Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

[appellant] heeft de minister van Justitie en Veiligheid verzocht om openbaarmaking van documenten over de vuurwerkrampen in Enschede en Culemborg op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Er vallen veel documenten onder dit verzoek. In de uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1984, heeft de Afdeling het besluit op bezwaar van 26 augustus 2020 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. Dat besluit moet niet meer op grond van de Wob, maar op grond van de Wet open overheid worden genomen. [appellant] heeft, omdat de minister geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op zijn bezwaar. In de uitspraak van 19 juli 2023 heeft de Afdeling dat beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om uiterlijk op 16 augustus 2023 een nieuw besluit te nemen. De Afdeling heeft bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00.

Uitspraak



202400522/2/A3.

Datum uitspraak: 20 juni 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

en

de minister van Justitie en Veiligheid

verweerder.

Procesverloop

[appellant] heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2796, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door de minister.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1.       Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

2.       [appellant] heeft de minister verzocht om openbaarmaking van documenten over de vuurwerkrampen in Enschede en Culemborg op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob). Er vallen veel documenten onder dit verzoek. In de uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1984, heeft de Afdeling het besluit op bezwaar van 26 augustus 2020 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. Dat besluit moet niet meer op grond van de Wob, maar op grond van de Wet open overheid (hierna: de Woo) worden genomen. Omdat het om een bewerkelijk verzoek gaat, heeft de Afdeling de termijn op zes maanden bepaald.

3.       [appellant] heeft, omdat de minister geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op zijn bezwaar. In de uitspraak van 19 juli 2023 heeft de Afdeling dat beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om uiterlijk op 16 augustus 2023 een nieuw besluit te nemen. De Afdeling heeft bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00.

4.       [appellant] heeft, omdat de minister ook geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 19 juli 2023, opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar. Hij verzoekt de Afdeling de minister opnieuw een termijn te stellen waarbinnen een besluit moet worden genomen op zijn verzoek, onder oplegging van een dwangsom.

5.       De minister heeft uiteengezet waarom het niet is gelukt om tijdig op het bezwaar te beslissen. Dit komt doordat het verzoek bijzonder omvangrijk is, het om oude documenten gaat, de documenten voornamelijk handmatig moeten worden beoordeeld en de documenten afkomstig zijn van verschillende departementen en bestuursorganen. Verder heeft de zienswijzeprocedure, waarbij aan belanghebbenden is gevraagd hun mening te geven over de voorgenomen openbaarmaking van bepaalde informatie, geleid tot vertraging in de besluitvorming. Er is extra capaciteit ingehuurd om het verzoek binnen een redelijke termijn af te ronden. Om [appellant] tegemoet te komen is besloten om met deelbesluiten te werken. Het eerste deelbesluit is in augustus 2023 naar [appellant] verstuurd. Het tweede deelbesluit is op 14 mei 2024, anderhalve maand later dan verwacht, naar [appellant] verstuurd. Daarna zal tenminste nog één deelbesluit opgesteld worden. Het derde deelbesluit zal naar verwachting in juli 2024 worden genomen.

6.       Niet in geschil is dat de minister nog niet volledig heeft besloten op het verzoek van [appellant]. De termijn van vier weken die de Afdeling in de uitspraak van 19 juli 2023 heeft gegeven, is daarom overschreden. Dit betekent dat de minister niet heeft voldaan aan deze uitspraak en dat het beroep van [appellant] kennelijk gegrond is. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van [appellant] wordt vernietigd.

7.       Als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de rechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb . Ingevolge artikel 8.4, eerste lid, van de Woo, bepaalt de rechter, indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt.

8.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in overweging 12.6 van de uitspraak van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2348, moet de rechter daarbij een op dat moment verantwoorde keuze maken in het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. Als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. De rechter stelt een nadere termijn die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is.

9.       In de uitspraak van 23 juli 2023 is bij het bepalen van de termijn waarbinnen de minister een nieuw besluit moest nemen al rekening gehouden met de door de minister naar voren gebrachte omstandigheden waarom het niet is gelukt om tijdig te beslissen. Wel heeft de minister nu gesteld in juli 2024 het naar de Afdeling aanneemt laatste deelbesluit te zullen nemen. De Afdeling ziet daarin aanleiding om opnieuw alleen maar een termijn van vier weken te stellen voor het nemen van het resterende deelbesluit. Deze termijn acht de Afdeling niet onrealistisch kort. Bij het verstrijken van de hiervoor genoemde termijn heeft de minister na de uitspraak van 13 juli 2022 bijna twee jaar de tijd gehad om opnieuw op het bezwaar te beslissen. De in deze uitspraak opgenomen termijn biedt de minister de kans om conform zijn toezegging in juli 2024 het laatste deelbesluit te nemen.

10.     Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb schrijft voor dat de bestuursrechter een dwangsom verbindt aan de door hem gestelde termijn voor het alsnog bekendmaken van een besluit. Op grond van het derde artikellid kan hij in bijzondere gevallen een andere voorziening treffen. In de regel wordt bij toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb een dwangsom bepaald van € 100,00 per dag met een maximum van € 15.000,00. Als een sterke prikkel nodig is vanwege bijvoorbeeld een weigerachtig bestuursorgaan, wordt de dwangsom bepaald op € 250,00 per dag met een maximum van € 37.500,00.

11.     De Afdeling zal de dwangsom stellen op € 250,00 per dag, met een maximum van € 37.500,00. Weliswaar heeft de minister al twee deelbesluiten genomen, maar de Afdeling is van oordeel dat er in dit geval een extra stimulans nodig is om de minister ertoe te bewegen om volledig op het bezwaar te beslissen omdat er na de uitspraak van 13 juli 2022 al bijna twee jaren zijn verstreken.

12.     De minister moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;

III.      draagt de minister van Justitie en Veiligheid op om uiterlijk op 18 juli 2024 een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.      bepaalt dat de minister van Justitie en Veiligheid aan [appellant] een dwangsom van € 250,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,00;

V.       gelast dat de minister van Justitie en Veiligheid aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.

w.g. Daalder

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Larsson-van Reijsen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2024

978

 

BIJLAGE | Wettelijk kader

 

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6: 2

Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:

a.       […]

b.       het niet tijdig nemen van een besluit.

Artikel 8:5 4

1.       Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:

a.       de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,

b.       het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,

c.       het beroep kennelijk ongegrond is, of

d.       het beroep kennelijk gegrond is.

2.       In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.

Artikel 8:55 b

1.       Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, doet de bestuursrechter binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht.

[…]

Artikel 8:55 d

1.       Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.

2.       De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

3.       In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.

Wet open overheid

Artikel 8. 4

1.       In geval van een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van deze wet of een beslissing op bezwaar tegen een dergelijk besluit, waarbij nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter, indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt.

[…].


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature