Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 25 september 2019 heeft het college aan Utrechtse Maatschappij tot Stadsherstel N.V. een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk verwijderen van een orgel uit het gebouw Leeuwenbergh Gasthuis op het adres Servaasbolwerk 1A in Utrecht. Leeuwenbergh is in 1567 gesticht als pesthuis en heeft sindsdien verschillende functies gehad. Van 1930 tot en met 2004 is het gebouw in gebruik geweest als kerk. In 1954 is er voor dat gebruik een Flentroporgel in het gebouw geplaatst. Op 20 juni 1967 is het gebouw aangewezen als rijksmonument. Op 21 juni 2010 is aan de redengevende omschrijving van het monument toegevoegd: 'Tweeklaviers mechanisch orgel met vrij pedaal en 22 registers, gebouwd in 1954 door de firma Flentrop uit Zaandam'. De Stichting is van 22 december 2004 tot 11 januari 2019 eigenaresse geweest van Leeuwenbergh. Zij heeft dit gebouw per 11 januari 2019, zonder orgel, verkocht aan UMS. Het Flentroporgel heeft zij verkocht aan de orgelbouwer.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



202002945/2/R4.

Datum uitspraak: 3 november 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Gasthuis Leeuwenbergh, gevestigd te Utrecht,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 7 april 2020 in zaak nr. 19/4835 in het geding tussen:

de Stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2019 heeft het college aan Utrechtse Maatschappij tot Stadsherstel N.V. (hierna: UMS) een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk verwijderen van een orgel uit het gebouw Leeuwenbergh Gasthuis (hierna: Leeuwenbergh) op het adres Servaasbolwerk 1A in Utrecht.

Bij uitspraak van 7 april 2020 heeft de rechtbank het door de Stichting daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de Stichting hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 30 juli 2021, waar de Stichting, vertegenwoordigd door mr. D.C. Meerburg, bijgestaan door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Ossel en H.P. Jansen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting UMS, vertegenwoordigd door mr. D. Caelers en mr. C. Ben-Lahcen, advocaten te Den Haag, bijgestaan door [gemachtigde], verschenen.

Bij mondelinge uitspraak van 30 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1718, heeft de Afdeling het door de Stichting ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank van 7 april 2020 vernietigd. Dit omdat de rechtbank het beroep van de Stichting, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8, over het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij heeft de Afdeling tevens aangekondigd dat zij in een afzonderlijke uitspraak haar oordeel geeft over het door de Stichting tegen het besluit van 25 september 2019 bij de rechtbank ingestelde beroep.

Overwegingen

Inleiding

1.       Leeuwenbergh is in 1567 gesticht als pesthuis en heeft sindsdien verschillende functies gehad. Van 1930 tot en met 2004 is het gebouw in gebruik geweest als kerk. In 1954 is er voor dat gebruik een Flentroporgel in het gebouw geplaatst. Op 20 juni 1967 is het gebouw aangewezen als rijksmonument. Op 21 juni 2010 is aan de redengevende omschrijving van het monument toegevoegd: 'Tweeklaviers mechanisch orgel met vrij pedaal en 22 registers, gebouwd in 1954 door de firma Flentrop uit Zaandam'. De Stichting is van 22 december 2004 tot 11 januari 2019 eigenaresse geweest van Leeuwenbergh. Zij heeft dit gebouw per 11 januari 2019, zonder orgel, verkocht aan UMS. Het Flentroporgel heeft zij verkocht aan de orgelbouwer. Het orgel is op dit moment in bruikleen gegeven aan de Grote Kerk in Zwolle.

Nadat het UMS bekend was geworden dat volgens het college voor het verwijderen van het orgel een omgevingsvergunning vereist was, heeft zij op 20 mei 2019 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het tijdelijk verwijderen van het orgel uit Leeuwenbergh. Het college heeft de aanvraag voor advies voorgelegd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: de RCE), de Afdeling Cultureel Erfgoed van de gemeente Utrecht en de commissie Welstand en Monumenten. Voorts heeft het college een ontwerpomgevingsvergunning ter inzage gelegd. Op het ontwerpbesluit heeft de Stichting een zienswijze ingediend. Op 25 september 2019 heeft het college aan UMS een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor de duur van vijf jaar. Hierin is het voorschrift opgenomen dat het Flentroporgel vóór 1 januari 2024 weer in Leeuwenbergh moet worden teruggeplaatst.

De Stichting heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft dit beroep bij uitspraak van 7 april 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De Stichting heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Bij mondelinge uitspraak van 30 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1718, heeft de Afdeling het hoger beroep van de Stichting gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Dit omdat de rechtbank het beroep van de Stichting, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8, over het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij heeft de Afdeling tevens aangekondigd dat zij in een afzonderlijke uitspraak haar oordeel geeft over het door de Stichting tegen het besluit van 25 september 2019 bij de rechtbank ingestelde beroep. Dat doet de Afdeling in deze uitspraak.

Wettelijk kader

2.       Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) luidt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht."

Artikel 2.15 van de Wabo luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument."

Artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo luidt:

"Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. […]"

Het beroep

3.       De Stichting betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor het tijdelijk verwijderen van het orgel uit Leeuwenbergh op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo een omgevingsvergunning vereist is. Dit Flentroporgel is in het rijksmonumentenregister dan wel toegevoegd aan de redengevende omschrijving van Leeuwenbergh, maar de beschermende werking van de Monumentenwet 1988 strekte zich volgens de Stichting niet uit over roerende zaken die geen bestanddeel zijn van een onroerende zaak. De vraag of een roerende zaak een bestanddeel is als hiervoor bedoeld wordt volgens de Stichting daarnaast bepaald door het civiele recht en niet door de RCE. De Stichting voert aan dat het college bij de afgifte van de door UMS gevraagde omgevingsvergunning ten onrechte heeft verondersteld dat er samenhang bestaat tussen het orgel en Leeuwenbergh. Een Flentroporgel is een courant orgel en het orgel in kwestie is bovendien niet specifiek voor Leeuwenbergh gebouwd. Daarbij is deze ook niet constructief op het gebouw afgestemd of daarmee verbonden. Er is volgens de Stichting daarom geen enkele aanwijzing voor een bouwkundige of historische relatie op grond waarvan dit Flentroporgel als (beschermenswaardig) bestanddeel van het rijksmonument Leeuwenbergh te beschouwen is.

3.1.    De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft Leeuwenbergh op 20 juni 1967 aangewezen als rijksmonument, waarna deze is opgenomen in het rijksmonumentenregister. Op verzoek van de Stichting heeft de minister op 21 juni 2010 besloten de redengevende omschrijving bij voornoemd aanwijzingsbesluit te wijzigen en het Flentroporgel daaraan toe te voegen. De besluiten van 20 juni 1967 en 21 juni 2010 zijn in rechte onaantastbaar geworden. De omschrijving in het register luidt sindsdien als volgt:

"Gasthuis Leeuwenbergh, in 1567 gesticht als pesthuis, dubbele zaal door twee zadeldaken gedekt tussen twee paren topgevels, stichtingssteen in Schalkwijkstraat. Tweeklaviers mechanisch orgel met vrij pedaal en 22 registers, gebouwd in 1954 door de firma Flentrop uit Zaandam."

3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:189) is bij een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning als hier aan de orde de omschrijving bij het aanwijzingsbesluit tot beschermd monument van belang. De redengevende omschrijving geeft aan welke aspecten van het monument in het bijzonder beschermingswaardig zijn. Voor het wijzigen, verstoren of verwijderen van zo’n aspect is in ieder geval een omgevingsvergunning vereist.

3.3.    Het Flentroporgel is bij besluit van 21 juni 2010 toegevoegd aan de redengevende omschrijving van Leeuwenbergh en is zodoende aangewezen als bijzonder beschermenswaardig aspect als hiervoor bedoeld. Tegen dit besluit heeft een beroepsmogelijkheid open gestaan. De vraag of dat besluit inhoudelijk juist is, kan in deze procedure niet aan de orde komen. Zoals hiervoor is overwogen is dit besluit in rechte onaantastbaar geworden. Zolang het orgel onderdeel uitmaakt van de redengevende omschrijving van Leeuwenbergh valt deze  onder de beschermende werking van de Erfgoedwet. Dit betekent dat het college bij de beoordeling van de aanvraag van UMS om de omgevingsvergunning terecht ervan is uitgegaan dat voor het verwijderen daarvan uit Leeuwenbergh een omgevingsvergunning vereist is op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo . Aanvullend merkt de Afdeling op dat de Erfgoedwet geen procedure lijkt te kennen waarbij de minister op aanvraag kan worden verzocht om de redengevende omschrijving te wijzigen. Deze mogelijkheid was er wel onder de Monumentenwet 1988, welke wet tot 1 juli 2016 op gevallen als hier aan de orde van toepassing was. Dit laat onverlet dat de Stichting zich altijd in een brief tot de minister kan wenden met een verzoek het orgel te verwijderen uit de redengevende omschrijving van Leeuwenbergh.

Het betoog faalt.

4.       Uit het besluit van 25 september 2019 blijkt daarnaast dat UMS en orgelbouwer Flentrop op het moment van het besluit op de aanvraag om de omgevingsvergunning te kennen hadden gegeven dat zij bereid waren mee te werken aan terugplaatsing van het orgel. Om de afspraken daarover juridisch te waarborgen heeft het college die afspraak als voorschrift opgenomen in de aan UMS verleende omgevingsvergunning. Dat het orgel niet in eigendom is van UMS biedt, anders dan de Stichting betoogt, geen aanleiding voor het oordeel dat het voorschrift tot terugplaatsing voor UMS op dit moment niet uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

Conclusie en slotoverwegingen

5.       Het beroep is ongegrond. Het college moet de in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten vergoeden. De griffier van de Raad van State zal aan de Stichting met toepassing van artikel 8:114 van de Algemene wet bestuursrecht het door haar betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetalen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van de bij Stichting Gasthuis Leeuwenbergh in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.870,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan Stichting Gasthuis Leeuwenbergh het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 532,00 voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature