Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 29 november 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag zijn beslissing om op 19 november 2018 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellant] toe te passen wegens het door hem in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat van de kosten van bestuursdwang een bedrag van € 126,00 voor rekening van [appellant] komt.

Uitspraak



201903713/1/A1.

Datum uitspraak: 5 februari 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2018 heeft het college zijn beslissing om op 19 november 2018 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellant] toe te passen wegens het door hem in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat van de kosten van bestuursdwang een bedrag van € 126,00 voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 25 maart 2019, verzonden op 5 april 2019, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2020, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Kaptein-van Beest, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 19 november 2018 naast een aangewezen inzamelvoorziening op de Richard Wagnerlaan te Den Haag, ter hoogte van nummer 5, is aangetroffen. Omdat op de doos een adressticker is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellant], heeft het college [appellant] als overtreder van artikel 9 van de Afvalstoffenverordening aangemerkt.

2.    [appellant] betwist dat hij de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden en stelt dat hij nooit huisvuil op straat zal gooien. [appellant] had de doos samen met andere dozen en ander afval op zijn aanhanger geplaatst om af te voeren. Tijdens het laden vroeg een mevrouw die hij niet kent of zij wat dozen mocht meenemen. [appellant] heeft daarin toegestemd. Blijkbaar heeft die mevrouw één van de dozen met de adresgegevens van [appellant] erop naast de inzamelvoorziening gedeponeerd. Ook geeft [appellant] aan dat zijn verhaal tijdens de hoorzitting in bezwaar niet juist is opgenomen in het verslag. Anders dan uit het verslag blijkt stond de doos namelijk al op de aanhanger en heeft de mevrouw die dozen wilde meenemen de doos zelf van de aanhanger afgehaald. [appellant] voert aan dat de motivering van het besluit op bezwaar een standaardmotivering is en niet aansluit op zijn bezwaarschrift. [appellant] betoogt ook dat spoedeisende bestuursdwang niet nodig was, omdat de toezichthouder er ook voor had kunnen kiezen om [appellant] alsnog in de gelegenheid te stellen om de doos op de juiste wijze weg te gooien.

2.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."

    Artikel 5:1, tweede lid, luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."

Artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening luidt: "Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."

    Artikel 9, eerste lid, luidt: "Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."

2.2.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

    Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1181), is de overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt.

2.3.    Vast staat dat op 19 november 2018 naast een aangewezen inzamelvoorziening op de Richard Wagnerlaan te Den Haag, ter hoogte van nummer 5, een doos is aangetroffen, die daarmee in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling is aangeboden. Gelet op de op de doos aangetroffen adresdrager is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat [appellant] de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden. Dit is een bewijsvermoeden. Door toe te staan dat de doos wordt meegenomen door een persoon die hij niet kent, heeft [appellant] naar het oordeel van de Afdeling het risico aanvaard dat de doos door de desbetreffende persoon op onjuiste wijze zou worden aangeboden. Gelet hierop kan [appellant] voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en heeft het college hem terecht als overtreder aangemerkt. Anders dan [appellant] betoogt, is de Afdeling van oordeel dat het besluit op bezwaar op dit punt voldoende is gemotiveerd.

    Het college heeft bij het bestreden besluit toepassing gegeven aan de "Beleidsregel handhaving verkeerd aangeboden huisvuil 2013". Daarin is vermeld dat het college een spoedeisend belang aanwezig acht bij de directe verwijdering van verkeerd aangeboden huisvuil, omdat verkeerd aangeboden huisvuil een vuilaantrekkende werking heeft, ongedierte aantrekt en in algemene zin vervuiling tot gevolg heeft. Dit beleid is niet onredelijk en het college kon op grond daarvan overgaan tot directe verwijdering van de door [appellant] verkeerd aangeboden doos, zonder hem de gelegenheid te bieden de overtreding zelf te beëindigen. Het college heeft dan ook in redelijkheid een gedeelte van de kosten voor de toepassing van spoedeisende bestuursdwang op [appellant] kunnen verhalen.

    Het betoog faalt.

3.    [appellant] voert voorts aan dat hij het in rekening gebrachte bedrag van € 126,00 onredelijk hoog vindt. Volgens [appellant] kan dit niet anders worden gezien dan als een boete.

3.1.    Het bij [appellant] in rekening gebrachte bedrag van € 126,00 betreft geen boete, maar slechts het verhalen van een gedeelte van de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het verwijderen van de doos. Wat betreft de hoogte van deze kosten overweegt de Afdeling dat uit een door het college verstrekte gespecificeerde kostenberekening blijkt dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang niet alleen bestaan uit de kosten voor het feitelijk verwijderen van de op onjuiste wijze ter inzameling aangeboden doos, maar ook uit onder meer de kosten voor het onderzoek en het opstellen van een rapportage, afgezet tegen het aantal daaraan bestede minuten. De Afdeling heeft in vergelijkbare zaken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2428) op basis van de kostenberekening geen grond gezien voor het oordeel dat de in rekening gebrachte kosten onredelijk hoog zijn. De Afdeling ziet ook nu geen aanleiding voor een ander oordeel.

    Het betoog faalt.

4.    Het beroep is ongegrond.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Soede

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2020

270-929.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature