< Terug naar de zoekresultaten

Opties voor deze uitspraak




U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij brief van 7 januari 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland gereageerd op het inzageverzoek van [appellante]. [appellante] heeft tot december 2017 bij de gemeente Westland gewerkt. Op 30 juli 2018 heeft zij op basis van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) een verzoek ingediend bij het college om inzage in de over haar verwerkte persoonsgegevens. Zij verzocht om inzage in haar personeelsdossier en de relevante bezwaardossiers. Ook verzocht zij om inzage in de documenten waar haar naam in voorkomt en alle omtrent haar verwerkte persoonsgegevens en documenten die te maken hebben met de tegen haar genomen maatregelen, waaronder correspondentie met de advocaat van de gemeente en bedrijfsartsen.

Uitspraak



202103052/1/A3.

Datum uitspraak: 24 mei 2023

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 april 2021 in zaak nr. 19/6691 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland.

Procesverloop

Bij brief van 7 januari 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland gereageerd op het inzageverzoek van [appellante].

Bij uitspraak van 8 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellante]  ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.F.R. Eisenberger, advocaat te Heemskerk, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door B.H.J. Thedinga en I.J.M. Slaman, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] heeft tot december 2017 bij de gemeente Westland gewerkt. Op 30 juli 2018 heeft zij op basis van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) een verzoek ingediend bij het college om inzage in de over haar verwerkte persoonsgegevens. Zij verzocht om inzage in haar personeelsdossier en de relevante bezwaardossiers. Ook verzocht zij om inzage in de documenten waar haar naam in voorkomt en alle omtrent haar verwerkte persoonsgegevens en documenten die te maken hebben met de tegen haar genomen maatregelen, waaronder correspondentie met de advocaat van de gemeente en bedrijfsartsen.

2.       Volgens [appellante] heeft het college geweigerd een besluit te nemen op haar verzoek. Zij heeft tegen dit gestelde uitblijven van een besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.

Uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft het beroep van [appellante] tegen het door het college niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college ten tijde van het instellen van het beroep met de brief van

7 januari 2019 een besluit had genomen op haar inzageverzoek en zij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar te maken.

Hoger beroep

4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de brief van 7 januari 2019 van het college kan worden gezien als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op de zitting heeft zij aangevoerd dat, indien deze brief moet worden opgevat als een besluit, de e-mailberichten die haar gemachtigde op 17 januari 2019 en 8 februari 2019 aan het college heeft verzonden, moeten worden aangemerkt als bezwaarschriften.

Beoordeling

5.       Over de beslissing op een inzageverzoek bepaalt artikel 34 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG), voor zover van belang, het volgende:

"Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening […] geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht."

Deze bepaling heeft tot gevolg dat een beslissing van een bestuursorgaan op een inzageverzoek moet voldoen aan de kenmerken van een besluit zoals beschreven in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb : een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De AVG stelt geen aanvullende vereisten aan de vorm van het besluit.

5.1     De brief met de titel "Inzageverzoek art 15 AVG [appellante] van 7 januari 2019 geeft informatie over het gevolg dat het college geeft aan het verzoek van [appellante]. Uit deze brief blijkt dat haar inzage wordt verleend in:

•       234 bestanden uit haar personeelsdossier;

•       231 opgeslagen en verwerkte bestanden waarin haar de naam voorkomt en

•       429 bestanden die correspondentie betreffen of afkomstig zijn uit het fysieke dossier.

In het document wordt toegelicht dat inzage zal worden verleend door digitale toezending van versleutelde bestanden. Verder wordt in de brief beschreven hoe er gezocht is naar gegevens en welke gegevens zwart zijn gemaakt.

5.2     Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college hiermee een besluit heeft genomen op het inzageverzoek van [appellante]. Het is een schriftelijk stuk waarin het beoogde rechtsgevolg voor [appellante] is beschreven. Gelet op de hierboven beschreven inhoud van de brief van 7 januari 2019 kon er geen misverstand over bestaan dat dit het besluit was op het inzageverzoek. Dat de brief geen verwijzing naar aan te wenden rechtsmiddelen bevat doet hier niet aan af, omdat dit geen voorwaarde is voor totstandkoming van een besluit in de zin van de Awb (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW8137). Ook indien pas op een latere datum dan 7 januari 2019 begonnen is met digitale verstrekking van de gegevens, zoals gesteld door [appellante], doet dit geen afbreuk aan het feit dat de brief het besluit van het college op het inzageverzoek bevat. Dit geldt ook voor wat [appellante] aanvoert over het ontbreken van gegevens die zij heeft opgevraagd. Het betoog slaagt niet.

6.       De door [appellante] bedoelde e-mailberichten van 17 januari en 8 februari 2019 kunnen niet worden aangemerkt als bezwaarschriften tegen het besluit van 7 januari 2019. Deze e-mailberichten hebben namelijk alleen betrekking op de toegang tot de verstrekte digitale bestanden in het inzagedossier. Het college heeft deze berichten daarom terecht niet aangemerkt als bezwaarschrift. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.

w.g. Sevenster

lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023

373-1032


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature