U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij tussenuitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 26 mei 2020, waarbij het bestemmingsplan "Westmade-Noord" gewijzigd is vastgesteld, te herstellen. Het door de raad op 26 mei 2020 vastgestelde bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk met ongeveer 500 woningen mogelijk . De appellanten zijn het niet eens met dit bestemmingsplan. De raad heeft zich in het besluit van 26 mei 2020 onder meer op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan geen toename van de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden tot gevolg heeft. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de raad zijn standpunt over de gevolgen van het bestemmingsplan voor het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen" onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd.

Uitspraak



202004372/4/R3.

Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Monster, gemeente Westland,

2.       [appellanten sub 2], wonend te Monster, gemeente Westland,

3.       Algemene Vereniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage en omstreken, gevestigd te Den Haag (hierna: de Vereniging),

4.       [appellant sub 4] en anderen, wonend te Monster, gemeente Westland,

5.       [appellant sub 5], wonend te Monster, gemeente Westland,

6.       [appellant sub 6], wonend te Monster, gemeente Westland,

7.       [appellant sub 7], wonend te Monster, gemeente Westland,

8.       [appellant sub 8] en anderen, wonend te Den Haag,

9.       [appellant sub 9], wonend te Monster, gemeente Westland,

10.     [appellanten sub 10], wonend te Monster, gemeente Westland,

11.     [appellant sub 11], wonend te Monster, gemeente Westland,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Westland,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 26 mei 2020, waarbij het bestemmingsplan "Westmade-Noord" gewijzigd is vastgesteld, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief, verzonden op 3 oktober 2022, heeft de raad het besluit van 26 mei 2020 van een aanvullende motivering voorzien.

Alle appellanten en Ontwikkelingsbedrijf De Westlandse Zoom zijn in de gelegenheid gesteld om een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld. [appellant sub 1], de Vereniging, [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 9], [appellanten sub 10], [appellant sub 11] en Ontwikkelingsbedrijf De Westlandse Zoom hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het door de raad op 26 mei 2020 vastgestelde bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk met ongeveer 500 woningen mogelijk . De appellanten zijn het niet eens met dit bestemmingsplan.

2.       De raad heeft zich in het besluit van 26 mei 2020 onder meer op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan geen toename van de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden tot gevolg heeft. Aan dat standpunt lag het rapport "Planontwikkeling Westmade-Noord, Toetsing aan de Wet natuurbescherming, onderdeel gebiedsbescherming" van Antea Group (hierna: Antea) van 28 juni 2019, aangevuld met twee memo's, ten grondslag. In het uitgevoerde onderzoek is met behulp van het rekenprogramma Aerius Calculator versie 2016L het verschil berekend tussen de stikstofdepositie in de referentiesituatie en de stikstofdepositie in de beoogde situatie om de invloed van de planontwikkeling op de stikstofdepositie in beeld te brengen. De voor stikstof relevante bronnen in de referentiesituatie waren de emissies van zeven in het plangebied aanwezige glastuinbouwbedrijven. Dit onderzoek wordt hierna aangeduid als het eerste stikstofonderzoek.

Na het uitbrengen van een deskundigenbericht door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de STAB), waarin op het eerste stikstofonderzoek is ingegaan, heeft de raad het stikstofonderzoek geactualiseerd. In het rapport "Geactualiseerde berekeningen stikstofdepositie, Westmade Noord" van Antea van 9 februari 2022 is met de toen meest recente versie van het rekenprogramma Aerius Calculator (versie 2021) een berekening gemaakt. Bij die berekening zijn, naast de in het eerste stikstofonderzoek meegenomen activiteiten van zeven glastuinbouwbedrijven, ook activiteiten meegenomen van zes andere in het plangebied aanwezige glastuinbouwbedrijven. Dit onderzoek wordt hierna aangeduid als het tweede stikstofonderzoek.

De tussenuitspraak

3.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de raad zijn standpunt over de gevolgen van het bestemmingsplan voor het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen" onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd. Dit oordeel was gebaseerd op de manier waarop de raad de referentiesituatie had vastgesteld.

Hoewel de raad voldoende had gemotiveerd dat de activiteiten van de in het plangebied aanwezige zeven glastuinbouwbouwbedrijven uit het eerste stikstofonderzoek bij de referentiesituatie mochten worden betrokken, had de raad onvoldoende gemotiveerd dat de activiteiten van de in het plangebied aanwezige zes glastuinbouwbouwbedrijven die in het tweede stikstofonderzoek bij de referentiesituatie zijn betrokken, daarbij ook betrokken mochten worden. De Afdeling verwijst in dit verband naar overwegingen 49.1 en 49.2 van de tussenuitspraak.

De raad had verder onvoldoende onderzoek gedaan naar de emissies van de kassen van de zeven glastuinbouwbedrijven uit het eerste stikstofonderzoek. De raad mocht weliswaar uitgaan van gasgestookte verwarming in de kassen, maar hij had niet nader onderzocht welke van de zeven bedrijven koude teelt of warme teelt hadden. Dat had de raad wel moeten doen, omdat hij moest motiveren dat het door hem gehanteerde uitgangspunt inhoudende 50% koude teelt en 50% warme teelt een reëel uitgangspunt was. De Afdeling verwijst in dit verband naar overweging 51.3 van de tussenuitspraak.

3.1.    De Afdeling heeft de raad opgedragen om deze gebreken te herstellen. De raad moest onderzoeken of het bestemmingsplan leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie om toereikend te kunnen motiveren dat het bestemmingsplan geen significante gevolgen zal hebben voor het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen" of een gewijzigd of nieuw besluit nemen.

In de tussenuitspraak is in dit verband overwogen dat de raad dit kon doen door met inachtneming van overweging 51.3 de referentiesituatie, uitgaande van de zeven glastuinbouwbedrijven die in het eerste stikstofonderzoek zijn meegenomen, nauwkeuriger in kaart te brengen. Als de raad met inachtneming van overweging 49.2 alsnog zou motiveren dat de activiteiten van de in het plangebied aanwezige zes glastuinbouwbouwbedrijven die in het tweede stikstofonderzoek bij de referentiesituatie zijn betrokken, daarbij ook betrokken mochten worden, dan zou de raad vervolgens ook moeten motiveren van welke emissies van die zes bedrijven wordt uitgegaan.

4.       In overweging 59.2 van de tussenuitspraak is ook overwogen dat de vraag of de raad verplicht is op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport te maken, afhankelijk is van de vraag of de raad een voor het bestemmingsplan passende beoordeling moet maken. Deze vraag kon de Afdeling in de tussenuitspraak dus niet beantwoorden. De Afdeling zal dat in deze einduitspraak alsnog doen.

De aanvullende motivering van de raad

5.       De raad heeft bij zijn brief, verzonden op 3 oktober 2022, het rapport "Nader rapport stikstofdepositie" van Antea van 29 september 2022 overgelegd. Volgens de raad is hiermee nader gemotiveerd dat in de beoogde situatie ten opzichte van de referentiesituatie geen sprake is van een toename van stikstofdepositie. Het plan heeft volgens de raad geen significante gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden, zodat de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) niet aan de vaststelling van het bestemmingsplan in de weg stond.

Zienswijzen

6.       [appellanten sub 2] en [appellant sub 6] hebben geen zienswijzen ingediend over de aanvullende motivering. De Afdeling leidt hieruit af dat zij hiertegen geen bezwaren hebben. In zoverre bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de aanvullende motivering niet toereikend is.

7.       De gemachtigde van [appellant sub 4] en anderen had zich eerder al gesteld als gemachtigde van [appellant sub 5], [appellant sub 7], [appellant sub 9] en [appellant sub 11]. De zienswijze van [appellant sub 4] en anderen is ook namens hen ingediend. Onder [appellant sub 4] en anderen worden hierna ook [appellant sub 5], [appellant sub 7], [appellant sub 9] en [appellant sub 11] begrepen.

8.       De Afdeling gaat hierna in op de ingediende zienswijzen. De Afdeling stelt hierbij voorop dat zij behalve in uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel.

Beoordeling van de zienswijzen

Natuur - gebiedsbescherming

9.       Uit artikel 2.8 van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van de Wnb, volgt dat een passende beoordeling moet worden gemaakt als een plan significante gevolgen kan hebben voor een of meer Natura 2000-gebieden. Dat is het geval als een plan voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen die ten opzichte van de referentiesituatie significante gevolgen kunnen hebben voor een of meer Natura 2000-gebieden. Onder referentiesituatie wordt de feitelijk, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan verstaan.

10.     De Afdeling beoordeelt hieronder aan de hand van wat appellanten in hun zienswijze hebben aangevoerd of de raad de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken over de door hem gehanteerde referentiesituatie heeft hersteld. Ook zal de Afdeling ingaan op wat appellanten voor het overige hebben aangevoerd.

11.     De Vereniging en [appellant sub 4] en anderen hebben in hun zienswijze verwezen naar het Gebiedsplan Stikstof Zuid-Holland 01. De Afdeling overweegt hierover dat dit gebiedsplan is gepubliceerd na de vaststelling van het bestemmingsplan. Het kan daarom niet bij de beoordeling van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan worden betrokken.

1. De referentiesituatie

- De toegevoegde zes glastuinbouwbedrijven in het tweede stikstofonderzoek

12.     In de tussenuitspraak heeft de Afdeling verwezen naar de uitspraak van 1 september 2021 over het bestemmingsplan "Zandzoom 2019" (ECLI:NL:RVS:2021:1960, rechtsoverweging 24.2). In die uitspraak heeft de Afdeling uiteengezet onder welke voorwaarden in het kader van de interne saldering activiteiten die beëindigd zijn vóór de gehanteerde peildatum toch kunnen worden betrokken in de referentiesituatie. De derde voorwaarde is dat in de periode tussen de beëindiging van de activiteit en de vaststelling van het plan geen andere stikstofveroorzakende activiteiten zijn ontplooid op het desbetreffende perceel.

13.     De Afdeling heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat het rapport van Antea van 9 februari 2022 geen informatie bevat op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat er tussen de beëindiging van de glastuinbouwactiviteiten van de zes glastuinbouwactiviteiten die in het tweede stikstofonderzoek zijn toegevoegd, en de vaststelling van het plan geen andere stikstofveroorzakende activiteiten hebben plaatsgevonden. Zo was niet bekend of na de verkoop van de gronden aan de gemeente de glastuinbouwactiviteiten in de kassen waren voortgezet en ook niet of na de sloop van de kassen (andere) stikstofveroorzakende activiteiten op de gronden hebben plaatsgevonden. Alleen al daarom oordeelde de Afdeling dat de raad niet aannemelijk had gemaakt dat voor de zes in het tweede stikstofonderzoek toegevoegde bedrijven wordt voldaan aan de derde voorwaarde uit de uitspraak van 1 september 2021.

14.     [appellant sub 1], de Vereniging, [appellant sub 4] en anderen en [appellanten sub 10] betogen dat de raad in zijn nadere motivering nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor de zes in het tweede stikstofonderzoek toegevoegde bedrijven aan de derde voorwaarde uit de uitspraak van 1 september 2021 is voldaan.

De Vereniging en [appellant sub 4] en anderen voeren aan dat minstens de helft van de zes toegevoegde bedrijven al ruim voor de aankoop door de gemeente was gestopt met telen.

Zij voeren ook aan dat niet uitgesloten is dat de kassen, vóór de sloop, voor andere dan glastuinbouwactiviteiten zijn gebruikt. Zij wijzen erop dat, zoals zij eerder hebben aangevoerd, de kassen aan derden zijn verhuurd als opslagruimte.

[appellant sub 1], de Vereniging, [appellant sub 4] en anderen en [appellanten sub 10] voeren aan dat uit de bij het rapport van Antea gevoegde luchtfoto's blijkt dat er na de sloop van de kassen op enkele percelen andere stikstofveroorzakende activiteiten hebben plaatsgevonden.

14.1.  In het rapport van Antea van 29 september 2022 dat de raad heeft ingebracht, is geconcludeerd dat de zes glastuinbouwbedrijven uit het tweede stikstofonderzoek voldoen aan de derde voorwaarde.

Er staat in dit verband dat drie van de zes glastuinbouwbedrijven (locaties A, C en D) hun activiteiten enige tijd na de verkoop aan de gemeente hebben voortgezet totdat de activiteiten in 2008 respectievelijk 2010 werden beëindigd en tot sloop van de kassen werd overgegaan. Er zijn volgens Antea tussen de aankoop en de sloop dus geen andere stikstofveroorzakende activiteiten ontplooid. De activiteiten van de drie andere glastuinbouwbedrijven (locaties E, G en H) zijn na aankoop niet voortgezet maar gestaakt.

Verder staat er dat de percelen na de beëindiging van de activiteiten en de sloop van de kassen in beheer zijn genomen bij de gemeente Westland. Ten behoeve van dat beheer werden de desbetreffende percelen onderhouden. Bij het rapport zijn van elke locatie luchtfoto's gevoegd, die zijn genomen vanaf het jaar van de sloop tot het moment van het vaststellen van het bestemmingsplan. Antea heeft geconcludeerd dat er na de sloop van de kassen op de percelen geen andere stikstofveroorzakende activiteiten zijn ontplooid.

De raad heeft zich op basis van dit rapport op het standpunt gesteld dat de zes bedrijven voldoen aan alle drie de voorwaarden uit de uitspraak van 1 september 2021 en bij de referentiesituatie mochten worden betrokken.

14.2.  Voor zover De Vereniging en [appellant sub 4] en anderen betogen dat de bedrijven op de locaties C en E ten onrechte in het onderzoek zijn betrokken, omdat daar al sinds de jaren 80 van de vorige eeuw geen glastuinbouwactiviteiten hebben plaatsgevonden, overweegt de Afdeling dat zij deze stelling niet hebben onderbouwd. Deze stelling komt bovendien niet overeen met de specifieke informatie over de teelt op deze locaties op het moment van aankoop in het taxatierapport van locatie E en de verklaring van LTO Glastuinbouw Nederland en de aankoopmakelaar over locatie C, die bij het rapport van Antea zijn gevoegd.

14.3.  Over de periode tussen de aankoop door de gemeente en de sloop van de kassen overweegt de Afdeling dat zij geen aanleiding ziet om niet uit te gaan van de juistheid van de bevindingen van Antea. Die bevindingen zijn dat er tussen de aankoop en de sloop van de kassen geen andere stikstofveroorzakende activiteiten hebben plaatsgevonden. De Vereniging en [appellant sub 4] en anderen hebben hun stelling dat de kassen, nadat de glastuinbouwbedrijven hun glastuinbouwactiviteiten hadden beëindigd, werden verhuurd aan derden die de kassen gebruikten voor andere doeleinden dan glastuinbouwactiviteiten, niet onderbouwd. De Afdeling tekent hierbij aan dat zij in de stelling van de Vereniging en [appellant sub 4] en anderen dat op de luchtfoto’s niet zichtbaar is of er in de kassen wel of niet sprake was van opslag, exploitatie of anderszins alternatief gebruik, geen reden ziet om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van Antea wat betreft de in die kassen uitgevoerde activiteiten.

14.4.  Over de periode vanaf de sloop van de kassen overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling ziet geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van de bevindingen van Antea dat, na de beëindiging van de activiteiten en de sloop van de kassen, de percelen in beheer zijn genomen bij de gemeente Westland en dat er toen geen stikstofveroorzakende activiteiten hebben plaatsgevonden. Uit het rapport en de daarbij gevoegde luchtfoto's blijkt naar het oordeel van de Afdeling niet dat er na de sloop van de kassen andere activiteiten dan de oorspronkelijke activiteiten op de percelen van de glastuinbouwbedrijven hebben plaatsgevonden. Wat betreft mogelijk stikstofveroorzakende activiteiten op onbebouwde terreinen ziet de Afdeling, anders dan [appellant sub 1], de Vereniging, [appellant sub 4] en anderen en [appellanten sub 10], in de overgelegde luchtfoto's geen grond voor het oordeel dat sprake was van in dat opzicht representatief te achten, relevante activiteiten.

14.5.  Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat zij in wat appellanten in hun zienswijzen hebben aangevoerd, geen aanknopingspunten ziet om eraan te twijfelen dat in de periode tussen de beëindiging van de activiteiten van de zes glastuinbouwbedrijven en de vaststelling van het plan geen andere stikstofveroorzakende activiteiten zijn ontplooid op de desbetreffende percelen. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling alsnog aannemelijk gemaakt dat voor de zes in het tweede stikstofonderzoek toegevoegde bedrijven wordt voldaan aan de derde voorwaarde uit de uitspraak van 1 september 2021.

15.     Aangezien onder 49.1 van de tussenuitspraak al was overwogen dat voor de zes toegevoegde bedrijven in het tweede stikstofonderzoek aan de eerste twee voorwaarden uit de uitspraak van 1 september 2021 was voldaan, heeft de raad alsnog voldoende gemotiveerd dat de activiteiten van de in het plangebied aanwezige zes glastuinbouwbouwbedrijven die in het tweede stikstofonderzoek bij de referentiesituatie zijn betrokken, daarbij ook betrokken mochten worden.

- De emissies van de kassen

16.     De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de raad met de overgelegde foto's en het rapport "Koopovereenkomsten en bedrijfsinventarisaties, Westmade Noord" aannemelijk heeft gemaakt dat bij de zeven in het eerste stikstofonderzoek betrokken glastuinbouwbedrijven sprake was van gasgestookte verwarming. De raad had evenwel onvoldoende onderzoek gedaan of die aanwezige gasstookinstallaties in gebruik waren en welke omvang dat gasverbruik had. Hoewel de raad niet het exacte gasverbruik per bedrijf hoefde te achterhalen, maar uit mocht gaan van het kengetal uit Aerius Calculator voor glastuinbouw, had de raad niet nader onderzocht welke van de zeven bedrijven koude teelt of warme teelt hadden. Dat nader onderzoek had wel van de raad mogen worden verwacht, omdat, gelet op wat appellanten hadden aangevoerd, de raad moest motiveren dat het door hem gehanteerde uitgangspunt inhoudende 50% koude teelt en 50% warme teelt een reëel uitgangspunt was.

De Afdeling heeft in de tussenuitspraak ook overwogen dat als de raad alsnog zou motiveren dat de activiteiten van de in het plangebied aanwezige zes glastuinbouwbouwbedrijven die in het tweede stikstofonderzoek bij de referentiesituatie zijn betrokken, daarbij ook betrokken mochten worden, de raad dan vervolgens ook zou moeten motiveren van welke emissies van die zes bedrijven wordt uitgegaan.

17.     De Vereniging, [appellant sub 4] en anderen en [appellanten sub 10] betogen dat de raad nog steeds onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de emissies van de kassen.

De Vereniging en [appellant sub 4] en anderen voeren in dit verband aan dat de aanwezigheid van luchtafvoerpijpen alleen niet wil zeggen dat de gasstookinstallaties van de glastuinbouwbedrijven ook werden gebruikt.

De Vereniging, [appellant sub 4] en anderen en [appellanten sub 10] voeren aan dat de raad het exacte gasverbruik per bedrijf had moeten achterhalen en niet mocht uitgaan van het kengetal voor glastuinbouwbedrijven uit Aerius Calculator.

Zij voeren ook aan dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van 58% warme teelt en 42% koude teelt. Volgens [appellanten sub 10] heeft Antea gebruik gemaakt van informatiebronnen die niet onafhankelijk zijn en die te algemene informatie geven. Volgens de Vereniging en [appellant sub 4] en anderen is Antea er ten onrechte van uitgegaan dat er de bedrijven op de locaties 22a en E sprake was van warme teelt.

17.1.  In het rapport van Antea van september 2022 staat dat alle dertien bedrijven die in de referentiesituatie zijn betrokken, beschikten over een ketelinstallatie met buisverwarming of heteluchtkachels die geschikt zijn voor een jaarrond, warme teelt. De kassen en hun installaties zijn volgens Antea bij de oprichting ontworpen om warme teelt te realiseren. In het rapport is vermeld dat aan de hand van de diverse informatiebronnen per kas is achterhaald welke teelt plaatsvond ten tijde van de aankoop door de gemeente. Bepaalde gewassen kunnen, zo staat in het rapport, in Nederland immers altijd alleen als warme teelt worden gekweekt. Antea heeft op basis van het onderzoek geconcludeerd dat van de dertien bedrijven (met in totaal 15 kassen) er zeven warme teelt hadden op het moment van het staken van de bedrijfsvoering en zes bedrijven koude teelt. Gelet op het oppervlak van de bedrijven leidt dat tot 58% warme teelt en 42% koude teelt.

De raad heeft zich op basis hiervan op het standpunt gesteld dat het door hem gehanteerde uitgangspunt dat sprake was van 50% warme teelt en 50% koude teelt een reëel, en zelfs conservatief, uitgangspunt was.

17.2.  Over de aanwezigheid van gasstookinstallaties in de kassen van de dertien glastuinbouwbedrijven overweegt de Afdeling als volgt.

In de tussenuitspraak is overwogen dat de raad met de aan de STAB overgelegde foto's en het in beroep overgelegde rapport "Koopovereenkomsten en bedrijfsinventarisaties, Westmade Noord" aannemelijk heeft gemaakt dat bij de zeven glastuinbouwbedrijven uit het eerste stikstofonderzoek sprake was van gasgestookte verwarming. In wat is aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat er sprake is van een uitzonderlijk geval, zoals hiervoor bedoeld onder 8, op grond waarvan zij van dit oordeel in haar tussenuitspraak moet terugkomen.

Het rapport "Koopovereenkomsten en bedrijfsinventarisaties, Westmade Noord" heeft ook betrekking op de zes toegevoegde glastuinbouwbedrijven. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met dit rapport aannemelijk gemaakt dat ook bij de zes toegevoegde glastuinbouwbedrijven sprake was van gasgestookte verwarming. In de door de Vereniging en [appellant sub 4] en anderen op dit punt geuite twijfel ziet de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel.

17.3.  Over het betoog van de Vereniging, [appellant sub 4] en anderen en [appellanten sub 10] dat de raad het exacte gasverbruik per bedrijf had moeten achterhalen, heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat de raad het exacte gasverbruik per bedrijf niet hoeft te achterhalen, maar mag uitgaan van het kengetal voor glastuinbouw uit Aerius Calculator. Ook hier geldt dat in wat is aangevoerd geen grond is te vinden voor het oordeel dat sprake is van een uitzonderlijk geval waardoor de Afdeling van dit oordeel in haar tussenuitspraak moet terugkomen.

17.4.  Over het betoog over het soort teelt dat in kassen plaatsvond overweegt de Afdeling als volgt.

Antea heeft aan de hand van taxatierapporten en verklaringen van de taxateur/aankoopmakelaar en van LTO Glastuinbouw Nederland onderzocht welk gewassen in de kassen werden geteeld. Aan de hand daarvan heeft Antea bepaald of er in de kassen sprake was van warme of koude teelt. De Afdeling volgt [appellanten sub 10] niet in hun niet onderbouwde stelling dat de personen met wie Antea heeft gesproken niet onafhankelijk waren of te algemene informatie hebben gegeven. Gelet op de specifieke informatie over het type teelt op de locaties 22a en E in de taxatierapporten en de verklaring van LTO Glastuinbouw Nederland ziet de Afdeling ook geen aanknopingspunten om de Vereniging en [appellant sub 4] en anderen te volgen in hun niet nader onderbouwde stelling dat Antea voor die locaties ten onrechte is uitgegaan van warme teelt.

17.5.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad alsnog voldoende onderzoek gedaan naar het gasverbruik van de in het tweede stikstofonderzoek betrokken dertien glastuinbouwbedrijven. De raad heeft in zijn aanvullende uiteenzetting voldoende gemotiveerd dat het gehanteerde uitgangspunt inhoudende 50% koude teelt en 50% warme teelt een reëel uitgangspunt was.

2. De beoogde situatie

18.     De Vereniging, [appellant sub 4] en anderen en [appellanten sub 10] betogen dat de raad de stikstofuitstoot in de aanlegfase bij de berekening had moeten betrekken. Zij verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159.

18.1.  In de tussenuitspraak is onder 58.1 al ingegaan op de stikstofuitstoot tijdens de aanlegfase. Voor zover de Vereniging, [appellant sub 4] en anderen en [appellanten sub 10] zich met een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022 keren tegen dat oordeel wijst de Afdeling erop dat, zoals hiervoor onder 8 is overwogen, behoudens uitzonderlijke gevallen niet van een in een tussenuitspraak gegeven oordeel teruggekomen dient te worden. Zo'n uitzonderlijk geval ziet de Afdeling gelet op wat is aangevoerd niet.

Tussenconclusie

19.     In het rapport van Antea van 9 februari 2022 is, zoals gezegd, het verschil berekend tussen de stikstofdepositie in de referentiesituatie en de stikstofdepositie in de beoogde situatie om de invloed van de planontwikkeling op de stikstofdepositie in beeld te brengen. Eén van de uitgangspunten in de berekening was dat 50% van de glastuinbouwbedrijven koude teelt had en 50% warme teelt. Dit uitgangspunt acht de Afdeling, zoals hiervoor is overwogen, een reëel uitgangspunt.

In het rapport van 2022 staat dat de berekening met Aerius Calculator aangeeft dat als gevolg van de planontwikkeling op een stikstofgevoelig habitat in een overbelaste situatie geen hogere bijdrage aan de stikstofdepositie wordt berekend dan 0,00 mol/ha/jaar.

Appellanten hebben de juistheid van deze berekening niet bestreden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met het rapport van Antea van februari 2022 dan ook voldoende gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie en dat het plan daarom geen significante gevolgen heeft voor de betrokken Natura 2000-gebieden.

20.     Gelet op het voorgaande heeft de raad de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken in het besluit van 26 mei 2020 toereikend hersteld.

21.     De Afdeling merkt in dit verband nog op dat Antea in haar rapport van september 2022 een nieuwe berekening heeft uitgevoerd, waarbij, anders dan in het rapport van februari 2022, op basis van de nadere onderzoeksresultaten de emissies van de kassen nu locatie specifiek per kas zijn gemodelleerd. Volgens Antea blijkt ook uit de nieuwe berekening dat op geen enkele overbelaste habitat sprake is van een bijdrage aan de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Zij wijst erop dat op alle berekende hexagonen sprake is van een afname van de stikstofdepositie.

Milieueffectrapportage

22.     De Vereniging en [appellant sub 4] en anderen hebben in hun beroepschrift betoogd, dat aangezien de raad verplicht was voor het plan een passende beoordeling te maken, hij op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook verplicht was om een milieueffectrapport voor plannen te maken.

22.1.  Artikel 7.2a, eerste lid, luidt:

"Een milieueffectrapport wordt gemaakt bij de voorbereiding van een op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te stellen plan waarvoor, in verband met een daarin opgenomen activiteit, een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb".

22.2.  Zoals de Afdeling hiervoor heeft geoordeeld, heeft het plan geen significante gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. De raad mocht daarom afzien van het maken van een passende beoordeling. Dat betekent dat, anders dan de Vereniging en [appellant sub 4] en anderen betogen, ook geen verplichting bestond tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Het betoog slaagt niet.

De overige gronden in de zienswijze

23.     De Vereniging, [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 8] en anderen en [appellanten sub 10] richten zich in hun zienswijze tegen het oordeel van de Afdeling in de tussenuitspraak over het aspect 'Verkeer'. [appellanten sub 10] gaan daarnaast ook in op de behoefte aan woningbouw, waarover de Afdeling in de tussenuitspraak ook een oordeel heeft gegeven.

23.1.  Zoals hiervoor onder 8 is overwogen, kan de Afdeling behalve in uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. In wat [appellanten sub 10] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling niet dat een uitzonderlijk geval hier aan de orde is, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.

Conclusie

24.     Uit wat in de tussenuitspraak is overwogen, volgt dat de beroepen tegen het besluit van 26 mei 2020 gegrond zijn. Dat besluit moet dus worden vernietigd. Uit de hiervoor weergegeven bespreking van de zienswijzen blijkt dat deze ongegrond zijn. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 26 mei 2020 in stand te laten.

25.     De raad moet de proceskosten vergoeden van [appellant sub 1], [appellant sub 4 en anderen], [appellant sub 5], [appellant sub 7], [appellant sub 9] en [appellant sub 11]. Van proceskosten aan de zijde van [appellanten sub 2], de Vereniging, [appellant sub 6], [appellant sub 8] en anderen en [appellanten sub 10] is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen gegrond;

II.       vernietigt het besluit van 26 mei 2020 waarbij de raad van de gemeente Westland het bestemmingsplan "Westmade-Noord" heeft vastgesteld;

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Westland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

- € 2.092,50 aan [appellant sub 1], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- € 2.092,50 aan [appellant sub 4 en anderen], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- € 2.092,50 aan [appellant sub 5], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- € 2.092,50 aan [appellant sub 7], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- € 2.092,50 aan [appellant sub 9], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- € 2.092,50 aan [appellant sub 11], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Westland aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

- € 178,00 aan [appellant sub 1];

- € 354,00 aan de Algemene Vereniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage en omstreken;

- € 178,00 aan [appellant sub 4 en anderen] met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- € 178,00 aan [appellant sub 5];

- € 178,00 aan [appellant sub 6];

- € 178,00 aan [appellant sub 7];

- € 178,00 aan [appellant sub 8] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- € 178,00 aan [appellant sub 9];

- € 178,00 aan [appellanten sub 10], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- € 178,00 aan [appellant sub 11].

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Van Diepenbeek

voorzitter

w.g. Pieters

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023

473


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature