Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 17 september 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen het verzoek van [appellant] om zijn naam en geboortedatum in de basisregistratie personen te wijzigen, afgewezen. [appellant] is in februari 1997 naar Nederland gekomen. Hij staat sinds [datum] 1997 in de brp ingeschreven als [voornamen] [achternaam appellant], geboren op [geboortedatum] 1969. Deze gegevens zijn ontleend aan een door hem op [datum] onder ede afgelegde verklaring, als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder e, van de Wet basisregistratie personen . Bij brief van 3 april 2019 heeft [appellant] verzocht om zijn voor- en achternaam en geboortedatum in de brp te wijzigen naar [voornamen] [andere achternaam], geboren op [geboortedatum] 1969. Het college heeft het verzoek afgewezen en het besluit in bezwaar gehandhaafd. Daarbij heeft het college overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de in de door [appellant] overgelegde documenten vermelde persoonsgegevens aan hem toebehoren.

Uitspraak



202103559/1/A3.

Datum uitspraak: 17 augustus 2022

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Emmen,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 26 april 2021 in zaak nr. 20/1231 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Emmen.

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2019 heeft het college het verzoek van [appellant] om zijn naam en geboortedatum in de basisregistratie personen (hierna: de brp) te wijzigen, afgewezen.

Bij besluit van 11 maart 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 31 mei 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door J. van der Breggen en C. Jagt, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is in februari 1997 naar Nederland gekomen. Hij staat sinds [datum] 1997 in de brp ingeschreven als [voornamen] [achternaam appellant], geboren op [geboortedatum] 1969. Deze gegevens zijn ontleend aan een door hem op [datum] onder ede afgelegde verklaring, als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder e, van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp). Bij brief van 3 april 2019 heeft [appellant] verzocht om zijn voor- en achternaam en geboortedatum in de brp te wijzigen naar [voornamen] [andere achternaam], geboren op [geboortedatum] 1969. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft hij de volgende vertaalde documenten overgelegd:

-         een gelegaliseerd afschrift van een op [datum] 2018 afgegeven geboorteakte;

-         een afschrift van een op [datum] 2008 afgegeven en inmiddels verlopen Iraaks paspoort;

-         een afschrift van een op [datum] 2013 gedateerd Iraaks nationaliteitscertificaat;

-         een afschrift van een op [datum] 2013 afgegeven Iraakse identiteitskaart;

-         een afschrift van een op [datum] 2016 afgegeven Iraaks paspoort;

-         een afschrift van een op [datum]1987 afgegeven militair boekje.

Daarnaast heeft hij tijdens de fase van de zienswijze nog een originele schoolpas van voor zijn komst naar Nederland getoond, waarvan een kopie is gemaakt.

Het college heeft het verzoek afgewezen en het besluit in bezwaar gehandhaafd. Daarbij heeft het college overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de in de door [appellant] overgelegde documenten vermelde persoonsgegevens aan hem toebehoren. Daardoor is volgens het college niet onomstotelijk vast komen te staan dat de thans in de brp geregistreerde gegevens onjuist zijn.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft hij een rapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: NFO) over een gezichtsvergelijkend onderzoek overgelegd.

Oordeel van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de overgelegde documenten niet kan worden geconcludeerd dat de van [appellant] in de brp geregistreerde voor- en achternaam en geboortedatum onjuist zijn. Met het onderzoek van het NFO is, naar het oordeel van de rechtbank, niet onomstotelijk aangetoond dat eiser dezelfde persoon is als degene die in de door hem overgelegde documenten is genoemd. Daarnaast heeft [appellant] geen andere aanwijzingen verschaft voor de stelling dat hij de persoon is van wie gegevens in de door hem overgelegde documenten zijn opgenomen.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat met het onderzoek van het NFO onomstotelijk is aangetoond dat hij dezelfde persoon is als degene die in de door hem overgelegde documenten is genoemd. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom zij in haar oordeel heeft betrokken dat hij ruim 12 jaar de identiteit die hij in eerste instantie heeft aangenomen, heeft gebruikt in het maatschappelijk verkeer.

[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn hoger beroep de volgende afschriften overgelegd:

-         verklaring van de Irakese ambassade in Den Haag van [datum] 2022 waarop [appellant] en zijn zus staan vermeld;

-         identiteitsverklaring van [appellant], afgegeven door het Irakese Ministerie van Binnenlandse Zaken;

-         identiteitsverklaring van de zus van [appellant], afgegeven door het Irakese Ministerie van Binnenlandse Zaken;

-         bewijs van inschrijving van [appellant] bij Burgerlijke Zaken te [plaats], Irak;

-         bewijs van inschrijving van de zus van [appellant] bij Burgerlijke Zaken te [plaats], Irak.

Beoordeling hoger beroep

Nuancering toetsingsmaatstaf

4.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2799) dient voorop te worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Bij uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, heeft de Afdeling de rechtspraak genuanceerd, in die zin dat voor wijziging van geregistreerde gegevens niet langer is vereist dat onomstotelijk vaststaat dat de eerder geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn. Voortaan moet worden beoordeeld of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn.

Het verband tussen brondocumenten en de aanvrager

4.1.    Als het college gemotiveerd betwist dat het brondocument dat de aanvrager ten grondslag legt aan zijn wijzigingsverzoek betrekking heeft op de aanvrager, bijvoorbeeld door te wijzen op verschillen tussen uiterlijke kenmerken van de aanvrager en foto’s die voorkomen op die documenten, moet de aanvrager concreet onderbouwen dat hij degene is die op het brondocument is vermeld. Dit is mogelijk met alle daartoe dienstige bewijsmiddelen. Dit kan bijvoorbeeld door een fotovergelijking waaruit dit volgt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2910).

4.2.    Niet in geschil is dat [appellant] brondocumenten heeft overgelegd die voldoen aan de eisen uit artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp . Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat de authenticiteit van deze brondocumenten niet in twijfel wordt getrokken. In geschil is of de overgelegde brondocumenten betrekking hebben op [appellant].

Om aan te tonen dat hij de persoon in de overgelegde documenten is, heeft [appellant] een rapport van het NFO overgelegd dat een gezichtsvergelijkend onderzoek betreft. Niet is gebleken dat dit onderzoek ondeugdelijk is uitgevoerd. In het onderzoek zijn vijf foto’s vergeleken. Foto 1 is een bladzijde uit een militair boekje. Foto 2 betreft een schoolpas. Foto 3 betreft een bladzijde uit een op [datum] 2016 afgegeven Iraaks paspoort. Foto 4 is een op [datum] 2013 afgegeven Iraakse identiteitskaart en een Iraakse nationaliteitsverklaring. Foto 5 betreft een gescande foto van het door de IND aan [appellant] op [datum] 2016 afgegeven identiteitsdocument. In het rapport staat dat bij het onderzoek diverse morfologische overeenkomsten zijn aangetroffen en dat geen significante en karakteristieke morfologische verschillen zijn aangetroffen. Het NFO trekt de conclusie dat deze resultaten van het gezichtsvergelijkend onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer [voornamen] [andere achternaam] op foto’s 1 tot en met 4, dezelfde persoon is als [voornamen] [achternaam appellant] op foto 5, dan wanneer dit niet zo is. Uit de toelichting in het rapport blijkt dat met dit onderzoeksresultaat niet wordt bedoeld dat het veel waarschijnlijker is dat [andere achternaam] en [appellant] dezelfde persoon zijn.

De Afdeling begrijpt het rapport van het NFO zo dat het niet als zelfstandig bewijsmiddel kan dienen waarop de conclusie kan worden gebaseerd dat het om dezelfde persoon gaat, maar slechts als aanvullend bewijs dat al ingebracht bewijs steunt. [appellant] heeft geen andere bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij de persoon is wiens gegevens staan vermeld in de brondocumenten. De in hoger beroep overgelegde documenten liggen voor onderzoek bij Bureau Documenten. Het college heeft ter zitting toegelicht dat deze documenten ten tijde van de zitting nog niet door Bureau Documenten zijn onderzocht. Op zichzelf is het rapport van het NFO dus niet voldoende om aan te tonen dat [appellant] dezelfde persoon is als degene die in de door hem overgelegde documenten is genoemd. Daarvoor is meer nodig dan nu is overgelegd. Daarbij komt dat [appellant] een echtscheidingsvonnis uit Irak heeft overgelegd waarin staat dat op [datum] 2001 de echtscheiding tussen [appellant] en [naam vrouw] is uitgesproken. Dit vonnis heeft [appellant] in oktober 2003 aan het college overgelegd voor de inschrijving van zijn echtscheiding. In dit brondocument zijn dus de gegevens van [appellant] opgenomen zoals deze ook zijn opgenomen in de brp. Ook weegt mee dat [appellant] ruim 22 jaar de in de brp geregistreerde gegevens in het maatschappelijk verkeer heeft gebruikt en niet eerder heeft gevraagd om een wijziging van zijn persoonsgegevens. De Afdeling is daarom van oordeel dat uit wat [appellant] heeft overgelegd, nog niet buiten redelijke twijfel volgt dat [appellant] dezelfde persoon is als degene die in de door hem overgelegde documenten is genoemd.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Van Altena

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Klein

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022

176-990


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature