Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij uitspraak van 23 augustus 2019 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking door het college als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb niet-ontvan kelijk verklaard.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



202200436/1/A3.

Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2021 in zaak nr. 19/3858 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij uitspraak van 23 augustus 2019 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking door het college als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb niet-ontvan kelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] verzet gedaan. Bij uitspraak van

29 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] gedane verzet gegrond verklaard, het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het college veroordeeld in de proceskosten van [appellant].

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

1.       De bepalingen van de Awb die in deze zaak van toepassing zijn, luiden:

Artikel 4:17, eerste lid: "Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing."

Artikel 4:17, de rde lid: "De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen."

Artikel 4:1 8: "Het bestuursorgaan stelt de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was."

Artikel 6:12, eerste lid: "Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden."

Artikel 6:12, tweede lid: "Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is."

2.       Bij brief van 22 november 2018 heeft [appellant] bij het college een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) ingediend.

Op 11 april 2019 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld ten aanzien van het nemen van een besluit op zijn AVG-verzoek.

Bij brief van 31 mei 2019 heeft het college een besluit genomen op het AVG-verzoek van [appellant].

Bij brief van 6 juni 2019 heeft [appellant] het college verzocht een besluit te nemen over de hoogte van de verbeurde dwangsommen wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn AVG-verzoek.

3.       [appellant] stelt zich op het standpunt dat het college hem ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb een dwangsom is verschuldigd, omdat het niet tijdig heeft beslist op zijn AVG-verzoek en hij het college in verband daarmee op 11 april 2019 in gebreke heeft gesteld. Omdat het college op

31 mei 2019 heeft beslist op zijn AVG-verzoek maar geen beslissing heeft genomen over de dwangsom, heeft hij het college wederom in gebreke mogen stellen en na verloop van de twee weken termijn beroep mogen indienen bij de rechtbank, aldus [appellant].

4.       De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de ingebrekestelling op 6 juni 2019 prematuur was, nu de termijn om te beslissen over de dwangsom op dat moment nog niet was verstreken. Gelet hierop heeft de rechtbank met recht het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk geacht op grond van artikel 6:12 van de Awb .

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Bijloos

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sparreboom

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature