U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 27 december 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Stichting Nederlands Auschwitz Comité omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een monument op een groenstrook tussen de Weesperstraat en de Hoftuin tegenover het gebouw Weesperstraat 3 tot en met 59 in Amsterdam.Het Namenmonument is een monument ter nagedachtenis aan de Nederlandse slachtoffers van de Holocaust van Joodse, Roma en Sinti afkomst die nooit een graf hebben gekregen. Het Namenmonument is 250 m lang en bestaat uit een aantal stenen muren, van 2 m hoog, die zo worden geplaatst dat deze een labyrint van gangen vormen. De muren dragen vier Hebreeuwse letters van spiegelend roestvrijstaal die samen de tekst "In herinnering aan" vormen. In de stenen worden de namen, geboortedata en leeftijden van ruim 102.000 Nederlandse slachtoffers van de Holocaust gegraveerd. Het Namenmonument wordt gerealiseerd in de Weesperbuurt.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201906164/1/R1.

Datum uitspraak: 28 oktober 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,

2.    Plantage-Weesperbuurtvereniging en [appellant sub 2A], gevestigd, respectievelijk wonend, te Amsterdam, (hierna tezamen in enkelvoud: Plantage-Weesperbuurtvereniging),

3.    Stichting de Groene Plantage en anderen, gevestigd te Amsterdam, (hierna tezamen in enkelvoud: Stichting de Groene Plantage),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2019 in zaak nr. 19/139 in het geding tussen:

[appellant sub 1],

Plantage-Weesperbuurtvereniging,

Stichting de Groene Plantage

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2017 heeft het college aan Stichting Nederlands Auschwitz Comité (hierna: het Comité), omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een monument op een groenstrook tussen de Weesperstraat en de Hoftuin tegenover het gebouw Weesperstraat 3 tot en met 59 in Amsterdam (hierna: de bouwvergunning).

Bij afzonderlijk besluit van 27 december 2017 heeft het college aan de gemeente Amsterdam een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 25 bomen (hierna: de kapvergunning).

Bij besluit van 27 november 2018 heeft het college de door [appellant sub 1], Plantage-Weesperbuurtvereniging en Stichting de Groene Plantage tegen de bouwvergunning gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. De tegen de kapvergunning door [appellant sub 1], Plantage-Weesperbuurtvereniging en Stichting de Groene Plantage gemaakte bezwaren heeft het college deels gegrond verklaard. Het college heeft besloten om de kapvergunning voor 24 bomen te handhaven, met een herplantplicht voor 56 bomen. Voor de boom met nummer 2718 wordt de kapvergunning alsnog geweigerd.

Bij uitspraak van 9 juli 2019 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1], Plantage-Weesperbuurtvereniging en Stichting de Groene Plantage daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1], Plantage-Weesperbuurtvereniging en Stichting de Groene Plantage hoger beroep ingesteld.

Het college en het Comité hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Plantage-Weesperbuurtvereniging, Stichting de Groene Plantage en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2020, waar [appellant sub 1], Plantage-Weesperbuurtvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], Stichting de Groene Plantage, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], het college, vertegenwoordigd door mr. D.S.P. Roelands-Fransen, mr. R. Nomden en R.J. Vooren, en het Comité, vertegenwoordigd door [gemachtigde E], zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het Namenmonument is een monument ter nagedachtenis aan de Nederlandse slachtoffers van de Holocaust van Joodse, Roma en Sinti afkomst die nooit een graf hebben gekregen (hierna: Namenmonument). Het Namenmonument is 250 m lang en bestaat uit een aantal stenen muren, van 2 m hoog, die zo worden geplaatst dat deze een labyrint van gangen vormen. De muren dragen vier Hebreeuwse letters van spiegelend roestvrijstaal die samen de tekst "In herinnering aan" vormen. In de stenen worden de namen, geboortedata en leeftijden van ruim 102.000 Nederlandse slachtoffers van de Holocaust gegraveerd. Het Namenmonument wordt gerealiseerd in de Weesperbuurt. Deze buurt maakte tot de Tweede Wereldoorlog onderdeel uit van de Amsterdamse Jodenbuurt.

    Het Namenmonument wordt gerealiseerd in een groenstrook. Een aantal bomen staat de realisering van het monument in de weg en daarom heeft het college een kapvergunning verleend aan de gemeente voor het kappen van 24 bomen. Aan de kapvergunning is de voorwaarde verbonden dat 56 bomen van diverse soorten en grootte worden herplant.

Locatiebesluit

2.    Bij besluit van 22 juni 2016 heeft de raad op basis van het Locatieadvies Holocaust Namenmonument van 23 maart 2016 van Royal HaskoningDHV en de, in navolging daarvan, in opdracht van het stadsdeel Centrum gemaakte Haalbaarheidsstudie Holocaust Namenmonument besloten de Weesperbuurt als voorkeurslocatie voor het Namenmonument aan te wijzen. Vervolgens is door het Comité aanvraag om omgevingsvergunning gedaan.

3.    [appellant sub 1], Stichting De Groene Plantage en Plantage-Weesperbuurtvereniging zijn het niet eens met de gekozen locatie voor het vergunde Namenmonument. Zij vinden dat de omgevingsvergunningen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen met name omdat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de effecten van en het draagvlak voor dit ontwerp van het Namenmonument op deze locatie en er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden.

4.    Stichting De Groene Plantage en Plantage-Weesperbuurtvereniging betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uitsluitend de besluitvorming voorligt over de aanvraag van het Comité voor een vergunning op grond van de Wabo en heeft miskend dat in dit specifieke geval het locatiebesluit niet los gezien kan worden van de voor het project verleende omgevingsvergunningen. Appellanten hebben zich in deze procedure - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat het besluit van de raad van 22 juni 2016 over de voorkeurslocatie niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, omdat is afgeweken van de voorgenomen procedure en de toegezegde mate van betrokkenheid bij deze procedure niet is nagekomen.

4.1.    Voorop staat dat het besluit van de raad van 22 juni 2016 in deze procedure niet ter beoordeling voorligt. Het door appellanten gemaakte bezwaar, beroep en hoger beroep zijn (uiteindelijk) gericht op de verleende omgevingsvergunningen. In de politiek-bestuurlijke keuze om ter voorbereiding op de besluitvorming door het college over de omgevingsvergunningen de raad zich uit te laten spreken over de meest wenselijke locatie en de daarbij gemaakte afweging kan de Afdeling niet treden. Wel dient de Afdeling te beoordelen of het vergunde project, te weten dit specifieke ontwerp op deze locatie, zoals artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) voorschrijft, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, zodat in het kader van die beoordeling de keuze voor de Weesperbuurt en deze specifieke locatie aan de orde komt. Bij deze beoordeling komt eveneens betekenis toe aan de door de raad omarmde randvoorwaarden en uitgangspunten bij de vormgeving van het Namenmonument en hetgeen in dat kader met appellanten is besproken.

Bouwvergunning

5.    Het Namenmonument is voorzien op gronden die in het bestemmingsplan ''Oostelijke binnenstad" de bestemming "Verkeer" hebben. Het Namenmonument is hiermee in strijd. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12 , eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo  in samenhang gelezen met artikel 33, lid 33.1, van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het Namenmonument verleend.

6.    De vraag die in deze procedure ter beantwoording voorligt is of het college in redelijkheid met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 33.1 van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het Namenmonument heeft kunnen verlenen en of is voldaan aan de eisen die de Wabo en het bestemmingsplan stellen.

7.    Artikel 33 van het bestemmingsplan luidt:

"Toepassing om bij omgevingsvergunning af te wijken van algemene regels mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, is het dagelijks bestuur bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van regels van dit plan, voor:

33.1 Gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m2, kiosken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies. [..]

8.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het Namenmonument een "bouwwerk, geen gebouw zijnde" is, en meer specifiek een gedenkteken, zoals bedoeld in artikel 33, lid 33.1, van het bestemmingsplan. Nu het begrip "gedenkteken" in het bestemmingsplan niet is gedefinieerd, moet worden teruggevallen op hetgeen in het algemeen spraakgebruik met het begrip wordt bedoeld. Door Van Dale wordt een gedenkteken gedefinieerd als een "voorwerp ter gedachtenis aan een persoon of zaak". Het begrip "monument" wordt door de Van Dale gedefinieerd als een "gedenkteken". Het Namenmonument past dan ook binnen de definitie van een gedenkteken. Artikel 33, lid 33.1, van het bestemmingsplan stelt maximale bouwhoogten en maximale vloeroppervlakten voor gebouwen, maar geeft geen maximale hoogte- of oppervlakte eisen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Nu het Namenmonument kan worden aangeduid als een gedenkteken en dus een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden voor de toepassing van de binnenplanse afwijking geen hoogte- of oppervlakte-eisen. Gelet daarop kon toepassing worden gegeven aan de binnenplanse afwijking van artikel 33, lid 33.1 ten behoeve van de realisatie van het Namenmonument, aldus het college.

    Dat het Namenmonument in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening wordt volgens het college voorts bevestigd door de uitgebreide onderzoeken die zijn uitgevoerd met betrekking tot het ontwerp van het Namenmonument. In dat kader heeft het college onder meer verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing van Mees Ruimte en Milieu van 21 december 2017 en het addendum van 3 mei 2018, het onderzoek naar de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie van Goudappel Coffeng van 8 september 2017, het advies van de Commissie Welstand en Monumenten van 7 december 2016 en de adviezen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (thans: de Welstandscommissie) van 22 november 2017 en 13 december 2017.

Toepassing binnenplanse afwijkingsmogelijkheid

9.    [appellant sub 1] , Stichting De Groene Plantage en Plantage-Weesperbuurtvereniging betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 33, lid 33.1, van het bestemmingsplan omgevingsvergunning heeft verleend voor het monument, omdat het niet om een kleine afwijking gaat en de bestemming "Verkeer" hierdoor onomkeerbaar wijzigt. Het plantsoen met de bestemming "Verkeer" verandert volgens hen door de komst van het Namenmonument in een bezienswaardigheid, die niet langer geschikt en bedoeld is om doorheen te lopen, dan wel te fietsen, die zich uitstrekt over het gehele plantsoen en ’s avonds wordt afgesloten. Volgens Stichting De Groene Plantage had bovendien de uitgebreide voorbereidingsprocedure toegepast moeten worden, omdat die in meer waarborgen met betrekking tot inspraak voorziet.

9.1.    De afwijkingsbevoegdheid in artikel 33, lid 33.1, van het bestemmingsplan vindt haar grondslag in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro. Voor het, bij wijze van exceptieve toetsing, buiten toepassing laten van een planregel wegens strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro, is slechts plaats indien een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid een wijziging van het gebruik mogelijk maakt die leidt tot een planologisch relevante wijziging van de bestemming, dan wel indien die bepaling voorziet in een afwijkingsmogelijkheid zonder enige beperking. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3979), is voor beantwoording van de vraag of sprake is van een planologisch relevante wijziging van de bestemming van belang of de bestaande bestemming realiseerbaar blijft na realisering van de afwijking van het bestemmingsplan. Daarbij is van belang welk gebruik ingevolge de doeleindenomschrijving van de bestemming is toegestaan. Bij deze beoordeling komt betekenis toe aan de aard, omvang en ruimtelijke uitstraling van de wijziging.

9.2.    Het door [appellant sub 1], Stichting De Groene Plantage en Plantage-Weesperbuurtvereniging aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat toepassing van artikel 33, lid 33.1, van het bestemmingsplan in dit geval leidt tot een planologisch relevante wijziging van de bestemming, dan wel dat artikel 33, lid 33.1, voorziet in een afwijkingsmogelijkheid zonder enige beperking, en toepassing om die reden achterwege had moeten blijven.

    Het Namenmonument kan, in dit geschil onbetwist, worden begrepen onder het begrip gedenktekens als bedoeld in artikel 33.1 . Hoewel het gaat om een monument dat, zoals tussen partijen evenmin ter discussie staat, duidelijk aanwezig en zichtbaar is in de omgeving, past het Namenmonument binnen de mogelijkheden die artikel 33, lid 33.1 biedt. Ook na de bouw van het Namenmonument  blijft de bestaande bestemming "Verkeer" nog realiseerbaar. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het gedeelte van de gronden met de bestemming "Verkeer" waarop het Namenmonument wordt verwezenlijkt, in verhouding tot de totale omvang van de gronden met deze bestemming in het bestemmingsplan klein is. De verkeersbestemming rondom het Namenmonument blijft bestaan (rijbaan, fietspad, trottoir, heg) en het monument is voor voetgangers toegankelijk. Dat het monument tussen 17:00 en 09:00 afgesloten is doet niet in die mate afbreuk aan de verkeersbestemming dat geoordeeld moet worden dat deze bestemming niet langer realiseerbaar is. Anders dan appellanten betogen is dan ook geen sprake van een planologisch relevante bestemmingswijziging, hetgeen betekent dat het college de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in zoverre mocht toepassen.

    Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure daarop van toepassing is. Nu op de aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is bestaat er, gelet op artikel 3.7, eerste lid,, geen grond voor het oordeel dat het college de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten passen.

    Het betoog faalt.

10.    Stichting De Groene Plantage en Plantage-Weesperbuurtvereniging betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het Namenmonument in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens hen wordt de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate aangetast en wordt in onevenredige mate afbreuk gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied, als bedoeld in artikel 33 van het bestemmingsplan. Zij wijzen in dit kader op de randvoorwaarden uit de Haalbaarheidsstudie van 22 juni 2016, waarmee het project in strijd is. Volgens Plantage-Weesperbuurtvereniging is sprake van een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden door de gevolgen voor de zichtlijnen van de Weesperstraat op de Hoftuin, de tuin die is gelegen tussen de Hermitage en de Weesperstraat. Bovendien zijn in strijd met de randvoorwaarden twee beeldbepalende iepen gekapt en is voorts onvoldoende gemotiveerd dat de verkeersveiligheid en sociale veiligheid niet in het geding zijn. Zoals hiervoor is overwogen onder 9.2 past de aanvraag binnen de mogelijkheden die artikel 33 van het bestemmingsplan biedt. Het college heeft bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning voorts de randvoorwaarden die in de Haalbaarheidsstudie zijn neergelegd gehanteerd als richtinggevende uitgangspunten bij de vraag of het ontwerp van het Namenmonument op deze locatie niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft  zich op het standpunt gesteld dat in grote mate aan deze randvoorwaarden wordt voldaan en dat, voor zover van de randvoorwaarden wordt afgeweken, niet kan worden geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

    De randvoorwaarden zijn neergelegd in de Haalbaarheidsstudie van 22 juni 2016. Het doel van deze haalbaarheidsstudie was te onderzoeken of de locatie Weesperstraat geschikt is voor het Namenmonument. In de Haalbaarheidsstudie is uiteen gezet welke randvoorwaarden en uitgangspunten noodzakelijk zijn voor een goede inpassing in de omgeving. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het hierbij niet gaat om dwingende eisen waaraan de aanvraag om omgevingsvergunning moet voldoen, maar om richtinggevende uitgangspunten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college de randvoorwaarden zo mogen duiden. Er is geen grond voor het oordeel dat deze randvoorwaarden de status van dwingende eisen hebben.

10.1.    In de Haalbaarheidsstudie zijn in hoofdstuk 6 "Randvoorwaarden voor inpassing" de randvoorwaarden voor een goede inpassing in de omgeving uiteengezet. Onder het kopje "Zichtrelatie" is het volgende vermeld:

"Voor de inpassing van het Namenmonument op deze locatie is het essentieel dat de zichtrelatie tussen de straat en de tuin van de Diaconie in stand blijft. De toegangspoort en de centrale as van de tuin moeten vanaf de Weesperstraat waarneembaar blijven. Dat kan op verschillende manieren: door het positioneren van het namenmonument haaks/schuin op de straatrichting of door de bouwhoogte beperkt te houden tot ca. 3 meter aan weerszijden van de locatie en tot ca. 2 meter gemeten vanaf het niveau van het plantsoen ter hoogte van entree van de tuin. De hoogte van 3 meter komt overeen met de hoogte van de eerste bouwlaag van de aanliggende bebouwing."

     Niet in geschil is dat na de realisatie van het Namenmonument het zicht op de Hoftuin vanaf de Weesperstraat afneemt. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er desondanks voldoende zichtlijnen op de Hoftuin blijven bestaan en het Namenmonument dan ook in overeenstemming is met de randvoorwaarden op dit punt. Het college heeft in de schriftelijke uiteenzetting van 13 november 2019, onder verwijzing naar het addendum op de ruimtelijke motivering van Mees Ruimte & Milieu van 3 mei 2018, het advies van de Commissie Welstand en Monumenten (CWM) van 7 december 2016 en de plattegrond op blz. 18 van de Haalbaarheidsstudie, toegelicht dat de kern van het aandachtspunt is dat "de toegangspoort en de centrale as van de tuin moeten vanaf de Weesperstraat waarneembaar blijven". Hieraan wordt volgens het college voldaan na realisatie van het Namenmonument. Het college heeft er op gewezen dat specifiek gebruik is gemaakt van het schuins/haaks positioneren van de letters van het Namenmonument, zoals ook in de Haalbaarheidsstudie is aangegeven. De conclusie in de ruimtelijke motivering van Mees Ruimte & Milieu met betrekking tot de zichtrelatie tussen de Weesperstraat en de Hoftuin is dat de zichtlijnen blijven bestaan. Van belang is dat het Namenmonument niet bestaat uit één massief bouwvolume, maar uit een samenstel van steen en reflecterende panelen. Tussen de gedeelten is ruimte gelaten, waardoor tussen de gedeelten door kan worden gekeken. Daarnaast bestaat het Namenmonument uit vier verschillende letters. Tussen de letters kan tevens vanaf de Weesperstraat naar de Hoftuin worden gekeken. De centrale zichtas tussen de Weesperstraat en de Hoftuin blijft ten volle bestaan, nu tussen de tweede en derde letter van het Namenmonument, ter hoogte van de entree van de Hoftuin, veel ruimte is gelaten. Het college heeft verwezen naar een afbeelding van het bovenaanzicht van het Namenmonument, waarop met roze lijnen is aangegeven hoe vanaf de Weesperstraat - naast de centrale zichtas tussen de Weesperstraat en de Hoftuin - schuin langs de letters van het Namenmonument richting de Hoftuin kan worden gekeken.

     Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college, gelet op het voorgaande, toereikend gemotiveerd dat de zichtrelatie tussen de Weesperstraat en de Hoftuin en de historische bebouwing voldoende wordt gehandhaafd, althans in die mate dat dit geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening en niet leidt tot een onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden.

10.2.    In de Haalbaarheidsstudie is in hoofdstuk 6 onder het kopje "Te handhaven bomen" het volgende opgenomen:

"De bestaande bomen langs het fietspad kunnen worden gehandhaafd en ingepast in de verbrede stoep. De bomenrij op het niveau van het plantsoen kan niet worden gehandhaafd, deze bomen moeten worden gecompenseerd ter plaatse of in de directe omgeving. Beeldbepalende iepen aan weerszijde- de van het Monument van Joodse Erkentelijkheid moeten worden behouden."

     Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de aandachtspunten uit de Haalbaarheidsstudie niet zijn aan te merken als bindende randvoorwaarden. Ten aanzien van de beeldbepalende iepen geldt inderdaad dat in afwijking van de aandachtspunten twee iepen zijn gekapt ten behoeve van het Namenmonument, aldus het college. Het college meent echter dat het belang van behoud van de iepen niet opweegt tegen de realisatie van het Namenmonument met inbegrip van de forse toename van het aantal bomen in de omgeving als gevolg van de opgelegde herplantplicht. Daarbij geldt dat de iepen zich, gelet op hun centrale ligging op het Weesperstraatplantsoen, volgens het college niet leenden om een monument omheen te bouwen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college, gelet op het voorgaande, voldoende gemotiveerd dat de kap van twee beeldbepalende iepen, hoewel dit niet in overeenstemming is met de randvoorwaarden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is van belang dat de randvoorwaarden geen onderdeel zijn van het toetsingskader en slechts aandachtspunten met betrekking tot de ruimtelijke ordening.

10.3.    Het college heeft voorts voldoende gemotiveerd dat de sociale veiligheid en de verkeersveiligheid niet in het geding zijn. Onder het kopje "Sociale veiligheid" is het volgende opgenomen:

"Het monument moet zowel vanaf de Nieuwe Heren- als vanaf de Nieuwe Keizersgracht goed toegankelijk zijn. De ruimte tussen verschillende delen van het monument moet goed zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte. Vermeden moet worden dat grote onoverzichtelijke besloten delen ontstaan, deze zijn gevoelig voor vandalisme en ongewenst gebruik. Een doorgaande route door of langs het monument, zonder doodlopende stukken, is daarom voorwaarde. De toekomstige ligging van het monument t.o.v. het straatpeil van de Weesperstraat is gunstig voor het zicht vanaf de straat." Het college heeft zich onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing van Mees Ruimte & Milieu op het standpunt gesteld dat om de sociale veiligheid te waarborgen juist is gekozen voor veel open ruimte tussen de verspringende muren en hoeken. Van een onoverzichtelijke situatie met dode hoeken is volgens het college geen sprake. Ook is het aspect veiligheid veelvuldig besproken in "de Driehoek" (het overlegorgaan van de politie, de burgemeester en het Openbaar Ministerie). Mede op basis van deze overleggen is ervoor gekozen maatregelen te treffen, zoals het plaatsen van camera's, verlichting, anti-inrij beveiliging en de afsluiting van de toegang tot het Namenmonument in de avond om te voorkomen dat mensen het monument betreden die daar niets te zoeken hebben, aldus het college. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college, gelet op het voorgaande, voldoende gemotiveerd dat de sociale veiligheid zoveel mogelijk is gewaarborgd. Appellanten hebben niet, althans niet overtuigend, gemotiveerd waarom dit standpunt van het college onjuist is.

     Wat de verkeersveiligheid betreft heeft het college zich onder verwijzing naar het addendum van 3 mei 2018 op het standpunt gesteld dat er in de nabijheid van het monument geen verkeersonveilige situaties zullen gaan ontstaan. Het aantal bezoekers wordt geschat op 70.000 per jaar, waarbij door het jaar rustige dagen zullen zijn met naar schatting 60-100 bezoekers per dag, maar ook drukke dagen met naar schatting een piek van 1000 bezoekers per dag met gedurende de drukste uren circa 200 bezoekers. Deze schatting is tot stand gekomen door een vergelijking met bezienswaardigheden (monumenten en musea) in de directe omgeving en/of van vergelijkbare aard. De verwachting is dat het Holocaust Namenmonument in combinatie met andere (en vergelijkbare) bezienswaardigheden in het Joods Cultureel Kwartier zal worden bezocht. In dat geval is nauwelijks sprake van extra verkeer, aldus het college. Aan de hand van de te verwachten bezoekersaantallen is de verkeerssituatie beoordeeld. De breedte van de stoep voldoet aan de richtlijnen van het CROW. In de berekening is rekening gehouden met de verwachte toename aan voetgangers door de komst van het monument. Met de beoogde maatvoering kunnen rolstoelen in tegengestelde richting elkaar passeren. Ook op momenten van gevaar of paniek is de maatvoering van de wandelpaden toereikend, hetgeen ook wordt onderschreven door de brandweer in het advies van 11 april 2018. Ten behoeve van fietsparkeren worden aan de kopse kanten van het monument voorzieningen gerealiseerd. Deze voorzieningen zijn afdoende voor de dagen dat er geen herdenkingen of evenementen plaatsvinden. Het gedrag van bezoekers is echter niet te beïnvloeden en het kan voorkomen dat bezoekers hun fiets niet in de daarvoor bestemde voorzieningen gaan parkeren. De praktijk leert dat mensen bij het parkeren van hun fiets op zoek gaan naar een rustige plek. In drukke winkelstraten is vaak te zien dat fietsen worden geparkeerd op plekken waar weinig winkelend publiek loopt, zoals hoeken van een plein of steegjes tussen winkels. Naar verwachting is het niet aannemelijk dat bezoekers op het moment dat op het trottoir van de Weesperstraat op momenten van drukte de fietsen nu juist op dit trottoir zullen neerzetten. Bezoekend gemotoriseerd verkeer zal gebruik gaan maken van de parkeergarages in de omgeving van het monument. Het effect op de parkeerplaatsen in de omgeving van het monument is daarmee beperkt. Het is de verwachting dat niet veel bezoekers het monument zullen bezoeken met de auto gelet op de hoge parkeerkosten in de omgeving en de goede bereikbaarheid met de nabijgelegen metro en ander openbaar vervoer. Het monument is ook goed lopend te bereiken, aldus het college. Het college heeft, gelet op het voorgaande, voldoende gemotiveerd dat niet te verwachten valt dat zich verkeersonveilige situaties zullen voordoen als gevolg van de realisering van het Namenmonument. Appellanten hebben dit standpunt in hoger beroep niet gemotiveerd bestreden. Volstaan is met een verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure over de bezoekersaantallen is aangevoerd, maar niet is gemotiveerd waarom daaruit volgt dat het standpunt van het college dat zich geen verkeersonveilige situaties zullen voordoen onjuist is.

10.4.    Uit het voorgaande volgt dat de randvoorwaarden door het college grotendeels zijn gerespecteerd. Voor zover van de randvoorwaarden is afgeweken biedt dit geen grond voor het oordeel dat de aanvraag in strijd met een goede ruimtelijke ordening is.

    Het door appellanten aangevoerde biedt, gelet op het voorgaande, geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de aanvraag, gericht op het realiseren van dit specifieke ontwerp op deze locatie, in strijd met een goede ruimtelijke ordening is en op die grond ten onrechte omgevingsvergunning voor de bouw van het Namenmonument is verleend.

    Het betoog faalt.

Vertrouwensbeginsel

11.    [appellant sub 1], Stichting De Groene Plantage en Plantage-Weesperbuurtvereniging betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Daartoe voeren zij aan dat het ontwerp van het Namenmonument aan de randvoorwaarden uit de Haalbaarheidsstudie getoetst had moeten worden en het college deze randvoorwaarden ten onrechte slechts als aandachtspunten heeft gehanteerd. In dit kader wijzen zij ook op hetgeen op de informatieavond op 31 mei 2016, waar de voorzitter van stadsdeel Centrum, B. Oranje, als vertegenwoordiger van het gemeentebestuur aanwezig was, alsmede de projectmanager en de stedenbouwkundige van de gemeente, namens het college is meegedeeld. Voorts is door het college ten onrechte geen inspraakmogelijkheid geboden.

11.1.    Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.

     Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.

11.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college niet in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel door de randvoorwaarden uit de Haalbaarheidsstudie als richtinggevende uitgangspunten bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning te beschouwen en niet als eisen waaraan deze aanvraag moet voldoen. De Haalbaarheidsstudie is opgesteld door ambtenaren van de Dienst Ruimte en Duurzaamheid met het doel om te onderzoeken of de locatie Weesperstraat geschikt is voor het Namenmonument. Het gaat in deze procedure, zoals hiervoor onder 4.1 is overwogen, om het besluit van het college op de aanvraag om omgevingsvergunning en niet om het locatiebesluit. Voor zover appellanten wijzen op de informatieavond van 31 mei 2016 heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het slechts om een informatieavond ging. Uit het verslag van de informatieavond blijkt voorts dat is aangegeven dat er een ruimtelijk onderzoek is verricht en dat er uitgangspunten zijn waar de ontwerper zich aan moet houden, maar de woorden "Haalbaarheidsstudie" en "randvoorwaarden" zijn niet gebruikt en uit hetgeen op de informatieavond is gezegd, wat daar verder van zij, volgt dan ook niet dat daarmee door het college toezeggingen zijn gedaan waaruit appellanten redelijkerwijs konden en mochten afleiden dat de randvoorwaarden uit de Haalbaarheidsstudie als bindende voorwaarden zouden worden gehanteerd bij de beoordeling door het college van een aanvraag om omgevingsvergunning, nog daargelaten dat uit het verslag niet duidelijk blijkt wat er door B. Oranje als vertegenwoordiger van het gemeentebestuur is meegedeeld en wat door andere aanwezigen. Zoals hiervoor is overwogen onder 10.5 heeft het college bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning de randvoorwaarden wel betrokken en voldoet de aanvraag voor het grootste deel ook aan deze randvoorwaarden.

     Voor zover voorts bij appellanten verwachtingen zijn gewekt met betrekking tot de mate van inspraak over de locatie en het ontwerp, stelt de Afdeling voorop dat inspraak, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen onderdeel uitmaakt van de in de Wabo geregelde procedure bij gebruikmaking van een binnenplanse vrijstelling. Het college was dan ook niet verplicht tot het bieden van meer of extra inspraak. Het was daar ook niet toe gehouden op grond van een of meer beginselen van behoorlijk bestuur. Hoewel op de informatieavond op 31 mei 2016 is aangegeven dat de gemeente bij de initiatiefnemer een dringend beroep zou doen om omwonenden te raadplegen betreft dit geen toezegging waaruit appellanten redelijkerwijs konden en mochten afleiden dat er ook daadwerkelijk inspraak over het ontwerp zou plaatsvinden. Het college heeft er voorts op gewezen dat er wel een inspraakmogelijkheid is geweest met betrekking tot de locatie bij de raadsvergadering van 22 juni 2016.

    Het betoog faalt.

Belangenafweging

12.    [appellant sub 1], Stichting De Groene Plantage en Plantage-Weesperbuurtvereniging betogen dat het college in redelijkheid geen omgevingsvergunning voor het monument heeft kunnen verlenen. Daartoe voeren zij aan dat een onvolledige en onzorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Aan hun belangen is onvoldoende gewicht toegekend. Appellanten wijzen er op dat hun belangen zien op de veiligheid in en rond het monument en de zorg daarover, het verdwijnen van het groen, de bomen, de ruimte, de mogelijkheid er te verblijven en doorheen te lopen, van het zicht op de achterliggende bebouwing. Appelanten wijzen voorts op de omvang van het Namenmonument en het feit dat dit ontwerp niet past op deze locatie. Door de uitstraling van het monument  en de heftigheid en ongelofelijke zwaarte van het onderwerp, heeft het monument een enorme impact op de omgeving die door het college en de rechtbank zijn miskend. Voorts is volgens Stichting De Groene Plantage sprake van een betere locatie voor het bouwplan, te weten het Ensemble, een drietal, aan elkaar grenzende stedelijke ruimten: het J. D. Meijerplein, het Mr. Visserplein en de ruimte van de voormalige autotunnel onder het Mr. Visserplein die samen als een eenheid kunnen worden opgevat (hierna: het Ensemble).

12.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het Weesperstraatplantsoen niet aan de openbare ruimte wordt onttrokken en voor een ieder toegankelijk blijft. De afsluiting met hekken in de avond- en nachturen is noodzakelijk om overlast, criminaliteit en vandalisme tegen te gaan. Dit is ook in het belang van de omwonenden, waaronder appellanten. Het college heeft verder bij zijn belangenafweging betrokken dat het hier gaat om een monument voor alle Nederlandse slachtoffers van de Holocaust in de voormalige Joodse buurt precies op de plek van de in 1965 gesloopte bebouwingswand Weesperstraat 2-40, waarin tot hun deportatie tijdens de bezettingsjaren heel veel joden hebben gewoond en gewerkt. Hierbij moet worden bedacht dat de Holocaust kan worden aangemerkt als een van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis. Het monument maakt de symboliek inzichtelijk, de historie tastbaar en de lokale context afleesbaar door het gebruik van bakstenen, aldus de ruimtelijke motivering bij de aanvraag. Alle namen van de circa 102.000 uit Nederland verdwenen Joden, Sinti en Roma die nooit een graf hebben gekregen worden vermeld in evenveel bakstenen. Hierbij wordt opgemerkt dat appellanten hebben aangegeven dat zij ook niet tegen het Namenmonument zijn, maar tegen dit ontwerp voor het monument op deze locatie. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de behandelingen in de commissie Algemene Zaken, zowel in 2016 als in 2018, en de gemeenteraadsvergaderingen, blijkt dat er brede politieke steun is voor het monument. Daarnaast blijkt uit de stukken dat uit heel Nederland (financiële) steun gegeven wordt aan het initiatief. De omstandigheid dat geen representatief onderzoek is gedaan naar het draagvlak voor het monument op deze locatie, betekent naar het oordeel van het college niet dat aan het project geen medewerking kan worden verleend. Het college heeft verder bij de belangenafweging betrokken dat het project niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening is. Het college meent voorts dat het feit dat het monument in de voormalige Joodse buurt wordt geplaatst een omstandigheid is waaraan het in de belangenafweging een zwaar gewicht mocht toekennen. Het Namenmonument kan als aanwinst en passend binnen de karakteristiek van de locatie worden aangemerkt. In dit verband is in de ruimtelijke motivering ook aangegeven dat, gezien de relatie met het verleden, waarin de Joodse buurt een levendige wijk was, met de beoogde ontwikkeling wederom voelbaar zal worden. Door plaatsing van het Namenmonument verandert de locatie van een anonieme passantenruimte in een plek vol betekenis, aldus het addendum van 3 mei 2018 en de "Nadere memorie Monumenten en Archeologie inzake namenmonument" van 21 juni 2018. Het bestaande plantsoen heeft nu voornamelijk een functie als doorgangsroute tussen de Nieuwe Herengracht en Nieuwe Keizersgracht en als entree van de Hoftuin. Voor zover appellanten wijzen op het feit dat een Namenmonument ook elders gerealiseerd kan worden, heeft het college overwogen dat het over het project dient beslissen zoals dat is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren voor alle betrokkenen. Daarvan is niet gebleken. De omstandigheid dat het plantsoen wordt herontwikkeld tot een gedenkmonument, waardoor het Weesperstraatplantsoen voor de buurt verloren gaat, betekent dan ook niet dat daarmee de belangen van omwonenden zwaarder wegen dan de belangen van het realiseren van het Namenmonument, aldus het college. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van zwaarwegende belangen die zich tegen het realiseren van het Namenmonument verzetten.

12.2.    Het door appellanten aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat het college een onvolledige en onzorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. Het college heeft de belangen bij realisering van het Namenmonument op deze locatie, de ruimtelijke gevolgen, en de belangen van de tegenstanders van het ontwerp voldoende in kaart gebracht. Niet is gebleken van concrete belangen die door het college over het hoofd zijn gezien. Tegenover de belangen van appellanten staat het belang bij de realisering van het Namenmonument. Het door appellanten aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat het college dit belang niet zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen van appellanten. Voor het oordeel dat het belang bij de realisering van het Namenmonument uitsluitend het belang van het Comité betreft, zoals appellanten betogen, bestaat geen grond. De enkele omstandigheid dat er tegenstanders zijn van dit ontwerp op deze locatie brengt, mede gelet op de ruimtelijke motivering die aan de besluitvorming ten grondslag ligt, verder niet met zich dat het belang bij het realiseren van het Namenmonument niet zwaarwegend is of althans dat de belangen van de tegenstanders er toe hadden moeten leiden dat de omgevingsvergunning werd geweigerd. Het door appellanten aangevoerde biedt, mede gelet op de ruimtelijke motivering die aan de besluitvorming ten grondslag ligt, onvoldoende grond voor het oordeel dat het college hun belangen zwaarder had moeten laten wegen dan het belang bij de realisering van het Namenmonument en het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren.

     Voor zover Stichting De Groene Plantage betoogt dat het Ensemble een betere locatie voor het Namenmonument is overweegt de Afdeling als volgt. Als het ingediende bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan volgens vaste rechtspraak het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking leiden als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het college heeft in de schriftelijke uiteenzetting onder 3.12 uiteengezet waarom het hier niet om een dergelijk alternatief gaat. Reeds nu het monument op die locatie deels onder de grond zou zijn voorzien en het uitgangspunt bij de plaatsing van het Namenmonument juist is dat het komt te staan op een prominente plek in de openbare ruimte is, gaat het hier volgens het college niet om een gelijkwaardig resultaat. Het college wijst er ook op dat er voor het aangedragen alternatief geen ruimtelijke onderzoeken zijn uitgevoerd, zodat ook niet is onderbouwd dat er aanmerkelijk minder bezwaren zijn. Het door Stichting De Groene Plantage in hoger beroep aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een alternatief dat in de weg staat aan het verlenen van omgevingsvergunning voor dit ontwerp van het Namenmonument op deze locatie.

    Het betoog faalt.

Draagvlakonderzoek

13.    Stichting De Groene Plantage en Plantage-Weesperbuurtvereniging betogen dat de rechtbank heeft miskend dat er ten onrechte geen draagvlakonderzoek heeft plaatsgevonden. Volgens hen ontbreekt het draagvlak voor dit ontwerp op deze locatie.

13.1.    De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat draagvlak voor de voorziene ontwikkeling ontbreekt, wat hier ook van zij, niet betekent dat het plan niet overeenstemt met een goede ruimtelijke ordening (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3061, onder 14.1). Zoals hiervoor is overwogen is er geen grond voor het oordeel dat de omgevingsvergunning in strijd met een goede ruimtelijke ordening is verleend. Het voorgaande neemt niet weg dat, bijvoorbeeld op grond van gemeentelijk beleid, van een initiatiefnemer kan worden verlangd dat hij inspanningen verricht die zijn gericht op het informeren van omwonenden (vergelijk - onder 8 en verder van - de uitspraak van de Afdeling 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3580). De Afdeling neemt in aanmerking dat het college in samenwerking met het Comité door middel van de informatieavond van 31 mei 2016 omwonenden heeft geïnformeerd over de keuze voor de onderhavige locatie voor het Namenmonument en in zoverre aan het voorgaande is voldaan.

    Het betoog faalt.

Aanbesteding

14.    Stichting De Groene Plantage betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte geen open inschrijving heeft plaatsgevonden. Het monument wordt vrijwel geheel gefinancierd met overheidsgelden en de gemeente is zeer nauw betrokken bij de realisatie. Er is sprake van de facto en economisch eigendom van de gemeente. Het project had Europees aanbesteed moeten worden.

15.     Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2975) kan een verplichting tot aanbesteding van de uitvoering van het plan in het algemeen op zichzelf niet in de weg staan aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan en is naar nationaal recht de burgerlijke rechter en niet de bestuursrechter de aangewezen rechter om over de rechtmatigheid van het achterwege laten van een openbare aanbesteding een oordeel te vellen.

    Het door Stichting De Groene Plantage aangevoerde kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het besluit van 27 november 2018.

    Het betoog faalt.

Vluchtveiligheid

16.    Plantage-Weesperbuurtvereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar beroepsgrond met betrekking tot de vluchtveiligheid onbesproken heeft gelaten in verband met het relativiteitsvereiste.

16.1.    Appellanten hebben in beroep aangevoerd dat het ontwerp in strijd is met het Bouwbesluit met betrekking tot de vluchtveiligheid. Volgens hen zal de noordelijke uitgang van het Namenmonument tot onveilige situaties leiden, vooral voor bezoekers met een rolstoel, rollator of kinderwagen. Verder bestaat het gevaar van stuwing binnen het Namenmonument als gevolg van de kanalisering van de bezoekersstromen in de langwerpige vorm van het monument.

    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Bouwbesluit normen bevat voor de veiligheid in en een veilige doorgang uit een bouwwerk geen gebouw zijnde. Deze normen strekken tot bescherming van de bezoekers van het Namenmonument en niet van omwonenden zoals appellanten. Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat ook zij bezoekers van het Namenmonument zullen zijn, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het voor appellanten in deze procedure echter gaat om het belang van het voorkomen dat het woon- en leefklimaat in de omgeving wordt aangetast. Dat is een belang dat zij hebben als omwonende en niet als bezoeker van het Namenmonument. Er is daarom geen verband tussen deze beroepsgrond en het belang waarin appellanten door de bouwvergunning dreigen te worden geschaad. Bedoelde normen in het Bouwbesluit strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van appellanten bedoeld in artikel 8:69a van de Awb. De rechtbank heeft, gelet hierop, terecht overwogen dat deze beroepsgrond niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en zij aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond daarom niet toekomt.

    Het betoog faalt.

Voorlopige voorziening

17.    Voor zover Stichting De Groene Plantage betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om een voorlopige voorziening te treffen wordt als volgt overwogen. Ingevolge artikel 8:104, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen de voorlopige voorziening, bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb. Daaruit volgt dat evenmin beroep kan worden ingesteld tegen het besluit om geen voorlopige voorziening, bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, te treffen.

Kapvergunning

18.    Plantage-Weesperbuurtvereniging betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de kapvergunning in strijd is met de randvoorwaarden uit de Haalbaarheidsstudie, nu twee beeldbepalende iepen worden gekapt.

18.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het uitgangspunt met betrekking tot de belangenafweging in het kader van de kap de voor het bouwen van het monument verleende omgevingsvergunning is en die omgevingsvergunning de kap noodzakelijk maakt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de voor het bouwen van het monument verleende omgevingsvergunning rechtmatig is. De rechtbank heeft voorts terecht de herplantplicht bij haar oordeel betrokken en terecht geoordeeld dat het college het belang van het realiseren van het Namenmonument in redelijkheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang dat met behoud van de 24 te kappen bomen is gediend.

    Het betoog faalt.

Overig

19.    Stichting De Groene Plantage en Plantage-Weesperbuurtvereniging hebben voor het overige volstaan met een verwijzing naar hetgeen door hen in bezwaar en beroep is aangevoerd. Zij hebben niet betoogd, dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank onjuist, dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde kan daarom evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.

Conclusie

20.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

21.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. H.C.P. Venema en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.   

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020

580.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature