U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 11 oktober 2018 heeft de minister van Justitie en Veiligheid een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag afgewezen. [appellant] heeft de minister op 5 juli 2018 verzocht hem een VOG af te geven voor de aanvraag van een chauffeurskaart bij Kiwa Register B.V. Bij de beoordeling van het verzoek heeft de minister gebruik gemaakt van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018, waarin is bepaald dat als de aanvrager voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem de minister aan de hand van een objectief en een subjectief criterium bekijkt of de afgifte van een VOG gerechtvaardigd is. Bij het objectieve criterium bekijkt de minister of de in het JDS opgenomen feiten, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201908298/1/A3.

Datum uitspraak: 17 maart 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 oktober 2019 in zaak nr. 19/484 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2018 heeft de minister een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.

Bij besluit van 19 december 2018 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2020 waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.L. de Gier, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft de minister op 5 juli 2018 verzocht hem een VOG af te geven voor de aanvraag van een chauffeurskaart bij Kiwa Register B.V. Bij de beoordeling van het verzoek heeft de minister gebruik gemaakt van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (hierna: de beleidsregels), waarin is bepaald dat als de aanvrager voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) de minister aan de hand van een objectief en een subjectief criterium bekijkt of de afgifte van een VOG gerechtvaardigd is. Bij het objectieve criterium bekijkt de minister of de in het JDS opgenomen feiten, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. Bij het subjectieve criterium beoordeelt de minister, als is voldaan aan het objectieve criterium, of omstandigheden van het geval ertoe moeten leiden dat een VOG toch moet worden afgegeven.

2.       De minister heeft het verzoek van [appellant] afgewezen omdat over hem in het JDS binnen de terugkijktermijn van in dit geval vijf jaar de volgende feiten waren geregistreerd:

- Diefstal gepleegd op 23 december 2017;

- Een strafbeschikking van 12 februari 2018 waarbij een geldboete van € 500,- is opgelegd wegens het verlaten van een plaats na een aanrijding op 28 augustus 2017;

- Een veroordeling op 17 oktober 2017 wegens diefstal, verduistering in dienstbetrekking, heling, het medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging tot een werkstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is bepaald dat [appellant] een schadevergoeding van € 566,53 moest betalen, subsidiair elf dagen jeugddetentie.

Omdat deze feiten in het JDS waren geregistreerd, was voldaan aan het objectieve criterium. Toetsing aan het subjectieve criterium geeft volgens de minister geen aanleiding om [appellant] ondanks de in het JDS opgenomen feiten toch een VOG af te geven. De verstreken periode sinds het laatste contact met justitie vindt hij in het licht van de terugkijktermijn te kort om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen. Daarbij is ook het aantal strafbare feiten van belang. Bovendien zijn de vergrijpen [appellant] niet licht aangerekend. Het belang van beperking van risico’s voor de samenleving weegt zwaarder dan het belang dat [appellant] heeft bij verkrijging van een chauffeurskaart, aldus de minister. De minister heeft daarbij zijn jeugdige leeftijd en de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan betrokken. Bij het besluit op bezwaar is de minister bij zijn standpunt gebleven. De rechtbank heeft dat besluit rechtmatig geacht.

Het hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister bij de toepassing van het subjectieve criterium niet toch over hoefde te gaan tot afgifte van de VOG. Hij heeft een zwaarder belang bij het verkrijgen van de VOG dan het belang van bescherming van de samenleving tegen risico’s. Tot op heden is hij niet meer in aanraking gekomen met justitie. Hij is gemotiveerd om wat van zijn leven te maken. Ten onrechte is er onvoldoende rekening gehouden met het feit dat het merendeel van de strafbare feiten is gepleegd toen hij minderjarig was. Het zijn jeugdzondes. Weliswaar heeft hij ook strafbare feiten gepleegd toen hij meerderjarig was, maar dat moet worden bezien in het kader van zijn jongmeerderjarigheid en moet hem in het kader van de belangenafweging minder zwaar worden toegerekend. Vanwege zijn jonge leeftijd kon niet worden verwacht dat hij volledig van de ernst en de consequenties van zijn gedragingen was doordrongen. Hij is niet in dezelfde mate als een meerderjarig persoon verantwoordelijk voor zijn gedrag. Bovendien zijn het minder ernstige vergrijpen die op jonge leeftijd zijn gepleegd. Daarbij verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6537. Ook zijn de veroordelingen nog niet onherroepelijk. Verder had in aanmerking genomen moeten worden in hoeverre het recidivegevaar gelijk kan worden gesteld met dat bij een meerderjarige dader. Daarbij moet in het bijzonder de tijd die is verstreken tussen de daad en de aanvraag zonder recidive in aanmerking worden genomen, aldus [appellant].

Het wettelijk kader

4.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

5.       De Afdeling stelt vast dat niet in geschil is dat aan het objectieve criterium is voldaan. Dat betekent dat de grondslag voor de weigering een VOG af te geven is gegeven, omdat de feiten, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. De Afdeling zal beoordelen of, omdat aan het objectieve criterium is voldaan, de rechtbank op juiste wijze tot het oordeel is gekomen dat de minister in redelijkheid het standpunt kon innemen dat de toepassing van het subjectieve criterium niet alsnog tot afgifte van de VOG hoefde te leiden.

5.1.    Bij de beoordeling of op grond van het subjectieve criterium toch een VOG kan worden afgegeven, betrekt de minister de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop tussen het laatste contact met justitie en de aanvraag voor de VOG en de hoeveelheid antecedenten. Als de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt de minister dit ook in zijn beoordeling. Verder betrekt de minister bij zijn beoordeling het screeningsprofiel ’65. Taxibranche; chauffeurskaart’. Daarin staat dat er risico’s bestaan bij rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag. Omdat er een één op één relatie kan bestaan tussen de houder van de chauffeurskaart en de passagiers en de passagiers tijdelijk afhankelijk zijn van de chauffeur, bestaat het risico van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing.

5.2.    Ter zitting heeft de minister toegelicht dat de strafbeschikking van 12 februari 2018 [appellant] niet langer wordt tegengeworpen. Dit feit is inmiddels niet meer in het JDS opgenomen. Ten aanzien van de diefstal gepleegd op 23 december 2017 heeft de minister ter zitting toegelicht dat voor dit feit op 22 januari 2019 een taakstraf van 40 uur is opgelegd, waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Ten aanzien van de veroordeling op 17 oktober 2017 heeft de minister toegelicht dat [appellant] is vrijgesproken van het medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging en dat hem dat niet langer wordt tegengeworpen. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de overgebleven feiten nog steeds voldoende grondslag bieden om [appellant] geen VOG te verlenen.

5.3.    De Afdeling is van oordeel dat de minister bij de beoordeling van het subjectieve criterium in redelijkheid het standpunt kon innemen dat de overgebleven feiten nog steeds voldoende grondslag bieden om [appellant] geen VOG te verlenen. Weliswaar was [appellant] minderjarig toen hij de strafbare feiten pleegde waarvoor hij op 17 oktober 2017 is veroordeeld, maar hij was achttien toen hij in aanraking kwam met de politie in verband met diefstal. Voor de diefstal is hij op 22 januari 2019 veroordeeld. Die veroordeling is, zo heeft de minister ter zitting toegelicht, onherroepelijk geworden. Anders dan [appellant] stelt, zijn de in het JDS vermelde feiten dus niet enkel een jeugdzonde. De uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012 kan hem niet helpen, omdat de minister in deze zaak, anders dan in de zaak die in die uitspraak aan de orde was, de leeftijd van [appellant] op het moment dat de delicten zijn begaan en de mate waarin de delicten hem zijn aangerekend heeft betrokken in zijn besluitvorming. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat het plegen van diefstal, verduistering in dienstbetrekking en heling niet licht is bestraft. Dat [appellant] ten tijde van het besluit van 19 december 2018 daarvoor nog niet onherroepelijk was veroordeeld, betekent niet dat de minister deze feiten niet bij zijn besluitvorming mocht betrekken. Uit artikel 35, eerste lid, van de Wet justiti ële en strafvorderlijke gegevens volgt dat de minister zich baseert op de justitiële documentatie. Een onherroepelijke veroordeling is dus niet vereist. Ten aanzien van de diefstal, gepleegd op 23 december 2017, heeft de minister informatie opgevraagd bij het Openbaar Ministerie, waaruit is gebleken dat [appellant] werd verdacht van het ontvreemden van telefoonpakketten en dat het dus niet om een licht feit gaat. Gelet op het door de minister toegepaste screeningsprofiel, is diefstal een risico dat bestaat in de taxibranche. Dit heeft de minister dan ook mogen betrekken in zijn besluitvorming. Verder heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, vanwege de hoeveelheid antecedenten en in het licht van de terugkijktermijn van vijf jaar, de periode tussen het besluit van 19 december 2018 en het laatste contact met justitie op 23 december 2017, iets minder dan een jaar, te kort is om te kunnen stellen dat de kans dat [appellant] een nieuw strafbaar feit zal plegen in voldoende mate is afgenomen. De minister kon dus in redelijkheid het standpunt innemen dat het belang van bescherming van de samenleving tegen risico's zwaarder weegt dan het belang dat [appellant] heeft bij de afgifte van de VOG. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.    

w.g. Klein

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021

176-857.

 

BIJLAGE

 

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

Artikel 2 8

Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Artikel 3 5

1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.

[…]

Beleidsregels VOG-NP-RP 2018

Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag

[…] Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.

Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).

Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium

De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.

[…]

Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium

Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.

[…]

Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval

Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.

Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:

− de afdoening van de strafzaak;

− het tijdsverloop;

− de hoeveelheid antecedenten.

Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt het COVOG dit in de beoordeling van de aanvraag.

Ten behoeve van een goede oordeelsvorming is het COVOG bevoegd inlichtingen in te winnen bij het Openbaar Ministerie en de reclassering.

[…]

Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd

In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.

[…]

Screeningsprofielen VOG NP

65. Taxibranche; chauffeurskaart

Dit screeningsprofiel heeft betrekking op aanvragen ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart bij KIWA. In taxi’s worden maximaal acht personen vervoerd, de bestuurder niet meegerekend. Het vervoer per taxi betreft ook het rijden met rouw- en trouwauto’s en het vervoer met personenbusjes. Hierbij kan het ook gaan om het vervoer van (school)kinderen en het vervoeren van gehandicapten. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van vijf jaren.

De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag.

Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de houder van de chauffeurskaart. Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing van bijvoorbeeld de chauffeurskaart. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contant en giraal geld . Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.

De houders van de chauffeurskaart komen in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit. Overtredingen van de Opiumwet zijn daarom onverenigbaar.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature