de plaatsing van de deelnemende kandidaten die dan niet op dezelfde basis met (de resultaten van) [appellante] worden vergeleken. Het CvB is daarom niet gehouden om [appellante] alsnog aan de afgesloten selectieprocedure voor het collegejaar 2024-2025 te laten deelnemen. Het ter zitting door [appellante] aangehaalde artikel 4.7b van de Regeling aanmelding en toelating hoger onderwijs geeft het CvB de bevoegdheid om dat op te nemen in het Reglement, maar bevat daartoe geen verplichting van het CvB.

4.5.    Het CvB heeft verder toegezegd dat [appellante], naast 58 anderen, een tweede keer mag deelnemen aan toekomstige selectieprocedures. Dit ondanks de bedoeling van het CvB om vanaf het collegejaar 2025-2026 kandidaten, die vóór 2024-2025 hebben deelgenomen aan een selectieprocedure, uit te sluiten van deelname aan een nieuwe selectieprocedure. De Afdeling is daarom van oordeel dat, gelet op de toegelichte omstandigheden en de consequenties voor de geplaatste kandidaten, het CvB een gepaste oplossing heeft geboden aan [appellante]. Het CvB heeft terecht de beslissingen van 3 en 15 mei 2024 genomen.

4.6.    Het betoog slaagt daarom niet.

Schade

5.       [appellante] betoogt dat zij schade lijdt als gevolg van de beslissing van 11 januari 2024. Omdat zij pas een jaar later kan deelnemen aan de decentrale selectie loopt zij studievertraging op. Zij zal het komend collegejaar de studie biologie, waarvoor ze nu staat ingeschreven, volgen. Hiervoor moet zij collegegeld en reiskosten betalen, waardoor zij een hogere studieschuld krijgt. [appellante] raamt de schade op € 10.000,00. Voor zover het betoog van [appellante] zo moet worden opgevat dat zonder toekenning van schadevergoeding sprake is van onvoldoende herstel, overweegt de Afdeling het volgende.

5.1.    De Afdeling is van oordeel dat studievertraging in beginsel kan leiden tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb , omdat de beslissing van het CvB van 11 januari 2024 onrechtmatig is. Het staat echter nog niet vast of [appellante] door de beslissing van het CvB daadwerkelijk studievertraging oploopt, omdat niet zeker is dat zij tot de opleiding geneeskunde zal worden toegelaten. In dat verband heeft het CvB zich terecht op het standpunt gesteld dat studievertraging als gevolg van de beslissing van 11 januari 2024 zich pas zal voordoen als [appellante] na een toekomstige selectieprocedure alsnog een opleidingsplek geneeskunde wordt aangeboden. In dat geval is het aannemelijk dat [appellante] door de vernietigde beslissing van 11 januari 2024 onterecht geen opleidingsplek is aangeboden voor het collegejaar 2024-2025 en zij daarom studievertraging heeft opgelopen. [appellante] kan dan aan het CvB vragen om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:90, tweede lid, van de Awb . Ter zitting heeft het CvB toegezegd dat het [appellante] bij gebleken studievertraging financieel tegemoet zal komen. Op dit moment ziet de Afdeling echter onvoldoende aanknopingspunten om schade vast te kunnen stellen.

Het betoog slaagt daarom niet.

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       Het CvB moet het griffierecht vergoeden vanwege het onder 4.2 vastgestelde motiveringsgebrek.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellante] ongegrond;

II.       gelast dat het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Daalder

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Rijsdijk

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024

705-1100


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature