U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 15 maart 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd wegens bouwen in afwijking van een aan hem verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een winkelpand op [locatie] te Oldenzaal.

Uitspraak



201903813/1/A1.

Datum uitspraak: 18 maart 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 april 2019 in zaak nr. 18/1607 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2018 heeft het college aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd wegens bouwen in afwijking van een aan hem verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een winkelpand op [locatie] te Oldenzaal (hierna: het winkelpand).

Bij besluit van 21 augustus 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 15 maart 2018 in stand gelaten.

Bij besluit van 1 februari 2019 heeft het college de verbeurde dwangsom ingevorderd.

Bij uitspraak van 29 april 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2020, waar  [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, en het college, vertegenwoordigd door M.C.W. ten Voorde, I. Christenhusz en M.J. Roelofs,zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit van 27 augustus 2013 is aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor de verbouwing van een winkelpand. Het college heeft zich in het besluit van 15 maart 2018 op het standpunt gesteld dat [appellant] in afwijking van deze omgevingsvergunning heeft gebouwd. Het college heeft aan [appellant] eerder al, bij besluit van 18 maart 2015, vanwege dezelfde afwijkingen van de omgevingsvergunning  een last onder dwangsom opgelegd. Met de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3116) is de rechtmatigheid van dit in bezwaar gehandhaafde besluit komen vast te staan. Dat betekent dat het college destijds bevoegd was om handhavend op te treden tegen de door hem vastgestelde afwijkingen.

    In het besluit van 15 maart 2018 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellant] heeft gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en artikelen 2.3 en 2.3a Wabo. Het college heeft [appellant] gelast om alsnog in overeenstemming met de omgevingsvergunning van 27 augustus 2013 te bouwen dan wel de tweede verdieping van het winkelpand terug te brengen in de oorspronkelijke staat.

    [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank.

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. Hij verwijst hiertoe naar een door S.B.G. Weusthof opgesteld rapport van 31 januari 2017, waarin de resultaten zijn neergelegd van de op 17 december 2016 aan het winkelpand verrichte metingen. In het rapport wordt geconcludeerd dat is gebouwd overeenkomstig de omgevingsvergunning. In dat kader wijst hij verder op een brief van de bij de bouw van het bouwwerk betrokken architect, H. Kamphuis van 26 februari 2020, waarin onder meer wordt gesteld dat het bouwwerk in hoofdvorm aan de vergunning voldoet.

    [appellant] stelt voorts dat het college niet heeft kunnen vaststellen dat er niet aan de last is voldaan, omdat de toezichthouder bij de verschillende uitgevoerde controles niet in het winkelpand is geweest.

2.1.    De toezichthouder van het college heeft bij de controles op 1 februari 2018, 16 en 17 mei 2018 vastgesteld dat er geen wijzigingen aan het bouwwerk hebben plaatsgevonden in vergelijking tot de situatie zoals die bestond ten tijde van het eerdere besluit van 18 maart 2015. Het gaat hierbij om dezelfde afwijkingen die ook aan de orde waren in de onder 1 vermelde uitspraak van de Afdeling van 23 november 2016 waarbij is geoordeeld dat het bouwwerk in strijd met de omgevingsvergunning was gebouwd en het college bevoegd was daartegen handhavend op te treden. Bij de controles van 18 juni 2018 en 2 augustus 2018  heeft de toezichthouder van het college vastgesteld dat de dakpanafdekking was verwijderd, maar dat de andere afwijkingen van de omgevingsvergunning, onder meer met betrekking tot de goten en ramen en het ontbreken van het vereiste donker gepatineerde zinken roevendak, niet ongedaan waren gemaakt. De Afdeling is van oordeel dat de vaststelling van de feiten en omstandigheden op een deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden. In tegenstelling tot wat [appellant] stelt, verandert de omstandigheid dat deze controles van het winkelpand niet inpandig, maar uitsluitend van buitenaf zijn verricht niets aan deze vaststelling. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen, zijn de vastgestelde afwijkingen immers van buitenaf waar te nemen. Het college kon op basis van de waarnemingen van de toezichthouder vaststellen dat het bouwwerk nog steeds niet in overeenstemming met de omgevingsvergunning was gebracht. Het college was derhalve, zowel ten tijde van het primaire besluit van 15 maart 2018 als ten tijde van het besluit op bezwaar van 21 augustus 2018, bevoegd om handhavend op te treden. Het door [appellant] ingebrachte rapport van Weusthof maakt deze conclusie niet anders. Dat volgens dit rapport het aantal vierkante meters in het bouwwerk overeenkomt met de vergunde situatie, wat daar ook van zij, doet er niet aan af dat in strijd met de omgevingsvergunning is gebouwd nu onder meer de daken en de wanden niet zijn voorzien van de vereiste donker gepatineerde niet glimmende zinken roevendaken. Ook de ingebrachte brief van Kamphuis verandert deze conclusie niet, alleen al omdat daarin wordt geconcludeerd dat de zijwanden zijn voorzien van kunststof schroten.

    Het betoog faalt.

3.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte zijn bij het advies van de commissie Bezwaarschriften geplaatste kanttekeningen onbesproken heeft gelaten, terwijl dit advies deel uitmaakt van het besluit op bezwaar en dus inhoudelijk had moeten worden besproken.

3.1.    In het besluit van 21 augustus 2018 staat dat het college voor de motivering van het besluit verwijst naar het advies van de bezwaarcommissie. Dit betekent dat het advies onderdeel uitmaakt van dat besluit. [appellant] heeft in beroep zijn kanttekeningen niet nader gemotiveerd. Alleen al daarom kan het betoog niet slagen.

    Het betoog faalt.

4.    [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift voor het overige verwezen naar hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd.     

    De Afdeling overweegt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak op de door [appellant] in beroep aangevoerde gronden is ingegaan. Uit het enkel herhalen van hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd, volgt niet dat en waarom de rechtbank tot een onjuist oordeel is gekomen. Het aldus aangevoerde geeft daarom geen aanleiding om die uitspraak te vernietigen.     

    Het betoog faalt.

Het invorderingsbesluit

5.    [appellant] betoogt dat overwegingen 10 en 12 tot en met 14 van de rechtbank, die betrekking hebben op het invorderingsbesluit, onjuist zijn.

5.1.    [appellant] heeft zijn betoog niet nader gemotiveerd. Reeds daarom kan het betoog niet slagen.

    Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.

w.g. Wortmann    w.g. Van Dorst

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2020

414-357-947.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature