U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Op 16 juli 2019 heeft [appellant] een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Leudal om handhavend op te treden tegen Landgoed Leudal. [appellant] heeft verzocht om handhavend op te treden tegen Landgoed Leudal in verband met de planregels die gelden voor dat landgoed op grond van het bestemmingsplan "Landgoed Leudal 2018". Het college heeft medegedeeld dat het een beslistermijn van 20 weken redelijk acht, omdat het in gesprek was met de exploitanten van het landgoed. [appellant] heeft het college in gebreke gesteld, omdat niet tijdig is beslist op zijn verzoek. [appellant] acht de beslistermijn die is gegeven, geen redelijke termijn.

Uitspraak



202104271/1/R2.

Datum uitspraak: 24 mei 2023

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Haelen, gemeente Leudal,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 mei 2021 in zaak nr. 20/2756 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leudal.

Procesverloop

Op 16 juli 2019 heeft [appellant] een verzoek ingediend bij het college om handhavend op te treden tegen Landgoed Leudal.

Op 16 augustus 2019 heeft het college een brief gestuurd aan [appellant] met daarin de mededeling dat de beschikking uiterlijk tegemoet kan worden gezien op 4 december 2019.

Op 20 september 2019 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van 16 juli 2019.

Op 30 september 2019 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig vaststellen van een dwangsom.

Op 27 oktober 2019 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op het handhavingsverzoek.

Bij besluit van 3 maart 2020 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen Landgoed Leudal, afgewezen.

Bij uitspraak van 21 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak van 21 december 2020 heeft [appellant] verzet gedaan.

Bij uitspraak van 28 mei 2021 heeft de rechtbank het verzet van [appellant] gegrond verklaard en het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. B. Oudenaarden, advocaat te Arnhem, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De relevante wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hiernavolgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

2.       [appellant] heeft verzocht om handhavend op te treden tegen Landgoed Leudal in verband met de planregels die gelden voor dat landgoed op grond van het bestemmingsplan "Landgoed Leudal 2018". Het college heeft medegedeeld dat het een beslistermijn van 20 weken redelijk acht, omdat het in gesprek was met de exploitanten van het landgoed. [appellant] heeft het college in gebreke gesteld, omdat niet tijdig is beslist op zijn verzoek. [appellant] acht de beslistermijn die is gegeven, geen redelijke termijn.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft zich eerst over de vraag gebogen of het verzet gegrond is. Volgens de rechtbank is het verzet gegrond, omdat zijn beroep niet buiten redelijke twijfel niet-ontvankelijk is. Hiertoe overweegt de rechtbank dat [appellant] tijdig het beroep heeft ingediend en hierdoor heeft voldaan aan een van de voorwaarden om ontvankelijk te zijn. Een andere voorwaarde is dat het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Dit is afhankelijk van een beoordeling mede in het licht van de beroepsgronden en dat is miskend in de uitspraak zonder zitting.

Gelet hierop heeft de rechtbank het beroep hervat in de stand waarin het zich bevond voordat de uitspraak zonder zitting werd gedaan.

De rechtbank overweegt dat het verlengen van de beslistermijn door het college in overeenstemming is met artikel 4:13 en 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Hiertoe overweegt de rechtbank dat het college binnen acht weken, op 20 augustus 2019, [appellant] heeft geïnformeerd dat de beslistermijn wordt verlengd, dat in die mededeling een termijn is genoemd en dat die termijn redelijk is. Het college was nog in gesprek met het landgoed en kon om deze reden, gelet op het uitvoeren van zijn taak met het oog op ieders belangen, de beslistermijn verlengen. Hierdoor was het college niet in gebreke, hoefde het geen dwangsombesluit te nemen en is het beroep wegens niet-tijdig beslissen van [appellant], niet-ontvankelijk.

Hoger beroep

4.       Het hoger beroep van [appellant] ziet alleen op het niet-ontvankelijk verklaren van zijn beroep en niet op het gegrond verklaren van zijn verzet. [appellant] betoogt dat de rechtbank uitgegaan is van een onjuiste bewijslastverdeling. Het uitgangspunt in de Awb is dat het aan het bestuursorgaan is om in een concreet geval te onderbouwen wat voor dat specifieke geval een redelijke termijn is.

Daarnaast heeft [appellant] onderbouwd waarom een beslistermijn van minder dan 20 weken in dit geval genoeg is. Het gaat hier om een afgebakend verzoek om handhaving van een specifieke planregel. Het college heeft niet aangegeven dat meer tijd nodig is voor nader onderzoek naar een mogelijke overtreding van de planregel, maar heeft enkel gesteld dat er meer tijd nodig is in verband met gesprekken met het landgoed om tot een oplossing te komen. De redenering van de rechtbank, die erop neerkomt dat een bestuursorgaan een beslissing op een handhavingsverzoek voor onbepaalde tijd kan uitstellen als dat maar binnen acht weken wordt gecommuniceerd, verdraagt zich niet met de beginselplicht tot handhaving.

Schriftelijke uiteenzetting college

4.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het in de brief van 16 augustus 2019 heeft onderbouwd waarom een handhavingsprocedure op dat moment niet opportuun was. Er was op dat moment namelijk sprake van een intensieve zakelijke bemiddeling met het landgoed. Het college stelt dat het belang van zorgvuldige besluitvorming en het belang om tot een gezamenlijke oplossing te komen hier heeft geprevaleerd.

Oordeel Afdeling

4.2.    Voor het beslissen op een verzoek om handhaving geldt geen wettelijke termijn, zodat op grond van artikel 4:13, eerde lid, van de Awb een redelijke termijn geldt. Deze termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan niet binnen acht weken een beschikking heeft gegeven of een mededeling heeft gedaan met daarin een redelijke termijn waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien (zie artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Dit betekent dat het college in beginsel gehouden was om binnen acht weken na ontvangst van het verzoek een beschikking te geven of een mededeling te doen en daarbij een zo kort mogelijke termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Het college heeft binnen acht weken na ontvangst van het verzoek, op 16 augustus 2019, medegedeeld dat de beschikking binnen 12 weken tegemoet kan worden gezien, op 4 december 2019. Door deze mededeling komt de totale beslistermijn op 20 weken. In de brief staat dat de termijn van 20 weken nodig is, omdat met de ondernemers van het landgoed wordt gesproken om tot een oplossing te komen, waarbij ook het gebruik volgens de bestemming aan de orde is. De gesprekken zouden worden hervat na de zomervakantie.

De Afdeling acht in dit geval de door het college gegeven termijn, geen redelijke termijn. Hiertoe overweegt de Afdeling dat het verzoek van [appellant] ziet op een mogelijke overtreding van een specifieke planregel. Dit is een concreet en relatief beperkt verzoek waarvoor niet veel nader onderzoek nodig is. Het college betwist ook niet dat het verzoek beperkt is in omvang, maar voert alleen aan dat gesprekken gaande waren. De Afdeling sluit niet uit dat gesprekken met partijen om te komen tot een minnelijke oplossing een gegronde reden kunnen zijn om een mededeling te doen als bedoeld in artikel 4:14 van de Awb . In dit geval heeft het college echter onvoldoende toegelicht waarop deze gesprekken zagen, bijvoorbeeld op de gestelde overtreding en in welk stadium deze gesprekken zich bevonden. Hierdoor heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom de gesprekken reden vormden voor de gekozen beslistermijn tot 4 december 2019.

Het college heeft uiteindelijk op 3 maart 2020 beslist op het verzoek, dit is in dit geval een overschrijding van de redelijke termijn van minimaal 42 dagen. [appellant] heeft het college op 20 september 2019 in gebreke gesteld en op 27 oktober 2019 een beroep wegens niet-tijdig beslissen ingesteld. Hierdoor wordt aan de eisen van artikel 6:12 van de Awb voldaan en is het beroep van [appellant] gegrond. Dit heeft de rechtbank miskend. Het hoger beroep is gegrond.

4.3.    Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog het beroep van [appellant] alsnog gegrond verklaren en een dwangsom vaststellen met toepassing van artikel 8:55c van de Awb .

Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, met een maximum van 42 dagen. In dit geval is het college meer dan 42 dagen in gebreke geweest, waardoor de maximale dwangsom wordt verbeurd. Op grond van artikel 4:17 van de Awb verbeurt het college de volgende dwangsom: veertien dagen vermenigvuldigd met € 23,00 per dag, veertien dagen vermenigvuldigd met € 35,00 per dag en veertien dagen vermenigvuldigd met € 45,00 per dag, in totaal € 1442,00.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] alsnog gegrond verklaren.

6.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover daarbij het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek van [appellant] gegrond;

IV.     vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;

V.      stelt het door het college van burgemeester en wethouders van Leudal verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het door [appellant] ingediende handhavingsverzoek vast op € 1442,00;

VI.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leudal tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3009,00, geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leudal aan [appellant] het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 448,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Pistoor, griffier.

w.g. Verheij

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Pistoor

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023

932

 

Bijlage I

 

Relevante regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:13 luidt:

"1.Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

2.De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan. "

Artikel 4:14, derde lid, luidt:

"3.Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien."

Artikel 4:17, eerste tot en met het derde lid, luidt:

"1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.

2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.

3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen."

Artikel 4:18 luidt:

"Het bestuursorgaan stelt de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was."

Artikel 6:2, aanhef en onder b, luidt:

"Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit."

Artikel 6:12, tweede lid, luidt:

"Het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is."

Artikel 8:55 c luidt:

"Indien het beroep gegrond is, stelt de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing. "


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature