U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 14 augustus 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Uden aan T&W Bouw B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het toevoegen van een bouwbedrijf aan een bestaand bedrijf en het bouwen van een kantoor, werkplaats en opslagruimte, op het perceel Zeelandsedijk 24 te Volkel. T&W Bouw B.V. exploiteert een bouwbedrijf, gevestigd aan de Nieuwe Udenseweg 4, 6 en 8 te Volkel, gericht op nieuwbouw, verbouw en renovatie. Zij is tevens eigenaar van een perceel gelegen aan de Zeelandsedijk 24 te Volkel, waar haar bedrijf verhuuractiviteiten uitoefent. Zij is voornemens om op het laatstgenoemde perceel een groot deel van de aanwezige bedrijfsbebouwing te slopen en één nieuw bedrijfsgebouw op te richten, met daarin ruimte voor een kantoor, een werkplaats en opslag voor haar bedrijf. Met het oog hierop heeft zij een omgevingsvergunning aangevraagd.

Uitspraak



201904826/1/R2.

Datum uitspraak: 13 januari 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Volkel, gemeente Uden,

2. [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C], allen wonend te Volkel, gemeente Uden (hierna ook tezamen: [appellante sub 1] en anderen)

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 mei 2019 in

zaak nr. 18/2378 in het geding tussen:

[appellante sub 1] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Uden.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2018 heeft het college aan T&W Bouw B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het toevoegen van een bouwbedrijf aan een bestaand bedrijf en het bouwen van een kantoor, werkplaats en opslagruimte, op het perceel Zeelandsedijk 24 te Volkel.

Bij uitspraak van 20 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellante sub 1] en anderen daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] en anderen hoger beroep ingesteld.

T&W Bouw B.V. heeft voorwaardelijk incidenteel beroep ingediend en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2020, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2C], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.N. van den Heykant, zijn verschenen. Tevens is T&W Bouw B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnas, ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding en besluitvorming

1.    T&W Bouw B.V. exploiteert een bouwbedrijf, gevestigd aan de Nieuwe Udenseweg 4, 6 en 8 te Volkel, gericht op nieuwbouw, verbouw en renovatie. Zij is tevens eigenaar van een perceel gelegen aan de Zeelandsedijk 24 te Volkel, waar haar bedrijf verhuuractiviteiten uitoefent. Zij is voornemens om op het laatstgenoemde perceel een groot deel van de aanwezige bedrijfsbebouwing te slopen en één nieuw bedrijfsgebouw op te richten, met daarin ruimte voor een kantoor, een werkplaats en opslag voor haar bedrijf. Met het oog hierop heeft zij een omgevingsvergunning aangevraagd.

2.    Aan de gronden waarop het project is voorzien, is op grond van het bestemmingsplan "Partiële herziening Buitengebied 2017" onder meer de bestemming "Bedrijf" met een "functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf-38" en een aanduiding voor een bouwvlak toegekend. Deze gronden zijn, blijkens de "tabel bedrijven" bestemd voor één verhuurbedrijf van bouwmaterialen met een maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing van 1.750 m². Het bouwplan is hiermee in strijd, onder meer omdat op de gronden geen bouwbedrijf, maar uitsluitend een verhuurbedrijf is toegelaten. Om het project ondanks strijd met het bestemmingsplan toch mogelijk te maken, heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van de bevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), voor de activiteiten bouwen en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

3.    [appellante sub 1] is gevestigd aan de [locatie 1] te Volkel en stelt zich op het standpunt dat haar concurrentiepositie wordt aangetast. [appellant sub 2A] woont aan de [locatie 2], [appellant sub 2B] aan de [locatie 3] en [appellant sub 2C] aan de [locatie 4] te Volkel. Zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Aangevallen uitspraak

4.    De rechtbank heeft het beroep van [appellante sub 1] en anderen niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het besluit van 14 augustus 2018.

Hoger beroep, voor zover ingediend door [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C]

5.    [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij het besluit van 14 augustus 2018.

5.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

5.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271), is uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken, indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van de betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

5.3.    De Afdeling acht het, met de rechtbank, niet aannemelijk dat [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] feitelijke gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden van de door de omgevingsvergunning toegestane activiteiten, te weten het gebruik van het perceel voor bouwactiviteiten en het oprichten van een bedrijfsgebouw. De afstanden van hun percelen tot aan het perceel Zeelandsedijk 24 bedragen respectievelijk 275 m, 450 m en 350 m. [appellant sub 2B] heeft vanaf zijn perceel geen zicht op het op te richten bedrijfsgebouw of de bedrijfsactiviteiten op het perceel Zeelandsedijk 24. Weliswaar kan niet worden uitgesloten dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2C] vanaf de rand van hun percelen zicht zullen hebben op het bedrijfsgebouw of de bedrijfsactiviteiten, maar dat zicht wordt grotendeels weggenomen door de reeds aanwezige tussenliggende (bedrijfs)bebouwing. De rechtbank heeft daarnaast terecht de stelling van [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C], dat de verkeershinder ter plaatse van hun woningen zal gaan toenemen, niet gevolgd. De ontsluiting vanaf de Zeelandsedijk 24 zal met name via de randweg van Volkel gaan plaatsvinden. Deze is gelegen aan de noordzijde van het perceel, terwijl [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] respectievelijk ten zuiden en ten westen van dit perceel wonen. Van overige hinder is niet gebleken.

    Het betoog faalt.

6.    Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht het bij haar ingestelde beroep, voor zover dat door [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] is ingesteld, niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Hoger beroep, voor zover ingediend door [appellante sub 1]

7.    [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet als belanghebbende bij het besluit van 14 augustus 2018 kan worden aangemerkt. Zij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij een concurrentiebelang heeft. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de verleende omgevingsvergunning slechts ziet op een verplaatsing van bedrijfsactiviteiten. Volgens [appellante sub 1] gaat het planologisch gezien om het toevoegen van een bouwbedrijf op het perceel Zeelandsedijk 24 te Volkel, waarbij ook nog op de oude locaties het bouwbedrijf mag worden uitgeoefend. Door deze toevoeging is er in de directe omgeving van haar bedrijf een bouwbedrijf bijgekomen, gelegen op de belangrijkste toegangsroute. Daardoor wordt zij wel degelijk in haar (concurrentie)belang geraakt, aldus [appellante sub 1].

7.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2018:348) is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit belanghebbende. Dat is in de onderhavige procedure het geval indien [appellante sub 1] in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment bedrijfsactiviteiten ontplooit als waarin de bedrijfsactiviteiten van T&W Bouw B.V. plaatsvinden.

7.2.    Vast staat dat [appellante sub 1] en T&W Bouw B.V. opereren in hetzelfde verzorgingsgebied, te weten Volkel en omgeving. Blijkens haar website is het bedrijf van T&W Bouw B.V. een bouwbedrijf, gericht op het bouwen, verbouwen en renoveren van onder meer huizen en bedrijfsgebouwen. Zij verkoopt daarnaast kant- en klare tuinproducten, zoals schommels, trampolines, pergola’s en overkappingen en losse planken. Het bedrijf van [appellante sub 1] is, blijkens haar website, een leverancier van hout (losse planken) en (los) bouwmateriaal. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de assortimenten van [appellante sub 1] en van T&W Bouw B.V., voor wat betreft de verkoop van tuinproducten, elkaar dusdanig overlappen, dat [appellante sub 1] als concurrent van T&W Bouw B.V. moet worden beschouwd.

7.3.    De rechtbank heeft evenwel ten onrechte overwogen dat het gaat om een verplaatsing van bedrijfsactiviteiten en dat daarom het belang van [appellante sub 1] niet rechtstreeks is betrokken bij het besluit van 14 augustus 2018. [appellante sub 1] heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat bij dat besluit geen omgevingsvergunning is verleend voor de verplaatsing van een bedrijf, maar om het toevoegen van een bouwbedrijf. Aangezien dit bedrijf, gelet op het hiervoor overwogene in 7.2, opereert in hetzelfde marktsegment en hetzelfde verzorgingsgebied, is het concurrentiebelang van [appellante sub 1] rechtstreeks betrokken bij het besluit van 14 augustus 2018.

7.4.    Het voorgaande betekent dat de rechtbank ten onrechte het bij haar ingestelde beroep, voor zover dat door [appellante sub 1] is ingesteld, niet-ontvankelijk heeft verklaard.     

    Het betoog slaagt.

Tussenconclusie

8.    Het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] is ongegrond. Het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellante sub 1], is gegrond.

Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

9.    Omdat het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellante sub 1] gegrond is, wordt toegekomen aan een bespreking van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van T&W Bouw B.V.

10.    T&W Bouw B.V. betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellante sub 1] in hetzelfde marktsegment opereert als zijzelf, aangezien de activiteiten die zij verricht wezenlijk verschillen van de activiteiten die [appellante sub 1] verricht.

10.1.    Gelet op het hiervoor overwogene in 7.2 faalt dit betoog.

11.    Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van T&W Bouw B.V. is ongegrond.

Slotoverwegingen

12.    De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellante sub 1], niet inhoudelijk beoordeeld. De Afdeling zal de zaak daarom naar de rechtbank terugwijzen, voor zover dat het beroep van [appellante sub 1] betreft, om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

13.    De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.

14.    Redelijke toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellante sub 1] en anderen betaalde griffierecht voor het hoger beroep zal terugbetalen.

15.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C], ongegrond;

II.    verklaart het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellante sub 1], gegrond;

III.    verklaart het hoger beroep van T&W Bouw B.V. ongegrond;

IV.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 mei 2019 in zaken nrs. 18/2378  en 19/509, voor zover de rechtbank het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk heeft verklaard;

V.    wijst de zaak naar de rechtbank terug, voor zover dat het beroep van [appellante sub 1] betreft;

VI.    stelt de door [appellante sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;

VII.    verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellante sub 1] en anderen betaalde griffierecht ten van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.   

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021

680.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature