U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 15 december 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, voor zoverre hier van belang, naar aanleiding van een verzoek van [appellante], geweigerd om handhavend op te treden tegen geluidhinder door het gebruik door derden van de ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de woning aan de Frans van Mierrisstraat 57 in Amsterdam. [appellante] woont aan de [locatie] in Amsterdam. Ook haar advocatenkantoor is in dit pand gevestigd. Nabij haar woning ligt de Orac. De Orac is een gemotoriseerde perscontainer voor afval met een motorvermogen dat groter is dan 1,5 kW. De Orac is volgens het college te beschouwen als een type B-inrichting als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer .

Uitspraak



201908510/1/R4.

Datum uitspraak: 28 oktober 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2019 in zaak nr. 18/7017 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2016 heeft het college, voor zoverre hier van belang, naar aanleiding van een verzoek van [appellante], geweigerd om handhavend op te treden tegen geluidhinder door het gebruik door derden van de ondergrondse restafvalcontainer (hierna: Orac) ter hoogte van de woning aan de Frans van Mierrisstraat 57 in Amsterdam.

Bij besluit van 6 februari 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 augustus 2018 heeft de rechtbank het beroep van [appellante] daartegen gegrond verklaard, het besluit van 6 februari 2018 vernietigd en het college opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar van [appellante] te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.

Bij besluit van 16 oktober 2018 heeft het college het bezwaar van [appellante] over het niet handhaven tegen geluidhinder van het gebruik van de Orac ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2020, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Van Gerven-Mandjes en K. Partodimedjo, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.     [appellante] woont aan de [locatie] in Amsterdam. Ook haar advocatenkantoor is in dit pand gevestigd. Nabij haar woning ligt de Orac. De Orac is een gemotoriseerde perscontainer voor afval met een motorvermogen dat groter is dan 1,5 kW. De Orac is volgens het college te beschouwen als een type B-inrichting als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer .

    Het college is bij het besluit op bezwaar ervan uitgegaan dat zich een overtreding heeft voorgedaan, omdat bij het inwerpen van afval in de Orac niet wordt voldaan aan de ingevolge artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit voor de Orac geldende geluidnormen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de inmiddels aan de Orac getroffen maatregelen en de omstandigheid dat de Orac in de nachtperiode gesloten is, geluidhinder zich niet meer voordoet en er geen aanleiding bestaat om bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen.   

    Bij de uitspraak van 14 november 2019 heeft de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. De uitspraak komt erop neer dat volgens de rechtbank het college, gelet op de reeds getroffen maatregelen, in redelijkheid heeft kunnen weigeren bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen.

    [appellante] is het niet eens met deze uitspraak, omdat zij bij het inwerpen van afval nog steeds geluidhinder ervaart. Volgens haar wordt artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit niet nageleefd.

Schenden hoorplicht en passeren gebrek

2.     [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het besluit op bezwaar heeft gebaseerd op een rapport van 9 oktober 2018 waarover zij in bezwaar niet is gehoord. Zij wijst erop dat zij ten tijde van het instellen van beroep niet over het rapport van 9 oktober 2018 beschikte. Dat geldt ook voor het rapport van 18 oktober 2018, aldus [appellante]. Zij betoogt dat haar niet kan worden verweten dat zij geen rekening heeft gehouden met rapporten waarvan zij het bestaan niet kende.

    De rechtbank had volgens [appellante] aanleiding moeten zien vanwege het gebrek ten minste het griffierecht te laten vergoeden.

2.1.    Artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord."

    Artikel 6:22 van de Awb luidt: "Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld."

2.2.    In het besluit op bezwaar staat dat het college het advies van de bezwaarschriftencommissie en de daarin opgenomen motivering overneemt. In dat advies wordt een geluidmeting van 9 oktober 2018 genoemd. Daarmee is het van de geluidmeting opgemaakte rapport ten grondslag gelegd aan het besluit op bezwaar. Vast staat dat het college dit rapport niet voorafgaand aan het besluit aan [appellante] heeft toegezonden en zij dus niet in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren. Nu het rapport voor het te nemen besluit van aanmerkelijk belang is, heeft het college [appellante] in strijd met artikel 7:9 van de Awb niet over het rapport gehoord. Het besluit op bezwaar heeft daarmee een gebrek.

    De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat [appellante] in beroep wel de beschikking had over het rapport. De Afdeling begrijpt dit aldus dat volgens de rechtbank toepassing kon worden gegeven aan artikel 6:22 van de Awb .

    Bij brief van 12 februari 2019 heeft de rechtbank aan [appellante] de op de zaak betrekking hebbende stukken toegestuurd, waaronder de stukken die de rechtbank van het college had ontvangen, zoals het rapport van 9 oktober 2018. [appellante] heeft zelf op 2 oktober 2019 aan het college te kennen gegeven dat zij niet beschikt over het rapport, waarna het college haar het rapport alsnog per mail heeft toegezonden. In hoger beroep voert [appellante] aan dat zij geen toegang heeft kunnen krijgen tot de gemailde bestanden. Zij heeft het college destijds echter niet verzocht om een andere versie van de bestanden, terwijl dit wel op haar weg had gelegen, als zij de mail niet kon openen. Gelet op het voorgaande, moet het ervoor worden gehouden dat [appellante] in beroep de beschikking had of had kunnen hebben over het rapport van 9 oktober 2018. Dat zij geen toegang zou hebben kunnen krijgen tot de gemailde versie van het rapport, wat daar verder ook van zij, dient zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen voor haar rekening en risico te blijven. Niet in geschil is dat [appellante] in ieder geval op de dag van de zitting het rapport heeft ingezien en bij de rechtbank gronden naar voren heeft gebracht over de inhoud van het rapport. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank toepassing mogen geven aan artikel 6:22 van de Awb .

    Het betoog faalt in zoverre.

2.3.    [appellante] stelt echter terecht dat de rechtbank bij de toepassing van artikel 6:22 van de Awb , gelet op het hiervoor geconstateerde gebrek in het bij haar bestreden besluit, aanleiding had moeten zien het college te veroordelen tot vergoeding van de door [appellante] voor het beroep gemaakte kosten. 

    Het betoog slaagt in zoverre.

Rapporten en eerlijk proces

3.    [appellante] acht het onjuist dat de rechtbank ervan is uitgegaan dat de rapporten van het college zijn gebaseerd op deugdelijk onderzoek en dat de bevindingen daarvan juist zijn. Het college heeft de geluidmetingen door een medewerker van de gemeente en niet door een onafhankelijk bureau laten verrichten. Voor dat laatste was volgens haar juist aanleiding nu het college, als drijver van de inrichting, als overtreder van de geluidnormen is aan te merken. [appellante] stelt dat niet van haar kan worden verlangd een (kostbaar) geluidrapport over te leggen. Zij betoogt dat de aangevallen uitspraak zich niet verdraagt met het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) neergelegde recht van een eerlijk proces. [appellante] verwijst naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 in de zaak Korošec tegen Slovenië, nr. 77212/12, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (hierna: het Korošec-arrest).

3.1.    De rechtbank is ervan uitgegaan dat het besluit op bezwaar is gebaseerd op het rapport van 9 oktober 2018. In de inleiding van de aangevallen uitspraak staat weliswaar dat ook het rapport van 19 september 2018 aan het besluit ten grondslag ligt, maar de rechtbank heeft dit rapport niet inhoudelijk bij de beoordeling betrokken.

    Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.

    Nog daargelaten de vraag of het hier gaat om het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen van [appellante], overweegt de Afdeling als volgt. Uit het op 9 oktober 2018 opgemaakte constateringsrapport "nameting ondergrondse afvalcontainer Frans van Mierisstraat" blijkt dat de geluidmetingen zijn uitgevoerd door twee inspecteurs van de gemeente. De enkele omstandigheid dat de rechtbank dit rapport bij haar beoordeling heeft betrokken, terwijl dat is opgesteld door medewerkers van de gemeente en daarin resultaten van door hen verrichte geluidmetingen zijn neergelegd, maakt niet dat sprake is van een oneerlijk proces. [appellante] heeft in beroep gronden naar voren kunnen brengen over de inhoud van het rapport en de zorgvuldigheid van het daaraan ten grondslag gelegde onderzoek. De omstandigheid dat [appellante] geen rapport heeft ingebracht bij de rechtbank, maakt niet dat zij in een onevenredig lastige bewijspositie verkeerde. Er bestaat in wat zij heeft aangevoerd reeds daarom geen strijd met het recht op een eerlijk proces. Het Korošec-arrest leidt de Afdeling niet tot een ander oordeel.

    Het betoog faalt.

Geluidsmetingen

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de geluidmetingen van 9 oktober 2018 niet op de juiste plaats zijn verricht en ook in andere opzichten niet voldoen, aldus [appellante]. Ten onrechte is volgens haar geen plattegrond van de meetsituatie in het rapport opgenomen. Ook zijn de afvalzakken volgens het rapport van 9 oktober 2018 in de Orac gelegd en niet geworpen, zodat de metingen niet representatief zijn. [appellante] wijst erop dat zij niet in de gelegenheid was om aanwezig te zijn bij de nametingen, waardoor zij niet kon controleren of de metingen op de goede plaats zijn verricht. Dat de meetresultaten van 9 oktober 2018 aanzienlijk afwijken van die van de op 19 september 2018 verrichte geluidmeting zijn volgens haar een aanwijzing dat de metingen onzorgvuldig zijn verricht.

    [appellante] acht het verder onjuist dat de rechtbank nog een geluidmeting van 18 oktober 2018 bij haar beoordeling heeft betrokken, aangezien die is verricht na het besluit op bezwaar en aan de geluidmeting dezelfde gebreken kleven als aan de eerder verrichte geluidmetingen. Zij acht de gemeten geluidniveaus te laag, omdat volgens haar tussen 9 en 18 oktober 2018 geen technische maatregelen zijn getroffen aan de Orac.

4.1.    In het rapport van 9 oktober 2018 zijn de resultaten van geluidsmetingen neergelegd. In het rapport staat dat de metingen zijn uitgevoerd volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. De enkele omstandigheid dat medewerkers van de gemeente de metingen zelf hebben uitgevoerd, terwijl het college volgens [appellante] belang heeft bij de resultaten, leidt de Afdeling niet tot het oordeel dat de metingen onzorgvuldig zijn verricht. De omstandigheid dat [appellante] niet bij deze metingen aanwezig was, is ook onvoldoende voor het oordeel dat deze metingen onzorgvuldig zijn verricht.

    De metingen zijn verricht op drie meter afstand van de Orac en op één meter voor de gevel van het dichtstbijzijnde gevoelige gebouw, de Frans van Mierristraat 57-H, zo staat in het rapport. De omstandigheid dat in het rapport geen plattegrond van de meetsituatie is opgenomen, maakt niet dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van de plek waar de metingen zijn verricht.

    In het rapport staat dat er in totaal vier metingen zijn verricht waarbij de vuilniszakken in de containeropening zijn gelegd en dat de hoogste gemeten waarde voor de berekening is gebruikt. In de conclusie staat dat aan de afvalcontainer geluiddempende maatregelen zijn getroffen en dat het inwerpen van vuilniszakken met daarin een hard voorwerp geen overschrijding van het maximale geluidsniveau zoals genoemd in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit in de dagperiode veroorzaakt. Uit het rapport kan worden afgeleid dat meerdere vuilniszakken met daarin een hard voorwerp zijn geworpen in de Orac. Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat bij de metingen een representatieve situatie wordt nagebootst. Er zijn verschillende soorten afval in de huisvuilzak geplaatst, ook afval zoals glas, waarvoor de Orac niet bedoeld is. Bij het ter inzameling aanbieden van een huisvuilzak moet de klep van de Orac worden geopend en de huisvuilzak moet erin worden gedeponeerd. Volgens het college kan men dat leggen, werpen of slingeren noemen, maar verschillen de manieren om afval in de Orac te deponeren en de daardoor veroorzaakte geluidniveaus niet veel van elkaar. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat bij de metingen de huisvuilzakken niet op representatieve wijze in de Orac zijn gedeponeerd.

    Voor zover [appellante] nog heeft betoogd dat het verschil in uitkomsten met de op 19 september 2018 verrichte geluidmeting een aanwijzing zou zijn dat de metingen op 9 oktober 2018 onzorgvuldig zijn verricht, overweegt de Afdeling dat op 19 september 2018 de geluidbelasting van de gevel van de woning van [appellante] is gemeten en niet die van de gevel van de woning op de begane grond Frans van Mierisstraat 57H, zodat reeds daarom aan het verschil in meetresultaten geen betekenis toekomt.

    Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de metingen onzorgvuldig zijn verricht en het college niet heeft mogen uitgaan van de juistheid van de in het rapport van 9 oktober 2018 vermelde meetresultaten. Uit dat rapport komt naar voren dat in de nachtperiode sprake is van een geluidbelasting die hoger is dan ingevolge artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit is toegestaan. Het college heeft in verband hiermee de maatregel getroffen dat deze Orac in de nachtperiode gesloten is. Met deze maatregel wordt de geldende geluidnorm nageleefd. Dat deze maatregel volgens [appellante] ertoe leidt dat in de nachtperiode vaker afval naast de Orac wordt geplaatst, doet hieraan niet af. De rechtbank heeft onder deze omstandigheden terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft mogen weigeren bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen. Wat [appellante] heeft aangevoerd over het rapport van 18 oktober 2018 behoeft in verband hiermee geen bespreking.

    Het betoog faalt.

Conclusie en kosten

5.    Uit hetgeen onder 2.3. is overwogen volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten het college te gelasten door [appellante] voor het beroep gemaakte kosten te vergoeden. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.

6.    Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. [appellante] heeft weliswaar verzocht om vergoeding van kosten van rechtsbijstand, waarbij zij erop wijst dat zij zichzelf als advocaat bijstaat, maar dergelijke kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Dergelijke kosten kunnen namelijk niet worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht .     

    Wel bestaat aanleiding het voor het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2019 in zaak nr. 18/7017, voor zover de rechtbank heeft nagelaten het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam te gelasten het door [appellante] betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep te vergoeden;

III.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;

IV.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 599,00 (zegge: vijfhonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

De Voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.   

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020

163-947.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature