U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 22 april 2021 heeft het college van bestuur van de stichting Dunamare Onderwijsgroep aan [appellant] en [partij], onderscheidenlijk de vader en de moeder van [kind], medegedeeld dat hun zoon met ingang van 18 mei 2021 wordt verwijderd van het Haarlemmermeer Lyceum. Deze zaak gaat over ouders van een leerling die zich niet kunnen of willen neerleggen bij een beslissing van een schoolbestuur. Over ouders die vele rechterlijke procedures voeren om hun gelijk te halen, zowel bij de civiele rechter als de bestuursrechter. Het is een treurige zaak, omdat de leerling niets valt te verwijten. Een treurige zaak ook, omdat de leerling inmiddels onderwijs volgt op een andere school, het op die school goed doet en het daar naar zijn zin heeft, zodat de vraag opkomt welk belang nog is gediend met doorprocederen. De ouders willen echter de strijdbijl niet begraven en hebben de voorzieningenrechter van de Afdeling gevraagd om (hen) recht te doen.

Uitspraak



202104123/1/A2 en 202104123/2/A2.

Datum uitspraak: 6 april 2022

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep en het beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-­Holland van 17 juni 2021 in zaak nrs. 21/2129 en 21/2130 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van bestuur van de stichting Dunamare Onderwijsgroep, gevestigd te Haarlem (hierna: de stichting).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2021 heeft de stichting aan [appellant] en [partij], onderscheidenlijk de vader en de moeder van [kind], medegedeeld dat hun zoon met ingang van 18 mei 2021 wordt verwijderd van het Haarlemmermeer Lyceum.

Bij brief van 10 mei 2021 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 22 april 2021.

Bij uitspraak van 17 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB). De CRvB heeft het hogerberoepschrift ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.

Tevens heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De stichting heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 8 juli 2021 heeft de stichting het door [appellant] tegen het besluit van 22 april 2021 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. [appellant] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroepschrift ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.

Tegen het besluit van 8 juli 2021 heeft [appellant] gronden ingediend.

De stichting heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 maart 2022, waar [appellant], vergezeld van [partij], en de stichting, vertegenwoordigd door mr. M.G. Hofman, advocaat te Haarlem, [gemachtigde] en drs. B.B. Oremus, zijn verschenen.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Relevante regelgeving

2.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

3.       Deze zaak gaat over ouders van een leerling die zich niet kunnen of willen neerleggen bij een beslissing van een schoolbestuur. Over ouders die vele rechterlijke procedures voeren om hun gelijk te halen, zowel bij de civiele rechter als de bestuursrechter. Het is een treurige zaak, omdat de leerling niets valt te verwijten. Een treurige zaak ook, omdat de leerling inmiddels onderwijs volgt op een andere school, het op die school goed doet en het daar naar zijn zin heeft, zodat de vraag opkomt welk belang nog is gediend met doorprocederen. De ouders willen echter de strijdbijl niet begraven en hebben de voorzieningenrechter van de Afdeling gevraagd om (hen) recht te doen.

Het verwijderingsbesluit

4.       Hieronder wordt eerst kort de aanloop tot het verwijderingsbesluit geschetst (zie onder 5 en 6).

5.       De stichting is het bevoegd gezag van het Haarlemmermeer Lyceum. In het schooljaar 2020-2021 nam de zoon van [appellant] deel aan het onderwijs van het Haarlemmermeer Lyceum als leerling van het eerste leerjaar HAVO/VWO, tweetalig onderwijs. Bij brief van 13 april 2021 heeft de stichting de ouders laten weten voornemens te zijn hun zoon te verwijderen van het Haarlemmermeer Lyceum wegens de grensoverschrijdende en intimiderende manier van communiceren van [appellant] en het gevoel van onveiligheid binnen de school dat daarvan het gevolg is. Naar aanleiding van de reactie op dit voornemen van [appellant], heeft de stichting op 16 april 2021 aan de ouders laten weten eenmalig en onder strikte voorwaarden bereid te zijn om de verwijdering van hun zoon op te schorten. Op 19 april 2021 heeft [appellant] op het huisadres van de voorzitter van het college van bestuur en een docent van het Haarlemmermeer Lyceum dagvaardingen laten bezorgen. Op 20 april 2021 heeft [appellant] laten weten dat hij niet akkoord gaat met de door de stichting gestelde voorwaarden.

6.       Bij besluit van 22 april 2021 heeft de stichting aan de ouders medegedeeld dat hun zoon met ingang van 18 mei 2021 wordt verwijderd van het Haarlemmermeer Lyceum. De stichting stelt zich op het standpunt dat duidelijk is geworden dat de ouders de gestelde voorwaarden niet accepteren en daarmee verwijdering van hun zoon van het Haarlemmermeer Lyceum onvermijdelijk is geworden. Daar komt volgens de stichting nog bij dat het [appellant] zeer kwalijk wordt genomen dat hij opnieuw dagvaardingen heeft laten uitbrengen. Met name het dagvaarden van een individuele docent op haar huisadres acht de stichting bijzonder laakbaar. De stichting constateert dat [appellant] hiermee zijn intimiderende wijze van communiceren heeft voortgezet en dat herstel van de relatie onmogelijk is geworden. Een verwijdering kan pas worden geëffectueerd zodra een andere school bereid is gevonden om de zoon toe te laten. De stichting noemt vier scholen die daartoe bereid zijn. De stichting stelt de ouders in de gelegenheid om met hun zoon een keuze te maken voor een andere school en om de aanmeldingsprocedure te doorlopen. Daarom wordt de zoon pas met ingang van 18 mei 2021 verwijderd van het Haarlemmermeer Lyceum. Tot dat moment blijft de zoon geschorst en heeft de schoolleiding tijdens de schorsing voorzien in een alternatief onderwijsprogramma dat hij thuis kan volgen.

7.       Op 22 april 2021 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het besluit van de stichting van dezelfde datum. Vervolgens heeft hij op 10 mei 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 22 april 2021. Dit beroep is door de voorzieningenrechter bij uitspraak van 17 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard. [appellant] is het hier niet mee eens en heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

8.       Bij besluit van 8 juli 2021 heeft de stichting het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 22 april 2021 ongegrond verklaard. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:20, derde lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Op 19 augustus 2021 heeft [appellant] bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van 8 juli 2021. Na doorzending van het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep heeft de Afdeling de behandeling van dit beroep overgenomen.

Aangevallen uitspraak

9.       De voorzieningenrechter van de rechtbank overweegt dat vaststaat dat [appellant] beroep heeft ingesteld voordat de stichting op het bezwaar heeft beslist. [appellant] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Daarom beoordeelt de voorzieningenrechter eerst of het beroep (tegen het niet tijdig nemen van een besluit) al dan niet prematuur is ingediend en ontvankelijk is.

[appellant] heeft zich, ten aanzien van de vraag of de stichting in gebreke was ten tijde van het instellen van beroep, op het standpunt gesteld dat de stichting - gelet op het spoedeisende karakter van deze zaak - binnen drie dagen op het bezwaar diende te beslissen en dat de stichting dit niet heeft gedaan. De voorzieningenrechter overweegt dat de wet en jurisprudentie geen mogelijkheid bieden om zelf een beslistermijn vast te stellen. Dat de stichting niet heeft beslist binnen de door [appellant] gestelde termijn van drie dagen, leidt er volgens de voorzieningenrechter niet toe dat de stichting in gebreke is gebleven tijdig een besluit te nemen. Uitgangspunt zijn de beslistermijnen zoals die in de wet zijn vastgelegd. In dit geval geldt de beslistermijn zoals die is opgenomen in artikel 27 van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO). In beginsel geldt voor de stichting een beslistermijn van vier weken. De voorzieningenrechter stelt vast dat ten tijde van het instellen van het beroep op 10 mei 2021 deze termijn nog niet was verstreken. Bovendien staat vast dat [appellant] dit geschil heeft voorgelegd aan de geschillencommissie. Artikel 27c, vierde lid, van de WVO schrijft voor dat de stichting niet op het bezwaar mag beslissen alvorens de commissie heeft geoordeeld. De bedoeling van deze bepaling is juist - zo volgt uit de toelichting op het nader gewijzigd amendement, Kamerstukken II 2011/2012, 33 106, nr. 19 (lees: nr. 91) - dat het oordeel van de commissie wordt betrokken bij de beslissing op het bezwaar. Op die manier wordt voorkomen - zo volgt uit de toelichting - dat oordelen worden uitgebracht als het geschil reeds ter beoordeling is voorgelegd aan de rechter, aldus de voorzieningenrechter.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat zolang de klacht in behandeling is bij de commissie, de stichting niet bevoegd is om te beslissen op het bezwaar en dat de wettelijke beslistermijn van vier weken wordt opgeschort. Dit betekent dat de stichting op 10 mei 2021 niet in gebreke was. De vraag of voldaan is aan de tweede voorwaarde, genoemd in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb kan vervolgens in het midden blijven, omdat aan beide voorwaarden moet zijn voldaan om beroep tegen niet tijdig beslissen in te kunnen stellen. Omdat de stichting niet in gebreke was om te beslissen, kon op 10 mei 2021 nog geen beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is prematuur ingesteld en daarom niet-ontvankelijk, aldus de voorzieningenrechter.

Hoger beroep

10.     [appellant] betoogt in hoger beroep dat zijn zaak in de beroepsfase door de voorzieningenrechter van de rechtbank niet op de juiste wijze is behandeld. Daartoe brengt hij naar voren dat tijdens de zitting bleek dat de voorzieningenrechter bevooroordeeld was en niet alle stukken bij de beoordeling heeft betrokken. Ook wijst [appellant] erop dat hij ter zitting van de voorzieningenrechter meermaals geen gelegenheid heeft gekregen om zijn pleitnota voor te lezen, de behandeling van de zaak ter zitting door de voorzieningenrechter chaotisch was en verschillende beroepsgronden niet ter zitting zijn besproken. Bovendien heeft de voorzieningenrechter tijdens de behandeling ter zitting toegezegd dat zijn beroep ontvankelijk zou worden verklaard en heeft zij de zaak inhoudelijk behandeld, aldus [appellant]. Verder voert [appellant] aan dat uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de voorzieningenrechter is misleid door het betoog van de stichting. Volgens [appellant] is de enige oplossing in deze zaak om een dwangsom in de vorm van nadeelcompensatie aan de stichting op te leggen voor onrechtmatige en disproportionele verwijdering van zijn zoon.

Beoordeling hoger beroep

- Gang van zaken zitting

10.1.  In verschillende toonaarden klaagt [appellant] over het handelen van de voorzieningenrechter, zowel over de procedurele gang van zaken als over de inhoudelijke beoordeling.

Over de wijze waarop de procedure bij de voorzieningenrechter is verlopen wordt het volgende overwogen. Ingevolge artikel 8:61, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, heeft de voorzieningenrechter de leiding van de zitting. Het was derhalve aan de voorzieningenrechter om de orde ter zitting te bepalen. Uit het proces-verbaal van de zitting van de voorzieningenrechter blijkt dat [appellant] in de gelegenheid is gesteld zijn beroep mondeling toe te lichten en dat hij van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt. Voorts is niet gebleken dat hij zijn standpunt dat er sprake is van een ontvankelijk beroep en dat zijn zoon ten onrechte door de stichting van school is verwijderd onvoldoende over het voetlicht heeft kunnen brengen. De voorzieningenrechter heeft hetgeen [appellant] over de ontvankelijkheid van het beroep heeft aangevoerd beoordeeld in de aangevallen uitspraak. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de voorzieningenrechter zich niet voldoende voorgelicht heeft mogen achten. Anders dan [appellant] betoogt, blijkt uit het proces-verbaal van de zitting niet dat de voorzieningenrechter hem heeft toegezegd dat zijn beroep ontvankelijk zou worden verklaard of dat daarover reeds een beslissing was genomen. Uit de omstandigheid dat de voorzieningenrechter op zitting naast de ontvankelijkheid van het beroep ook de inhoudelijke kant van de zaak heeft besproken, kan niet worden afgeleid dat de voorzieningenrechter reeds een beslissing had genomen over de ontvankelijkheid van het beroep; die beslissing moest nog worden genomen. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellant] in de procedure bij de voorzieningenrechter in zijn processuele belangen is geschaad.

Het hoger beroep tegen het inhoudelijke oordeel van de voorzieningenrechter zal hierna worden beoordeeld.

- Ontvankelijkheid beroep

10.2.  De termijn voor de stichting om te beslissen op het door [appellant] tegen het besluit van 22 april 2021 gemaakte bezwaar is aangevangen met de indiening van het bezwaarschrift door [appellant] op 22 april 2021. [appellant] heeft in zijn bezwaarschrift de stichting een termijn van drie dagen gegeven om te reageren. Of een situatie zoals omschreven in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb zich voordoet, wordt bepaald aan de hand van de toepasselijke wettelijke bepalingen en niet door de door [appellant] genoemde termijn van drie dagen. De voorzieningenrechter heeft terecht in aanmerking genomen dat in artikel 27, vierde lid, van de WVO is bepaald dat het bevoegd gezag op bezwaarschriften tegen beslissingen over verwijdering van leerlingen beslist binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift. De voorzieningenrechter heeft er verder terecht op gewezen dat [appellant] het geschil heeft voorgelegd aan de geschillencommissie Passend Onderwijs (hierna: GPO) en dat ingevolge artikel 27c, vierde lid, van de WVO de stichting niet de beslissing op bezwaar neemt dan nadat deze commissie heeft geoordeeld. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat op het moment van het instellen van het beroep door [appellant] op 10 mei 2021 de stichting niet in gebreke was tijdig een besluit op bezwaar te nemen. De voorzieningenrechter heeft artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb juist toegepast en terecht geen aanleiding gezien niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten op grond van artikel 6:10 van de Awb. Derhalve heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 22 april 2021 terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.

10.3.  Het hoger beroep is ongegrond.

Beroep tegen besluit van 8 juli 2021

11.     [appellant] voert aan dat de stichting is tekortgeschoten in haar verplichtingen en dat de verwijdering van zijn zoon disproportioneel en onrechtmatig is. [appellant] wijst op een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:819, waaruit volgens hem duidelijk wordt dat in dit geval geen reden kon bestaan voor verwijdering van zijn zoon. [appellant] betoogt dat hij heeft geprobeerd tot een goede oplossing met de stichting te komen, maar toen hem duidelijk is geworden dat vanuit de stichting daartoe geen bereidheid bestond, hij genoodzaakt was om dagvaardingen uit te laten brengen. In dat verband wijst hij erop dat de verwijdering van zijn zoon van het Haarlemmermeer Lyceum grote gevolgen heeft voor zijn zoon en het gezin. Ook is volgens [appellant] van belang dat hij alleen de personen die de meeste en directe schade hebben toegebracht of zeer onterecht hebben gehandeld aansprakelijk heeft gesteld. [appellant] brengt naar voren dat de weigering van de Franse docent om zijn zoon Franse les te geven naar aanleiding van zijn klachten in strijd is met het fundamentele recht op onderwijs, een grof misbruik van bevoegdheid is en een tekortkoming van de docent, en dat haar ontkenning van de incidenten betekent dat zij een professionele leugenaar is. Verder is volgens [appellant] de rector van het Haarlemmermeer Lyceum schuldig aan samenzwering en degene die ruzie heeft veroorzaakt en heeft hij op 6 april 2021 onbevoegd besloten tot schorsing en verwijdering van zijn zoon. [appellant] betoogt dat de stelling van de stichting dat door de indiening van een klacht bij de GPO de beslissing tot verwijdering is opgeschort ertoe leidt dat de verwijdering dan wel het effectueren ervan tijdens deze opschorting blijkbaar onrechtmatig was. [appellant] bestrijdt dat sprake is van een verstoorde verhouding tussen de ouders en school en stelt dat de in de brief van 13 april 2021 en in een gesprek van de ouders met de school op 12 mei 2021 genoemde voorwaarden crimineel en onveilig zijn en daarom geweigerd. Volgens [appellant] heeft hij personen terecht persoonlijk gedagvaard, omdat zij onrechtmatig hebben gehandeld en hiervoor persoonlijk verantwoordelijk zijn en valt niet in te zien hoe dit kan leiden tot onveiligheid voor medewerkers van de stichting. Ook heeft de stichting volgens [appellant] niet aan haar zorgplicht voldaan. Van de vier in het besluit van 22 april 2021 genoemde scholen die bereid zouden zijn om zijn zoon toe te laten was slechts één school met tweetalig onderwijs vergelijkbaar, maar deze bleek niet bereid te zijn om zijn zoon toe te laten, waardoor niet voor alternatief onderwijs is gezorgd, aldus [appellant]. [appellant] verzoekt om te oordelen dat het besluit tot verwijdering van 22 april 2021 onrechtmatig is en om toekenning van schadevergoeding voor onrechtmatig handelen dan wel nadeelcompensatie.

Beoordeling beroep

11.1.  In beroep ligt ter beoordeling voor het besluit van 8 juli 2021, waarbij de stichting heeft heroverwogen haar besluit van 22 april 2021 tot verwijdering van de zoon van [appellant] van het Haarlemmermeer Lyceum per 18 mei 2021. In deze procedure staat niet ter beoordeling of de stichting dan wel één of meer van haar medewerkers klachtwaardig, anderszins laakbaar of onrechtmatig hebben gehandeld. Dat is ter beoordeling aan de civiele rechter en niet van de bestuursrechter. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 8 juli 2021 wordt - gelet op de aangedragen beroepsgronden, zoals die door de bestuursrechter worden begrepen - ingegaan op de vraag of dit besluit bevoegd is genomen, of bij de voorbereiding van het besluit de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen, of het besluit deugdelijk is gemotiveerd en of de uitkomst de toets aan het evenredigheidsbeginsel kan doorstaan.

11.2.  Eerst de kwestie van de bevoegdheid. [appellant] betoogt dat het besluit tot verwijdering van zijn zoon onbevoegd is genomen, omdat de rector in de brief van 6 april 2021 feitelijk heeft besloten tot verwijdering en hij daartoe niet bevoegd is. Anders dan [appellant] betoogt, strekt de brief van de rector van 6 april 2021 niet tot verwijdering, maar wordt met de brief beoogd een gesprek tussen ouders en school tot stand te brengen om te bezien of herstel van de relatie mogelijk is. Het besluit tot verwijdering van de zoon van het Haarlemmermeer Lyceum is genomen op 22 april 2021 en ondertekend door [lid] als lid van het college van bestuur. Het college van bestuur is het bevoegd gezag van het Haarlemmermeer Lyceum als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit WVO. Zoals de stichting ter zitting bij de voorzieningenrechter van de Afdeling ook heeft toegelicht, volgt uit de statuten van de stichting dat [lid] als lid van het college van bestuur, evenals de voorzitter van het college van bestuur, zelfstandige bevoegdheid heeft om beslissingen te nemen waar het college toe bevoegd is, zoals besluiten tot verwijdering van leerlingen. Gelet hierop kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn betoog dat het (primaire) besluit tot verwijdering onbevoegd is genomen. Maar zelfs als dit wel het geval zou zijn, dan is dat geen reden om het later genomen besluit van 8 juli 2021 te vernietigen. Het is dat besluit waartegen het beroep is gericht. Het besluit van 8 juli 2021 is genomen door de voorzitter van het college van bestuur [voorzitter], die daartoe bevoegd is. [appellant] heeft dat ook niet betwist. Het betoog faalt.

11.3.  De kern van het geschil tussen partijen is dat [appellant] de school verwijt een disproportioneel besluit tot verwijdering van zijn zoon te hebben genomen, terwijl de school [appellant] grensoverschrijdend gedrag verwijt die de school noopte de leerling te verwijderen vanwege het gedrag van zijn ouders.

Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de communicatie tussen partijen in de relevante periode meer uitgebreid weer te geven.

[appellant] heeft in maart 2021 e-mails gestuurd naar docenten van het Haarlemmermeer Lyceum met klachten over beoordelingen en verzoeken om toetsinzage. Naar aanleiding van deze berichten heeft de teamleider [appellant] herhaaldelijk verzocht om een gesprek over de wijze waarop hij met de schoolorganisatie communiceert.

Op 31 maart 2021 heeft Stichting Juridisch Centrum (hierna: SJC) in opdracht van [appellant] de rector van het Haarlemmermeer Lyceum een aansprakelijkstelling gestuurd. In deze brief, waarin het Haarlemmermeer Lyceum en de rector aansprakelijk worden gesteld, staat onder meer:

"[…] Wat is het geschil?

Tijdens recente toetsen (feb 2021) hebben uw leraren fouten gemaakt in cijfers en rapportopmerkingen van de leerling. Dit zijn bijvoorbeeld:

[…]

c. Vreemde opmerking in rapport Frans

De leerling heeft van 5,8 in het begin tot 7,8 gescoord in laatste toets. Toch heeft de lerares - […] - Twijfel-status gegeven, vermoedelijk uit haar racisten mentaliteit. Zij denkt dat slechts blanke kinderen goed en stabiel zouden zijn voor studie Frans. Er zijn geen andere redenen om te denken. […]

Wat zullen wij doen?

a. Wij zullen u en uw school op of na 5.4.2021 dagvaarden, zonder verdere aankondiging. Voor eigen fouten zullen de leraren afzonderlijk worden aansprakelijk gesteld en gedagvaard nu zij zijn zelfstandig verantwoordelijk en verwijtbaar en dienen voor hun eigen fouten de schadevergoedingen betalen.

b. Wij zullen tevens, ex. artikel 118l WVO een geschiktheidsonderzoek en ex. art. 118o Vakbekwaamheidsonderzoek laten instellen tegen de leraren betrokken in dit geschil. Eiser is van mening dat zij door ongeschikt zij en ernstige fouten maken.

c. Wij zullen daarnaast een bezwaarprocedure aanspannen tegen de subsidie die u onder art. 10b5 WVO van de gemeente en overheden ontvangt nu u voldoet niet aan de kwaliteit van het onderwijs zoals WVO art. 10b4 dit bepaalt.

d. Daarnaast hebben wij opdracht om andere commissies/Inspecties en het Bureau discriminatie voor zover nodig in te schakelen tegen de onrechtmatigheden op uw school.

Welk bedrag bent u verschuldigd?

e. Vanaf heden 31.3.2021 is een dwangsom/nadeelcompensatie ad Eur 10.000 opeisbaar voor het weigeren voor inzage in toetsen en scoring van het kind, voor het weigeren of niet nakomen op het eerste verzoek tot de herziening van deze toetsen en cijfers.

f. Aangezien cliënt over de problematiek klaagt, kunt u in rancune denken om vanaf te zijn van de leerling en cliënt in plaats van de klachten op te lossen. Cliënt is echter niet voornemens om zijn kind weg te halen van de school/ Het veranderen van school is ingrijpend en schadelijk. Indien u zulke situatie creëert dat weghalen van het kind noodzakelijk wordt, bent u dan een schadecompensatie ad Eur 12.000 per direct verschuldigd.

g. Wij stellen u tevens aansprakelijk voor het vergoeden van de aanvullende schades en schadecompensaties wanneer het kind volwassen is en hij constateert dat door uw onterechte cijfers en schooladviezen benadeeld is in zijn werk en baan. Dan zal hij deze aanvullende schadevergoeding vorderen welke destijds wordt onderbouwd, De hoogte wordt dan ook op die tijd bepaald aan de hand van de benadelingen en schades. […]"

Bij brief van 2 april 2021 heeft de advocaat van de stichting aan SJC laten weten dat door de houding en het gedrag van [appellant], en ook de inhoud en toonzetting van de brief van 31 maart 2021, de verhouding tussen de school en de ouders onder druk is komen te staan. Om een poging te doen om het wederzijdse vertrouwen te herstellen, zal de schoolleiding op korte termijn contact opnemen met de ouders. Opgemerkt wordt dat het onder de geschetste omstandigheden niet ondenkbaar lijkt dat de schoolleiding uiteindelijk tot de conclusie komt dat er geen werkbare verhouding meer is, als gevolg waarvan het voortzetten van de schoolcarrière op deze school niet meer tot de mogelijkheden behoort. Bij e-mail van dezelfde dag heeft SJC laten weten dat de aan het Haarlemmermeer Lyceum en het huisadres van de rector gerichte dagvaardingen al aan de deurwaarder zijn overhandigd.

Op 2 april 2021 heeft SJC in opdracht van [appellant] de docent Frans van zijn zoon op haar huisadres een aansprakelijkheidsstelling gestuurd. Hierin wordt onder meer vermeld:

"[…] Wat is het geschil?

Tijdens recente toetsen (februari-maart 2021) heeft u fouten gemaakt rapportopmerkingen van de leerling […]

b. U heeft vermoedelijk uit uw racisten mentaliteit dit heeft gedaan. U denkt dat slechts blanke kinderen goed en stabiel zouden zijn voor studie Frans. Er zijn geen andere redenen om anders te denken. […]

d. Pas nadat op 25.3.2021 het geschil is geëscaleerd, fabriceert u een negatieve onderbouwing met het doel om uw directie te steunen en de leerling zwart te maken […] Eiser betwist uw onderbouwing in zijn geheel welke u doelmatig heeft gefabriceerd om eigen fouten goed te praten en het kind zwart te maken. […]

Kortom, u heeft het kind bedrogen, gekwetst en benadeeld waardoor ook de ouders benadeeld. […] U dient aan uw verplichtingen te voldoen. U bent niet alleen weigerende en oneerlijk maar ook brutaal om contact te weigeren. […]

Wat gaan wij doen?

a. Wij zullen u op 6.4.2021 dagvaarden, zonder verdere aankondiging. Voor eigen fouten en onrechtmatige daad zijn de leraren, dus u, afzonderlijk aansprakelijk. […]

b. Wij zullen tevens, ex. artikel 118l WVO een geschiktheidsonderzoek en ex. art. 118o Vakbekwaamheidsonderzoek laten instellen tegen u omdat uw opmerking is niet logisch en komt ook niet over met de cijfers en andere vakken van de leerlingen. […] Eiser is van mening dat u door ongeschiktheid ernstige fouten maken. […]

Welk bedrag bent u verschuldigd?

c. Vanaf heden 2.4.2021 is een dwangsom/nadeelcompensatie ad Eur 15.000 opeisbaar voor het weigeren voor inzage in toetsen en scoring van het kind, voor het weigeren of niet nakomen op het eerste verzoek tot de herziening van deze toetsen en cijfers.

d. Wij stellen u tevens aansprakelijk voor het vergoeden van de aanvullende schades en schadecompensaties wanneer het kind volwassen is en hij constateert dat door uw onterechte cijfers, opmerking en schooladviezen benadeeld is in zijn werk, baan en inkomen. Dan zal hij deze aanvullende schadevergoeding vorderen welke destijds wordt onderbouwd. De hoogte wordt dan ook op die tijd bepaald aan de hand van de benadelingen en schades. […]"

In zijn brief van 6 april 2021 aan de ouders maakt de rector, vanuit de constatering dat het wederzijds vertrouwen ernstig geschaad is, melding van de noodzaak om op zeer korte termijn alsnog een gesprek tussen de ouders en de school in te plannen. Daarbij geeft de rector in overweging om alvast in contact te treden met de schoolcoach om op basis van de aanwezige deskundigheid advies te vragen over onder andere de communicatie met school.

Op 6 april 2021 heeft SJC op verzoek van [appellant] aan het Haarlemmermeer Lyceum en het huisadres van de rector dagvaardingen gestuurd. In de aan de rechtbank gezonden aanvulling op deze dagvaardingen is onder meer opgenomen:

"[…] Gedaagden zijn geen allermachtigste God en ouders zijn ook niet hun leerlingen. Gedaagden dienen hun toon van arrogantie te dimmen. […] Eiser merkt op dat gedaagde 1, [de rector], kampt met ‘identiteitscrisis’. Hij ziet zichzelf groter dan grote Nederlanders. […] Dit betekent dat hij kampt met arrogantiestoornissen. […] [De docent Frans] laat tevens haar egoïste mentaliteit zien. Zij heeft het kind 1,5 maand geleden gedupeerd en gekwetst met haar slechte rapportopmerking, toen dacht zij dit niet? Wanneer ouders haar onterechte en onlogische opmerking betwisten voelt zij meteen gekwetst. Zulke hypocriete en egoïst zielen zijn gevaar in onderwijswereld. […] Gedaagden dienen echter op grond te leven hun plaats te kennen vooral wanneer zij in verzuim handelen aan hun verplichtingen. Zij mogen niet als "führer" gedragen. […]"

Bij e-mail van 7 april 2021 heeft [partij] laten weten dat zij alleen, dat wil zeggen zonder [appellant], naar het gesprek met school zal gaan. De inhoud van dit gesprek is door de rector opgetekend in een verslag van 9 april 2021. Daarin is onder meer het volgende verwoord:

"[…] Op het Haarlemmermeer Lyceum hebben we afspraken gemaakt met elkaar over omgangsvormen, communicatie, rechten en plichten. We hebben ook met elkaar afgesproken welke mogelijkheden er zijn in geval van onvrede en ontevredenheid over de gang van zaken. Op basis van deze uitgangspunten en afspraken, hebben wij vastgesteld dat we in de afgelopen periode communicatie van u hebben ontvangen die onze gedragsnormen overschrijdt. Ook vinden we het niet in het belang van uw kind dat u tot aan vandaag niet bereid bent geweest om met [de teamleider] en ondergetekende in gesprek te gaan. We betwisten uw recht op informatie niet, maar kunnen ons niet vinden in de stijl, dwang en beschuldigingen in uw berichten. Het is voor ons voorwaardelijk dat de stijl van communiceren binnen onze omgangsnormen past. Het feit dat in uw communicatie sprake is van beschuldigingen in kader discriminatie en racisme is voor ons onacceptabel. Wij vragen van u voor 12.00 uur d.d. maandag 12 april 2021 een reactie op dit schrijven -en de inhoud van ons gesprek-. Op basis van uw reactie, kunnen wij vaststellen of er voldoende basis is om - in het belang van uw zoon - in de komende tijd te werken aan het herstel van een samenwerking."

[appellant] heeft bij e-mail van 11 april 2021 hierop gereageerd en aan de rector onder meer het volgende laten weten:

"In de bijlage treft u het verslag volledig aangekruist aangezien niets in dit verslag waar is. […] Maar u met [de teamleider] heeft haar bedreigd en geïntimideerd. […] Wat u in uw verslag schrijft is pertinent onwaarheid en verzonnen verhaal om bewijs tegen ons te creëren. […] Jammer dat u en [de teamleider] zo oneerlijk zijn en toch in onderwijs zijn. […] Ik wilde alleen klacht oplossen, maar u bent begonnen met wereldoorlog […] Indien u nog probleem heeft, kunt u beter niet meer schrijven".

Op 11 april 2021 heeft [appellant] bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland bezwaar ingesteld tegen de aan de stichting verstrekte subsidies, omdat het onderwijs ondermaats zou zijn.

De stichting heeft de ouders bij brief van 13 april 2021 op de hoogte gesteld van het voornemen om tot verwijdering van hun zoon over te gaan en de ouders in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze binnen een week mondeling of schriftelijk kenbaar te maken. Hiervan heeft [appellant] bij brief van dezelfde datum gebruik gemaakt. Naar aanleiding van deze reactie heeft de stichting op 16 april 2021 aan de ouders laten weten eenmalig en onder strikte voorwaarden bereid te zijn om de verwijdering van hun zoon op te schorten. Deze voorwaarden houden onder meer in dat [appellant] niet met school en individuele medewerkers van de school communiceert en dat de communicatie van de school uitsluitend wordt gevoerd door [partij]. Op 19 april 2021 zijn door SJC op verzoek van [appellant] dagvaardingen uitgebracht op het huisadres van de voorzitter van het college van bestuur van de stichting en een docent Frans van het Haarlemmermeer Lyceum.

Naar aanleiding van deze dagvaardingen en omdat [appellant] heeft verklaard niet akkoord te gaan met de door de stichting gestelde voorwaarden heeft de stichting op 22 april 2021 aan de ouders medegedeeld dat hun zoon met ingang van 18 mei 2021 wordt verwijderd van het Haarlemmermeer Lyceum.

11.4.  Ter zitting van de voorzieningenrechter van de Afdeling heeft de rector verklaard dat hij vanaf 29 maart 2021 meerdere keren overleg heeft gehad met een inspecteur van de Inspectie van het Onderwijs over de gang van zaken en de opties om het contact met de ouders te normaliseren in het belang van de leerling. Het schoolbestuur heeft uit de reactie van [appellant] van 11 april 2021 afgeleid dat verdere pogingen het contact met de ouders te normaliseren zinloos zijn en dat niet anders restte dan verwijdering van de leerling van de school.

Het voornemen tot verwijdering is op 13 april 2021 aan de ouders meegedeeld. Met ingang van eveneens 13 april 2021 is de zoon van [appellant] geschorst van de school.

In het besluit van 22 april 2021 heeft de stichting vermeld dat [appellant] de gelegenheid wordt gegeven om met zijn zoon een keuze te maken voor een andere school en om de aanmeldingsprocedure te doorlopen. Daarin is vermeld dat vanwege de meivakantie en Hemelvaartsdag verwijdering pas zal plaatsvinden met ingang van 18 mei 2021. Tot dat moment blijft de zoon geschorst. De schoolleiding heeft voorzien in een alternatief digitaal onderwijsprogramma dat de zoon tijdens de periode van schorsing thuis kan volgen. Ter zitting van de voorzieningenrechter van de Afdeling heeft de teamleider toegelicht dat door alle docenten van de zoon lesmateriaal is aangeleverd en de zoon ook in staat is gesteld docenten te benaderen over dit materiaal met eventuele vragen.

11.5.  In het besluit van 22 april 2021 heeft de stichting vier scholen genoemd die bereid zijn bevonden om de zoon van [appellant] toe te laten. [appellant] is er door de stichting op gewezen dat hij zelf zijn zoon moet aanmelden bij een andere school en dat het Haarlemmermeer Lyceum bereid is medewerking te verlenen aan een goede overdracht. [appellant] stelt dat de enige vergelijkbare school, het Herman Wesselink College (hierna: HWC), geen plek bleek te hebben voor zijn zoon. De rector heeft verklaard dat, nadat is gebleken dat de ouders bij een intake op die school is verteld dat instroom tijdens het schooljaar niet mogelijk is, hij persoonlijk contact heeft opgenomen met de rector van het HWC en de rector van het HWC heeft verklaard dat die school bereid is c.q. was om de zoon van [appellant] onderwijs te bieden. Uiteindelijk is de zoon van [appellant] naar een andere in het besluit van 22 april 2021 genoemde school overgestapt.

11.6.  Zoals de stichting nadrukkelijk naar voren heeft gebracht, vormt het gedrag van de zoon van [appellant] geen reden voor zijn verwijdering van de school. De zoon wordt niets verweten. De ouders en met name [appellant] wordt grensoverschrijdend gedrag verweten. Het is dat gedrag dat ten grondslag is gelegd aan het besluit tot verwijdering. Nu in de door [appellant] genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2022 het gedrag van de leerling voor de school reden is geweest om tot verwijdering over te gaan en de voorzieningenrechter bij zijn oordeel de specifieke omstandigheden van die zaak heeft betrokken, die niet vergelijkbaar zijn met de situatie van zijn zoon, kan de verwijzing van [appellant] naar die uitspraak hem reeds daarom niet baten.

11.7.  Uit het hiervoor onder 11.3. beschreven feitenrelaas volgt dat sprake is van grensoverschrijdend gedrag van de ouders, met name van [appellant], en dat de relatie tussen de school en de ouders zodanig verstoord is geraakt, dat de stichting zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet meer mogelijk is om de leerling op de school ingeschreven te houden. [appellant] heeft gelijk als hij stelt dat ouders recht hebben op inzage in de (wijze van) beoordeling door leerkrachten van de prestaties van zijn zoon. Dat wat een normaal gespreksonderwerp had moeten zijn tussen ouders en de betreffende leerkrachten is, door het handelen van de ouders, met name van [appellant], ontaard in een situatie waarin normaal communiceren niet meer tot de mogelijkheden behoorde. De wijze van communiceren door de ouders, en met name van [appellant], met agressief en onbehoorlijk taalgebruik, in combinatie met het veelvuldig uitbrengen van dagvaardingen aan schoolleiding en leerkrachten in persoon aan hun huisadres, heeft geleid tot een situatie waarbij de schoolleiding heeft kunnen oordelen dat orde, rust en veiligheid binnen de school dermate onder druk zijn gekomen dat ingrijpen noodzakelijk was. De verwijdering van de zoon van [appellant] van het Haarlemmermeer Lyceum is een zware maatregel, maar is in dit geval geschikt om de orde binnen de school te herstellen. Omdat herhaalde pogingen vanuit de school om met de ouders in gesprek te treden en het wederzijds vertrouwen te herstellen hebben gefaald en de ouders en met name [appellant] niet bereid bleek de relatie te normaliseren en andere - minder verstrekkende - maatregelen niet het gewenste effect zouden sorteren, is deze maatregel ook noodzakelijk. Gelet op de hele voorgeschiedenis is dit besluit ook evenwichtig. Het bestuur van de school dient enerzijds de belangen van de leerlingen te behartigen, maar ook die van de school en - als werkgever - die van de medewerkers. Ter zitting van de voorzieningenrechter van de Afdeling is door de rector en teamleider toegelicht dat de docent Frans heeft aangegeven niet langer les te willen geven aan de zoon in vrees geconfronteerd te worden met zijn ouders. Ook is toegelicht dat het handelen van [appellant] veel impact heeft gehad op andere docenten en dat door die docenten is besproken hoe om te gaan met de zoon uit vrees te maken te krijgen met de ouders. Dit alles leidt ertoe dat de stichting naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot de conclusie heeft kunnen komen dat het belang van de zoon van [appellant] om zijn opleiding te kunnen voortzetten op het Haarlemmermeer Lyceum niet c.q. niet langer opweegt tegen het belang van de stichting en haar medewerkers bij orde, rust en veiligheid op de school. Gelet hierop heeft de stichting uiteindelijk kunnen kiezen voor het zwaarste middel, namelijk verwijdering van de zoon van [appellant] van het Haarlemmermeer Lyceum. Mede gelet op de mogelijkheden voor de zoon om zijn onderwijs op een andere nabijgelegen school te vervolgen, zijn de nadelige gevolgen van het verwijderingsbesluit in dit geval niet onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

11.8.  Anders dan [appellant] naar voren brengt, heeft de stichting niet gesteld dat het besluit van 22 april 2021 tot verwijdering van de zoon is opgeschort door de procedure bij de GPO. De stichting heeft verklaard dat de beslistermijn voor het nemen van het besluit op bezwaar ingevolge artikel 27c, vierde lid, van de WVO is opgeschort tot de procedure bij de geschillencommissie is afgerond. Dit leidt dan ook niet tot het oordeel dat het nemen van het besluit tot verwijdering tijdens procedure bij de GPO  onrechtmatig was. Nadat [appellant] de door hem bij de GPO ingediende klacht op 6 juli 2021 heeft ingetrokken, heeft de stichting op 8 juli 2021 op het bezwaar beslist.

11.9.  Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het besluit tot verwijdering van de zoon van [appellant] van het Haarlemmermeer Lyceum van 22 april 2021 de rechterlijke toets kan doorstaan.

11.10. Het beroep is ongegrond.

Conclusie

12.     Het hoger beroep tegen de uitspraak van 17 juni 2021 is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het beroep tegen het besluit van 8 juli 2021 is ongegrond.

13.     Er is in deze procedure geen grond voor vergoeding van schade in welke vorm dan ook. Evenmin is er aanleiding het schoolbestuur een dwangsom op te leggen. De verzoeken daartoe van [appellant] worden afgewezen.

14.     Gelet op de uitkomst van de bodemprocedure wordt ook het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.

15.     Als de in het ongelijk gestelde partij komt [appellant] niet in aanmerking voor vergoeding van de door hem geclaimde proceskosten. De stichting hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juli 2021 ongegrond;

III.      wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.

w.g. Van Ettekoven

voorzieningenrechter

w.g. Nieuwenhuizen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022

633

 

BIJLAGE

 

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:10

1. Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:

a. wel reeds tot stand was gekomen, of

b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. […]

Artikel 6:12

1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.

2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. […]

Artikel 6:20

[…]

3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. […]

Artikel 6:24

Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.

Artikel 8:61

1. De voorzitter heeft de leiding van de zitting. [...]

Artikel 8:83

1. Partijen worden zo spoedig mogelijk uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting te verschijnen. Binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn zendt het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem. De artikelen 8:45, vierde tot en met zesde lid, en 8:45a zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de voorzieningenrechter kan bepalen dat de in deze artikelen bedoelde zienswijzen mondeling ter zitting naar voren worden gebracht. Artikel 8:58 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat tot één dag voor de zitting nadere stukken kunnen worden ingediend. De artikelen 8:59, 8:60, 8:60a, tweede lid, en 8:61 tot en met 8:65 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat getuigen en deskundigen kunnen worden meegebracht of opgeroepen zonder dat de in artikel 8:60, vierde lid, eerste volzin, bedoelde mededeling is gedaan. […]

Wet op het voortgezet onderwijs

Artikel 27. Toelating, verwijdering, voorwaardelijke bevordering; verblijfsduur praktijkonderwijs

1. Het bevoegd gezag beslist over de toelating van leerlingen, met inachtneming van deze paragraaf. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor elke soort van scholen of voor aan scholen als bedoeld in artikel 10a verzorgde profielen voorwaarden voor de toelating en voorschriften omtrent verwijdering en voorwaardelijke bevordering worden vastgesteld. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in de tweede volzin houdt in elk geval voorschriften in met betrekking tot de voorwaarden voor de toelating tot de scholen, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9 en 10a. Definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten. […]

4. Op bezwaarschriften tegen beslissingen over toelating of verwijdering van leerlingen, beslist het bevoegd gezag, voor zover het een bevoegd gezag van een openbare school betreft in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen 4 weken na ontvangst van het bezwaarschrift, doch niet eerder dan nadat de leerling en, indien deze jonger is dan 18 jaar, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is, respectievelijk zijn gesteld, te worden gehoord en kennis heeft, respectievelijk hebben kunnen nemen van de op die beslissingen betrekking hebbende adviezen of rapporten.

Artikel 27c. Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering

1. Er is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een landelijke commissie voor geschillen waarbij elke school, school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra is aangesloten.

2. De commissie neemt kennis van geschillen tussen ouders en bevoegd gezag van een school die ontstaan bij de toepassing van:

a. artikel 26, eerste, tweede en vijfde lid, en

b. artikel 27, eerste lid, vierde volzin en de leden 2b, 2c en 2d.

3. De commissie brengt op verzoek van de ouders binnen 10 weken een oordeel uit aan het bevoegd gezag, rekening houdend met het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan.

4. Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie en de ouders bezwaar hebben gemaakt tegen de beslissing over de toelating of de verwijdering, neemt het bevoegd gezag de beslissing op bezwaar niet dan nadat de commissie heeft geoordeeld. De termijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie tot de dag waarop de commissie het oordeel heeft uitgebracht. […]

Inrichtingsbesluit WVO

Artikel 14. Definitieve verwijdering

1. Het bevoegd gezag kan besluiten tot definitieve verwijdering van een leerling nadat deze en, indien de leerling nog niet de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is onderscheidenlijk zijn gesteld hierover te worden gehoord. Een leerling wordt op grond van onvoldoende vorderingen niet in de loop van een schooljaar verwijderd.

2. Definitieve verwijdering van een leerplichtige leerling geschiedt slechts na overleg met de inspectie. Hangende dit overleg kan de leerling worden geschorst. Het overleg strekt er mede toe, na te gaan op welke andere wijze de betrokken leerling onderwijs zal kunnen volgen.

3. Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een definitieve verwijdering schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.

Artikel 15. Beslistermijn bij bezwaar

1. De besluiten tot weigering van de toelating van een kandidaat-leerling of tot definitieve verwijdering van een leerling worden schriftelijk en met opgave van redenen aan de leerling en, indien deze nog niet de leeftijd van 21 jaren heeft bereikt, ook aan diens ouders, voogden of verzorgers, bekendgemaakt, waarbij tevens de inhoud van het tweede lid wordt vermeld.

2. Binnen zes weken na de bekendmaking kunnen belanghebbenden bezwaar maken bij het bevoegd gezag.

3. Het bevoegd gezag beslist in overeenstemming met artikel 27 van de wet binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift, doch niet eerder dan nadat de kandidaat-leerling, onderscheidenlijk de leerling en, indien deze nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is, onderscheidenlijk zijn gesteld, te worden gehoord en kennis heeft onderscheidenlijk hebben kunnen nemen van de op die besluiten betrekking hebbende adviezen of rapporten.

4. Het bevoegd gezag kan de desbetreffende leerling, gedurende de behandeling van het bezwaar tegen een besluit tot definitieve verwijdering de toegang tot de school ontzeggen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature