Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 9 november 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tiel de werkzaamheden van [bedrijf] met betrekking tot het toepassen van grond op het perceel [locatie] te Tiel stilgelegd. [appellant] wil op het perceel woningbouw ontwikkelen. Omdat op deze locatie sprake is van ernstige bodemverontreiniging is er in het kader van de sanering daarvan voorzien in het aanbrengen van een leeflaag van grond met een dikte van 1 m. Daartoe is [bedrijf] in opdracht van [appellant] overgegaan. Het college heeft de werkzaamheden stilgelegd en een last onder dwangsom opgelegd, omdat [bedrijf] grond heeft aangebracht die bodemvreemd materiaal (glas en puin) en asbestverdacht materiaal bevatte. De grond kwam niet overeen met de grond uit de partijkeuringen die behoorden bij de geaccepteerde melding Besluit bodemkwaliteit. Het college heeft de bezwaren van [bedrijf] tegen de daarop betrekking hebbende besluiten gegrond verklaard en deze besluiten herroepen.

Uitspraak



201908739/1/R1.

Datum uitspraak: 17 maart 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellant]), wonend te Tiel,

en

het college van burgemeester en wethouders van Tiel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2018 heeft het college de werkzaamheden van [bedrijf] met betrekking tot het toepassen van grond op het perceel [locatie] te Tiel stilgelegd.

Bij besluit van 14 november 2018 heeft het college onderzoekswerkzaamheden op het perceel stilgelegd.

Bij besluit van 1 maart 2019 heeft het college de besluiten van 9 november 2019 en 14 november 2018 ingetrokken.

Bij besluit van 25 maart 2019 heeft het college [bedrijf] onder oplegging van een dwangsom gelast om de aangebrachte grond te verwijderen of, indien en voor zover uit de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat sprake is van AW-kwaliteit, de grond te zeven.

Bij besluit van 10 mei 2019 heeft het college de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengd.

Bij besluit van 23 september 2019, verzonden op 26 september 2019, heeft het college de door [bedrijf] tegen de besluiten van 9 november 2018, 14 november 2018 en 25 maart 2019 gemaakte bezwaren gegrond verklaard en de besluiten herroepen.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2020, waar [appellant A], bijgestaan door mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door P.H. Spee en drs. M.M. Lips, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door mr. R. Evens, advocaat te Nijmegen, [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] wil op het perceel woningbouw ontwikkelen. Omdat op deze locatie sprake is van ernstige bodemverontreiniging is er in het kader van de sanering daarvan voorzien in het aanbrengen van een leeflaag van grond met een dikte van 1 m. Daartoe is [bedrijf] in opdracht van [appellant] overgegaan.

Het college heeft de werkzaamheden stilgelegd en een last onder dwangsom opgelegd, omdat [bedrijf] grond heeft aangebracht die bodemvreemd materiaal (glas en puin) en asbestverdacht materiaal bevatte. De grond kwam niet overeen met de grond uit de partijkeuringen die behoorden bij de geaccepteerde melding Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk). Het college heeft de bezwaren van [bedrijf] tegen de daarop betrekking hebbende besluiten gegrond verklaard en deze besluiten herroepen. [appellant] kan zich niet verenigen met het herroepen van deze besluiten.

Het overnemen van het advies van de bezwarencommissie

2.       [appellant] betoogt dat in het bestreden besluit ten onrechte wordt gesteld dat het advies van de bezwarencommissie wordt gevolgd. De bezwarencommissie heeft geadviseerd om te heroverwegen of de primaire besluiten met verbeterde grondslag en motivering in stand kunnen worden gelaten. Volgens [appellant] heeft het college niet gemotiveerd waarom dat niet mogelijk was.

2.1.    Bij het bestreden besluit heeft het college de door [bedrijf] tegen de besluiten van 9 november 2018, 14 november 2018 en 25 maart 2019 gemaakte bezwaren gegrond verklaard en deze besluiten herroepen. Het college heeft daarbij aangegeven dat het advies van de bezwarencommissie met de motivering ervan, als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Het advies luidt "te heroverwegen of de besluiten met verbeterde grondslag en motivering in stand kunnen blijven". De bezwarencommissie heeft daarbij kort gezegd het volgende in aanmerking genomen.

Besluit van 9 november 2018 - stillegging van de werkzaamheden:

De stillegging is ten onrechte gebaseerd op artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Er is geen sprake van spoedeisendheid als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Besluit van 14 november 2018 - stillegging van de onderzoekswerkzaamheden:

Er is onvoldoende onderbouwd dat een overtreding heeft plaatsgevonden en dat de situatie zo spoedeisend was dat met een volledige stillegging moest worden opgetreden. Artikel 5.17 van de Wabo kan niet aan de stillegging ten grondslag worden gelegd.

Besluit van 25 maart 2019 - tot oplegging van een last onder dwangsom:

Het besluit is ten onrechte gebaseerd op de Nota Bodembeheer Regio Rivierenland (hierna: nota bodembeheer). De nota bodembeheer bevat voor ander bodemvreemd materiaal dan asbest een open norm en moet in zoverre wegens strijd met artikel 44, eerste lid, van het Bbk buiten toepassing blijven. Dit betekent dat moet worden teruggevallen op artikel 34 van het Bbk. Voor zover de nota bodembeheer in aanvulling op de asbestnorm van maximaal 100 mg/kg, de norm stelt dat asbestverdacht materiaal dat visueel waarneembaar is niet aanwezig mag zijn, strekt de nota bodembeheer blijkens de toelichting van het college uitsluitend ter voorkoming van onrust. Het onderscheid tussen visueel waarneembaar en visueel niet waarneembaar materiaal strekt tot een ander doel dan op grond waarvan artikel 44 van het Bbk bevoegdheden toekent.

2.2.    De Afdeling stelt vast dat het college betoogt dat het de motivering van het advies van de bezwarencommissie heeft overgenomen. In het bestreden besluit is echter niet ingegaan op het advies van de bezwarencommissie om te heroverwegen of de besluiten met een verbeterde grondslag en motivering in stand kunnen blijven. Gelet hierop berust het besluit, voor zover deze heroverweging ontbreekt, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, niet op een deugdelijke motivering.

Exceptieve toetsing van normen uit de nota bodembeheer

3.       [appellant] betoogt dat een bestuursorgaan niet de bevoegdheid heeft om een lagere regelgeving exceptief te toetsen aan hogere regelgeving of algemene rechtsbeginselen. Daarom heeft het college ten onrechte de nota bodembeheer exceptief getoetst aan het Bbk en wegens strijd met artikel 44 van het Bbk buiten toepassing gelaten. Volgens [appellant] blijkt uit de uitspraken van de Afdeling van 23 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP8763, 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1252, en 6 september2019, ECLI:NL:RVS:2019:3066, dat tegen een besluit tot vaststelling van lokale maximale waarden beroep openstaat. Nu geen beroep is ingesteld tegen de in de nota bodembeheer vastgestelde lokale maximale waarden, is de nota bodembeheer wat betreft die lokale maximale waarden onherroepelijk en had het college daarvan moeten uitgaan. Volgens [appellant] is de mogelijkheid van exceptieve toetsing van de algemeen verbindende voorschriften voorbehouden aan de bestuursrechter en had het college niet de bevoegdheid om over te gaan tot exceptieve toetsing van de regels in de nota bodembeheer. Volgens [appellant] had het college uitgaande van zijn oordeel over de nota bodembeheer de raad van de gemeente Tiel kunnen voorstellen om de nota bodembeheer in te trekken.

3.1.    Het college heeft zich in de primaire besluiten van 9 november 2018 en 25 maart 2019 op het standpunt gesteld dat de kwaliteit van de door [bedrijf] op het perceel aangebrachte grond niet in overeenstemming is met de geaccepteerde melding op grond van het Bbk en de nota bodembeheer. Naar aanleiding van het door [bedrijf] gemaakte bezwaar heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de in de nota bodembeheer opgenomen normen voor bodemvreemd materiaal en asbest in op te brengen grond, in strijd zijn met artikel 44 van het Bbk en dat de nota bodembeheer daarom buiten toepassing moet blijven. Het college heeft voor de bevoegdheid om regels uit de nota bodembeheer exceptief te toetsen gewezen op de conclusie van staatsraad advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van 22 december 2017, nrs 201701963/3/R1 en 201705745/2/A1 (ECLI:NL:RVS:2017:3557), over exceptieve toetsing (hierna: conclusie van Widdershoven).

3.2.    De raad van de gemeente Tiel heeft op 19 september 2012 de Nota bodembeheer vastgesteld. Hierin heeft de raad een lokale afweging gemaakt voor hergebruik van grond en baggerspecie.

In de paragraaf 4.5 van de Nota bodembeheer zijn ter uitwerking van artikel 44, eerste lid, van het Bbk de volgende normen voor bodemvreemd materiaal en asbest opgenomen:

Norm voor bodemvreemd materiaal:

"De regiogemeenten, […], staan 20 % bodemvreemd materiaal aan bijmenging toe mits de ontvangende bodem een vergelijkbaar of hoger percentage bodemvreemd materiaal bevat en de functie dit percentage toelaat. Indien er twijfel is of aan deze uitgangspunten is voldaan kan de gemeente onderzoek eisen, waarbij het percentage bodemvreemd materiaal in de op te brengen grond en/of onderliggende bodem bepaald wordt."

Norm voor asbest:

"De toe te passen grond mag maximaal 100 mg/kg aan asbest bevatten. Het betreft een gewogen gehalte, waarbij het gehalte serpentijnasbest wordt vermeerderd met tienmaal de concentratie amfiboolasbest. De Regio Rivierenland hanteert deze landelijke norm, maar stelt als aanvullende eis dat de toe te passen grond moet zijn ontdaan van visueel waarneembaar asbest."

3.3.    Deze normen gelden in de gemeente voor de toepassing van bodemvreemd materiaal en asbest in de bodem. Het gaat hierbij om naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende regels, die zich zonder nadere normering voor herhaalde concrete toepassing lenen. Daarom moeten deze normen worden gekwalificeerd als algemeen verbindende voorschriften.

3.4.    Artikel 87 van de Wet bodembescherming, zoals dit tot 1 januari 2013 luidde, maakt het mogelijk dat beroep wordt ingesteld bij de Afdeling tegen een besluit als bedoeld in artikel 44 van het bbk. Nu, zoals [appellant] onweersproken heeft gesteld, geen beroep is ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van de nota bodembeheer zijn de normen voor bodemvreemd materiaal onherroepelijk.

Naar het oordeel van de Afdeling volgt hieruit echter niet, dat het college bij het nemen van een besluit op bezwaar tegen de primaire besluiten van 9 november 2018 en 25 maart 2019 niet meer bevoegd was om te beoordelen of de normen voor bodemvreemd materiaal en asbest in de nota bodembeheer verbindend zijn te achten, dan wel buiten toepassing moeten worden gelaten. In dit verband is er een zekere overeenkomst met de situatie waarin in het kader van een beroep tegen een omgevingsvergunning de verbindendheid van de betrokken bestemmingsplanregeling aan de orde wordt gesteld (vergelijk de uitspraken van 17 januari 2018, nr. 201609524/1/R6 (ECLI:NL:RVS:2018:134) en 26 februari 2020, nr. 201808323/1/A1 (ECLI:NL:RVS:2020:595).

In de conclusie van Widdershoven is onder 5.7 aangegeven, en in de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2006, nr.200600888/1 (ECLI:NL:RVS:2006:AZ2275), is overwogen dat de Awb noch enige andere rechtsregel er aan in de weg staat dat een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op bezwaar tegen een daarvoor vatbaar besluit beoordeelt of een niet door de formele wetgever gegeven algemeen verbindend voorschrift tot toepassing waarvan het besluit mede strekt, verbindend is te achten, dan wel buiten toepassing moet worden gelaten. Dat standpunt brengt met zich dat het college in dit geval bevoegd is om te beoordelen of de normen voor bodemvreemd materiaal en asbest in de nota bodembeheer strijdig zijn met artikel 44 van het Bbk en deze normen zo nodig onverbindend te achten, dan wel buiten toepassing te laten.

Het betoog slaagt niet.

4.       [appellant] betoogt dat de norm voor bodemvreemd materiaal in de nota bodembeheer duidelijk en rechtszeker is. Het is volgens hem zonder meer nodig dat de grond die bedoeld is als leeflaag en wordt toegepast op een perceel dat deels als tuin en deels als openbaar groen zal worden gebruikt, geen aanzienlijke hoeveelheden vlakglas mag bevatten. Wat betreft de norm voor asbest voert [appellant] aan dat gelet op de risico’s die aan asbestverdacht materiaal kleven, niet valt in te zien waarom niet zou kunnen worden bepaald dat dergelijk materiaal niet aanwezig zou mogen zijn.

4.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de normen voor bodemvreemd materiaal en asbest in op te brengen grond in strijd zijn met artikel 44 van het Bbk, omdat uit de tekst van dit artikel en de nota van toelichting bij het Bbk blijkt dat de gemeenteraad alleen andere percentages mag vaststellen. Verder stelt het college dat artikel 47 van het Bbk de eis stelt van een motivering van het besluit als bedoeld in artikel 44 van het Bbk aan de hand van de lokale maximale waarden.

Volgens het college is de norm voor bodemvreemd materiaal in de nota bodembeheer een open norm waarbij het toegestaan percentage bodemvreemd materiaal afhankelijk wordt gesteld van de toekomstige functie van het perceel, hetgeen onvoldoende duidelijk en in strijd met de rechtszekerheid is.

4.2.    Naar het oordeel van de Afdeling biedt artikel 44 van het Bbk alleen de mogelijkheid om lokale maximale waarden vast te stellen voor de bodem, waarop of waarin grond of baggerspecie wordt toegepast. Er is geen grondslag om in aanvulling op het vaststellen van lokale maximale waarden andere normen te stellen. Het in de norm opgenomen beoordelingscriterium "en de functie dit toelaat" en de gestelde onderzoeksverplichting kunnen niet aan een op grond van artikel 44 vast te stellen lokale maximale waarde worden verbonden. Voorts is ook de norm voor asbest ten onrechte opgenomen in de nota bodembeheer. Het in de norm opgenomen criterium dat de toe te passen grond moet zijn ontdaan van visueel waarneembaar asbest kan niet op grond van artikel 44 worden gesteld.

Gezien het vorenstaande heeft het college de normen voor bodemvreemd materiaal en asbest in de nota bodembeheer terecht buiten toepassing gelaten. Daarom komt de Afdeling niet toe aan de vraag of de normen voor bodemvreemd materiaal en asbest op zich duidelijk zijn en zich verdragen met de rechtszekerheid.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Gelet wat onder 2.2 is overwogen is het beroep gegrond. Het besluit van 23 september 2019 dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd.

6.       Gelet op de nadere motivering in het verweerschrift zal de Afdeling beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit geheel of gedeeltelijk in stand kunnen blijven.

7.       Het college heeft bij brief van 5 november 2019 in reactie op een brief van 15 oktober 2018 van [appellant] en in het verweerschrift een onderbouwing gegeven van het besluit van 23 september 2019, voor zover de herroepen besluiten van 9 november 2018, 14 november 2018 en 25 maart 2019 niet met een verbeterde grondslag en motivering in stand zijn gelaten. Hierin is het college ingegaan op de stelling van [appellant] dat indien de normen voor bodemvreemd materiaal en asbest in de nota bodembeheer onverbindend zijn, overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 of artikel 1.1a van de Wet milieubeheer aan de besluiten ten grondslag kan worden gelegd.

8.       Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 niet mede aan de besluiten ten grondslag kon worden gelegd, omdat er hekken om het perceel staan en het perceel niet in gebruik is. Voorts heeft het college in aanmerking genomen, dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland bij besluit 18 juli 2017 heeft ingestemd met het saneringsplan voor het perceel. Volgens dit plan moet nog een laag grond met een dikte van ongeveer 0,5 m worden aangebracht. Deze grond mag op grond van de met ingang van 30 september 2018 gewijzigde Regeling bodemkwaliteit slechts sporadisch bodemvreemd materiaal als glas of asbest verdacht materiaal bevatten. Verder is er volgens het college geen aanleiding om ervan uit te gaan dat er sprake is van hinderlijke of nadelige gevolgen als bedoeld in artikel 7.22 van het Bouwbesluit van de tot dusverre toegepaste grond.

Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de zorgplichtbepaling in artikel 1.1a van de Wet milieubeheer niet van toepassing is, omdat de toepassing van de grond voldoet aan het Besluit bodemkwaliteit. Daarbij wijst het college erop dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland in het kader van de Wet bodembescherming een eigen bevoegdheid heeft om een oordeel te geven over het eindresultaat van de bodemsanering.

9.       [appellant] heeft in zijn brief van 15 oktober 2018 betoogd dat wanneer blijkt dat de op het perceel aangebrachte grond toch niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, sprake is van een mogelijke belemmering voor de bouwwerkzaamheden en voor de toekomstige woonfunctie en andere functies op het perceel. De Afdeling stelt echter vast dat niet is aangevoerd of gebleken dat in de huidige situatie zich omstandigheden als bedoeld in artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 kunnen voordoen. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012.

Voorts ziet de in artikel 1.1a van de Wet milieubeheer vervatte zorgplicht in beginsel slechts op gevallen waarin ernstige nadelige gevolgen optreden of acuut dreigen op te treden, terwijl de Wet milieubeheer of daarmee samenhangende regelgeving er niet op andere wijze in voorziet die gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Het aanbrengen van grond op het perceel hangt samen met de uitvoering van het saneringsplan waarop het besluit van het college van gedeputeerde staten 18 juli 2017 betrekking heeft. Daarbij gelden de eisen van het Bbk. Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld, dat geen sprake is van overtreding van artikel 1.1a van de Wet milieubeheer.

10.     Met de nadere motivering in de brief van 5 november 2019 en het verweerschrift heeft het college deugdelijk gemotiveerd waarom de besluiten van 9 november 2018, 14 november 2018 en 25 maart 2019 niet met een andere grondslag en motivering in stand kunnen blijven. Daarom ziet de Afdeling aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit van 23 september 2019 in stand te laten. Dit betekent dat het college geen nieuw besluit hoeft te nemen.

11.     Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tiel van 23 september 2019, kenmerk 2018000217/2018000218/2019000047;

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel tot vergoeding van de bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1125,17 (zegge: elfhonderdvijfentwintig euro en zeventien cent), gedeeltelijk toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

V.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Tiel aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.      

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021

191.

 

Bijlage wettelijk bepalingen

 

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 7:12, eerste lid.

De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied

Besluit bodemkwaliteit

Artikel 34

1 Bij regeling van Onze Ministers wordt de wijze bepaald waarop wordt vastgesteld of een materiaal aan te merken is als grond of baggerspecie.

2 Voor de toepassing van dit besluit wordt onder grond of baggerspecie mede verstaan, grond of baggerspecie die is vermengd met ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal.

3 Op grond van milieuhygiënische overwegingen kunnen onze Ministers voor een toepassing van grond of baggerspecie een lager gewichtspercentage bodemvreemd materiaal vaststellen dan genoemd in het tweede lid en hierover en over soorten toegestaan bodemvreemd materiaal nadere regels stellen.

Artikel 37

1 Het is verboden om grond of baggerspecie toe te passen in strijd met de artikelen 5, eerste lid, 7, 38, 42, 44, 45, 46, 52, 59, 60, 63 en 64 van dit besluit.

2 Bij regeling van Onze Ministers worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop een overschrijding wordt vastgesteld van waarden, gesteld bij of krachtens de artikelen, genoemd in het eerste lid.

Artikel 44

De gemeenteraad kan voor het toepassen van grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 35, onderdeel a tot en met e en h op of in de bodem, uitgezonderd de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam, voor een door hem aangewezen bodembeheergebied lokale maximale waarden vaststellen voor de bodem, waarop of waarin de grond of baggerspecie wordt toegepast, alsmede een percentage bodemvreemd materiaal dat afwijkt van het percentage, bedoeld in artikel 34, tweede en derde lid tot een maximum van 20 gewichtsprocenten."

Artikel 47

Een besluit op grond van de artikelen 44, eerste lid en 45, eerste lid, bevat:

a. een of meer kaarten, opgesteld overeenkomstig de bij regeling van Onze Ministers gestelde protocollen, waarop zijn aangegeven de begrenzing van het bodembeheergebied, de kwaliteit van de bodem en, bij toepassingen op of in de bodem, uitgezonderd de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam, de bodemfuncties;

b. de lokale maximale waarden, bedoeld in de artikelen 44, eerste lid, en 45, eerste lid;

c. voor zover van toepassing, het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal, bedoeld in artikel 34, derde en vierde lid;

d. een motivering van het besluit aan de hand van de lokale maximale waarden en, voor zover van toepassing, het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal in relatie tot de kwaliteit van de bodem, de maatschappelijke noodzaak van die waarden en het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal en een beschrijving van de overeenkomstig de bij regeling van Onze Ministers gestelde methoden bepaalde gevolgen van de uitvoering van het besluit voor de kwaliteit van de bodem in het bodembeheergebied

Wet bodembescherming

Artikel 87, eerste lid (vervallen per 1 januari 2013)

Beroep op de administratieve rechter staat open overeenkomstig hoofdstuk 20 van de Wet milieubeheer

Bouwbesluit

Artikel 7.22

Onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde is het verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:

a. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;

b. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;

c. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein, of

d. instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.

Wet milieubeheer

Artikel 1.1a

1. Een ieder neemt voldoende zorg voor het milieu in acht.

2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid laat onverlet de uit het burgerlijk recht voortvloeiende aansprakelijkheid en de mogelijkheid van rechtspersonen als bedoeld in artikel 1, boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, om uit dien hoofde in rechte op te treden.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature